ECLI:NL:RBGEL:2023:3586

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
411243
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en betaling van facturen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een geschil ontstaan tussen [eiser] en [gedaagde] over de betaling van facturen in het kader van een aannemingsovereenkomst. [eiser], een eenmanszaak die zich bezighoudt met het leggen van vloer- en raambekleding, heeft [gedaagde], een groothandel in parketvloeren, opdracht gegeven om buitenparket te leggen op balkons van een woon- en kantoortoren aan de Zuidas in Amsterdam. De partijen hebben een prijs van € 30,-- per vierkante meter afgesproken, exclusief toebehoren. [eiser] heeft verschillende facturen gestuurd, waarvan er enkele zijn betaald door [gedaagde], terwijl andere onbetaald zijn gelaten. In reconventie vordert [gedaagde] vervangende schadevergoeding, omdat zij derden heeft moeten inschakelen om het werk op tijd af te krijgen, en stelt dat [eiser] in verzuim is geraakt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] recht heeft op betaling van de tweede factuur en een deel van de eerste factuur, maar heeft de vordering tot betaling van de overige facturen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt en dat de vordering in reconventie van [gedaagde] is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, en heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiser] en de proceskosten in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/411243 / HA ZA 22-499
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. T.J.K. van Santen te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde].,
gevestigd te [plaatsnaam],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. D.D. Dielissen-Breukers te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte in het geding brengen producties 3 en 4 van [gedaagde]
- de akte overleggen producties 16 tot en met 19 van [eiser]
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
Het geschil in conventie spitst zich toe op de vraag voor hoeveel vierkante meter gelegd buitenparket [gedaagde] [eiser] moet betalen en of zij ook moet betalen voor mandagen verticaal transport. In reconventie gaat het om de vraag of [gedaagde] de kosten van door haar ingeschakelde uitzendkrachten kan verhalen op [eiser].

3.De feiten

3.1.
[eiser] is een eenmanszaak die zich bezighoudt met het leggen en leveren van onder andere vloer- en raambekleding. [gedaagde] verkoopt en legt parketvloeren en is tevens groothandel.
3.2.
[gedaagde] heeft [eiser] opdracht gegeven een groot aantal balkons van The Valley, een woon- en kantoortoren aan de Zuidas in Amsterdam, van buitenparket te voorzien.
Er is een prijs van € 30,-- per vierkante meter overeengekomen exclusief toebehoren zoals schroeven, die apart in rekening zouden worden gebracht.
3.3.
[eiser] heeft [gedaagde] de volgende facturen gestuurd, die [gedaagde] heeft betaald:
Factuur 2019225, 25 mei 2021
Omschrijving Aantal Prijs Totaal
balkon gemaakt 18,00 350,00 6.300,00
mandagen transport 2,00 350,00 700,00”
Factuur 2019251, 15 juli 2021
Omschrijving Aantal Prijs Totaal
meters buitenparket gemaakt (westtoren etage
17,16,15,14) (zuidtoren etage 21,20 19 18) 351,20 30,00 10.536,00
schroeven tbv montage 1,00 1.200,00 1.200,00
mandagen verticaal transport 4,00 350,00 1.400,00”
Factuur 2019269, 12 augustus 2021
Omschrijving Aantal Prijs Totaal
meters buitenparket gemaakt (noordtoren etage 294,50 30,00 8.835,00
25,24) (zuidtoren etage 18,17,16,15,14,13)
schroeven tbv montage 1,00 1.400,00 1.400,00
mandagen verticaal transport 4,00 350,00 1.400,00
extra man uren.. zagen terrassen van uitzendburo-
mannen en begeleiden en corrigeren hiervan 60,00 35,00 2.100,00
overeengekomen tegemoetkomen van diefstal
schroefmachine (john vos) 1,00 350,00 350,00”
3.4.
Op 18 juni 2021 heeft [gedaagde] [eiser] een factuur gestuurd voor levering van materialen voor € 3.057,67.
3.5.
Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde] de volgende facturen gestuurd, die [gedaagde] onbetaald heeft gelaten:
Factuur 2019290, 22 september 2021
Omschrijving Aantal Prijs Totaal
meters buitenparket gemaakt (noordtoren etage
23(4),21(3),20(3),18(3),16(5),15(1) 597,26 30,00 17.917,80
schroeven tbv montage 1,00 3.000,00 3.000,00
mandagen verticaal transport 20,00 350,00 7.000,00
Te betalen 27.917,80”
Factuur 2019332, 29 november 2021
Omschrijving Aantal Prijs Totaal
meters buitenparket gemaakt (noordtoren etage
15(5),14(1),12(4),11(5) 128,90 30,00 3.867,00
schroeven tbv montage 1,00 2.000,00 2.000,00
Te betalen 5.867,00”

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - betaling van de twee door [gedaagde] onbetaald gelaten facturen. De eerste factuur, met nummer 2019290 (hierna te noemen: de eerste factuur), bedraagt € 27.917,80. [eiser] heeft de door hem aan [gedaagde] te betalen factuur van € 3.057,67 met deze factuur verrekend en vordert in deze procedure het restant van € 24.860,13. De tweede factuur, met nummer 2019332 (hierna te noemen: de tweede factuur), bedraagt € 5.867,--. In totaal vordert [eiser] dus € 30.727,13. Daarnaast vordert [eiser] wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten, een proceskostenveroordeling en veroordeling in de nakosten.
4.2.
De facturen zien op door [eiser] gelegde vierkante meters buitenparket en geleverde schroeven en mandagen verticaal transport. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangevoerd dat een gedeelte van de ‘meters buitenparket gemaakt’ op de eerste factuur herstelwerk betreft van het werk dat uitzendkrachten hebben gedaan die door [gedaagde] zijn ingeschakeld.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] 975,7 m² buitenparket heeft gelegd en 1.371,86 m² in rekening heeft gebracht. Volgens [gedaagde] zijn inzake de werkzaamheden met betrekking tot verticaal transport geen afspraken gemaakt. Zij betwist de verschuldigdheid van betaling voor ‘mandagen verticaal transport’ en subsidiair de hoogte van de daarvoor gevorderde bedragen. Ten slotte doet [gedaagde] een beroep op verrekening met een door haar in reconventie van [eiser] gevorderde schadevergoeding.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - schadevergoeding ter hoogte van € 99.444,--, te vermeerderen met wettelijke rente, en een proceskostenveroordeling met wettelijke rente en nakosten.
4.6.
[gedaagde] voert ter onderbouwing aan dat zij schade heeft geleden doordat zij derden heeft moeten inschakelen om het werk dat [eiser] zou uitvoeren op tijd af te krijgen. In totaal moest er 2.091 m² buitenparket op de balkons worden gelegd. [eiser] heeft 975,7 m² gelegd, [bedrijf X] en [bedrijf Y] hebben de resterende 1.115,3 m² gelegd, in opdracht en voor rekening van [gedaagde]. [bedrijf X] en [bedrijf Y] hebben hiervoor € 132.903,-- gefactureerd. [eiser] had deze vierkante meters voor € 30,-- per vierkante meter dus voor (1.115,3 m² x
€ 30 =) € 33.459,-- in rekening kunnen brengen. [gedaagde] stelt haar schade daarom op
(€ 132.903 - € 33.459 =) € 99.444,--.
4.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
[eiser] voert aan dat het voor het vorderen van vervangende schadevergoeding nodig is dat [eiser] in verzuim is geraakt en dat dat nooit het geval is geweest.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten (artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). [eiser] beroept zich op nakoming door [gedaagde] van de voor haar uit deze overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.
‘Meters buitenparket gemaakt’
5.2.
[eiser] heeft in totaal 1.371,86 m² ‘meters buitenparket gemaakt’ in rekening gebracht. Er is 645,7 m² in rekening gebracht op de eerdere facturen, 597,26 m² op de eerste factuur en 128,9 m² op de tweede factuur. Tussen partijen staat vast dat [eiser] in ieder geval 975,7 m² buitenparket heeft gelegd. De vordering van [eiser] tot betaling van de tweede factuur, van € 5.867,--, wijst de rechtbank dan ook toe. Ten aanzien van de enige andere post op deze factuur, ‘schroeven tbv montage’, zijn partijen het er namelijk over eens dat [gedaagde] die moet betalen.
5.3.
Omdat dan 645,7 m² op de eerdere facturen en 128,9 m² op de tweede factuur bij [gedaagde] in rekening is gebracht, resteert nog (975,7 m² - 645,7 m² - 128,9 m²=) 201,1 m² die [eiser] onbetwist in rekening kan brengen bij [gedaagde]. Dit betreft een bedrag van (201,1 m² x € 30 =) € 6.033,--. Op de eerste factuur is echter 597,26 m² in rekening gebracht, zodat de rechtbank moet beoordelen of [gedaagde] ook de overige op deze factuur in rekening gebrachte 396,16 m² moet betalen.
5.4.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangevoerd dat hij van de hiervoor genoemde 396,16 m², 85 m² heeft gelegd. Hij heeft erkend dat hij de resterende vierkante meters
(‘ongeveer 310 vierkante meter’) niet heeft gelegd. Het hiervoor in rekening gebrachte bedrag zou ongeveer overeenkomen met het bedrag dat gemoeid is met de herstelwerkzaamheden door [eiser] van het werk dat uitzendkrachten hebben gedaan die door [gedaagde] zijn ingeschakeld. Omdat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord al heeft aangevoerd dat de door [eiser] in rekening gebrachte vierkante meters niet kloppen, is het echter te laat dat [eiser] pas op de mondelinge behandeling met een andere onderbouwing van deze 311,16 m² is gekomen. Als een gedeelte van de eerste factuur op kosten van herstelwerkzaamheden zag, had [eiser] dat bovendien op de factuur moeten vermelden, zoals hij ook heeft gedaan op de eerder aan [gedaagde] verstuurde factuur met nummer 2019269, die door [gedaagde] is betaald. Daarnaast heeft [eiser] ook niet onderbouwd dat hij opdracht heeft gekregen om het werk van de uitzendkrachten te herstellen en dat hiermee de door hem in rekening gebrachte kosten gemoeid waren. Dit gedeelte van de eerste factuur (311,16 m² x € 30,-- = € 9.334,80) hoeft [gedaagde] dan ook niet te betalen.
5.5.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] ook de 85 m² waarvan [eiser] volhoudt dat hij deze heeft gelegd, niet hoeft te betalen. [gedaagde] heeft steeds aangegeven dat [eiser] 396,16 m² teveel in rekening heeft gebracht en [eiser] heeft pas op de mondelinge behandeling erkend dat hij het grootste gedeelte van deze vierkante meters inderdaad niet heeft gelegd. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de resterende 85 m² wel heeft gelegd, terwijl [gedaagde] aanvoert dat deze 85 m² gelegd zijn door [bedrijf X] of [bedrijf Y]. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van deze 85 m² (85 m² x € 30,-- = € 2.550,--) dan ook af.
‘Mandagen verticaal transport’
5.6.
Partijen zijn het er niet over eens of [gedaagde] moest betalen voor ‘mandagen verticaal transport’. Hiervan zijn er op de eerste factuur 20 voor een prijs van € 350,-- per stuk in rekening gebracht. Op de eerdere door [gedaagde] betaalde facturen zijn één keer twee en twee keer vier mandagen verticaal transport in rekening gebracht. Volgens [gedaagde] heeft zij deze kosten uit coulance voldaan. [eiser] voert aan dat de manuren op de eerste factuur hoger zijn doordat het gebouw gecompliceerd is, met grillige vormen. Tot en met de 14e verdieping kon materiaal met een kraan worden aangeleverd, maar vanaf de 14e verdieping moest met hout naar boven worden gelopen naar de balkons, tot en met de 23e à 24e verdieping. Dat zijn dus meer manuren. [gedaagde] betwist dat. Volgens haar zorgde de klant voor kranen tot aan de balkons en hoefde [eiser] geen kosten voor verticaal transport te maken. De rechtbank gaat voorbij aan deze betwisting omdat [eiser] al eerder kosten voor verticaal transport in rekening heeft gebracht, die door [gedaagde] zijn voldaan. Dat [gedaagde] dit uit coulance zou hebben gedaan acht de rechtbank niet overtuigend. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiser] wel zelf verticaal transport uitvoerde en hiervoor kosten maakte. Het komt echter voor risico van [eiser] dat hij niet duidelijk heeft gemaakt waar de mandagen verticaal transport op de eerste factuur precies op zien, nu hij zelf heeft aangegeven dat meer dan de helft van de op de eerste factuur in rekening gebracht vierkante meters niet door hem zijn gelegd. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of het in rekening brengen van 20 mandagen redelijk is en zal daarom slechts vier mandagen à € 350,-- oftewel € 1.400,-- toewijzen, in overeenstemming met het aantal mandagen op eerder door [gedaagde] betaalde facturen.
Verrekening
5.7.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat wat [eiser] gemaakt heeft goed is en afgerekend moet worden. [gedaagde] heeft echter niet betaald omdat zij zelf kosten heeft gemaakt doordat zij derden heeft ingeschakeld om het werk dat [eiser] zou uitvoeren af te maken. Zij geeft aan haar betalingsverplichting op grond hiervan te hebben opgeschort en te willen verrekenen met haar vordering die zij in reconventie heeft ingesteld. Op deze vordering zal in reconventie worden ingegaan.
Conclusie
5.8.
De conclusie in conventie is dat de rechtbank van de eerste factuur € 6.033,-- ‘meters buitenparket gemaakt’, € 3.000,-- ‘schroeven tbv montage’ en € 1.400,-- ‘mandagen verticaal transport’ toewijst, in totaal een bedrag van € 10.433,--. Hiermee moet de door [eiser] aan [gedaagde] te betalen factuur van € 3.057,67 worden verrekend, zodat € 7.375,33 resteert. De rechtbank wijst ook de vordering tot betaling van de tweede factuur van € 5.867,-- toe. In beginsel komt het totale bedrag dat de rechtbank toewijst daarmee op
€ 13.242,33, behoudens de beoordeling in reconventie.
Rente
5.9.
[eiser] vordert wettelijke handelsrente. Deze is op grond van artikel 6:119a lid 2 sub a BW door [gedaagde] verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] de facturen heeft ontvangen, dus vanaf 22 oktober 2021 (eerste factuur) respectievelijk 29 december 2021 (tweede factuur).
in reconventie
Kosten uitzendkrachten
5.10.
[gedaagde] vordert betaling van [eiser] van een bedrag van € 99.444,-- aan vervangende schadevergoeding, namelijk de kosten van door hem ingeschakelde uitzendkrachten om het werk dat [eiser] zou uitvoeren op tijd af te krijgen. Op grond van artikel 6:87 BW kan [gedaagde] in twee gevallen vervangende schadevergoeding vorderen. Ten eerste als nakoming door [eiser] blijvend onmogelijk was. En ten tweede als [eiser] in verzuim was en [gedaagde] schriftelijk aan [eiser] heeft meegedeeld dat hij geen nakoming van [eiser] meer wilde maar schadevergoeding. [gedaagde] heeft niet gesteld dat nakoming door [eiser] blijvend onmogelijk was en dat is naar het oordeel van de rechtbank ook niet het geval. Dan is de vraag of [eiser] in verzuim is geraakt. Dat is het geval als zijn prestatie is uitgebleven nadat zij opeisbaar is geworden (artikel 6:81 BW). Ook is dan vereist dat [eiser] een schriftelijke aanmaning of aansprakelijkstelling van [gedaagde] heeft ontvangen (artikel 6:82 BW), [eiser] een overeengekomen termijn niet heeft gehaald, of dat [gedaagde] uit een mededeling van [eiser] moest afleiden dat hij tekort zou schieten (artikel 6:83 BW).
Is [eiser] in verzuim?
5.11.
[gedaagde] stelt dat [eiser] op een gegeven moment niet meer is komen opdagen maar [eiser] ontkent dat en uit de door [gedaagde] overlegde WhatsAppberichten blijkt ook dat [eiser] wel op het werk verscheen. [eiser] heeft geen schriftelijke aanmaning of aansprakelijkstelling van [gedaagde] ontvangen. [gedaagde] stelt ook niet dat [eiser] een overeengekomen termijn niet heeft gehaald, maar wel dat zij op 1 juli 2021 heeft geconcludeerd dat [eiser] tekort zou schieten, doordat een opleverdatum in september/oktober 2021 niet gehaald zou worden. De rechtbank zal daarom beoordelen of [gedaagde] uit een mededeling van [eiser] heeft kunnen afleiden dat deze in de nakoming van zijn verbintenis tekort zou schieten. Hierbij merkt de rechtbank op dat een ‘mededeling’ ruim moet worden opgevat en ook in een of meer gedragingen besloten kan liggen (artikel 3:37 BW). [gedaagde] stelt dat [eiser] niet genoeg heeft gedaan om het werk op tijd af te krijgen. Hij verscheen geregeld niet op het werk, kwam te laat of met te weinig man. [eiser] zou volgens [gedaagde] met zes of zeven man komen en het werk had in september of oktober 2021 klaar moeten zijn. Op 1 juli 2021 kreeg [gedaagde] door dat dit niet ging lukken. [eiser] was maar met één of twee man aanwezig. [gedaagde] heeft toen uitzendkrachten ingeschakeld om het werk klaar te krijgen. [eiser] betwist dat hij te weinig zou hebben gedaan. Volgens hem hebben partijen afgesproken dat hij met zoveel mogelijk man zou proberen te komen en was er geen opleverdatum overeengekomen maar afgesproken dat ze ‘met de etages mee naar beneden zouden proberen te zakken’. Op 13 oktober 2021 liep dit spaak omdat de balkons, die door anderen moesten worden gerealiseerd, niet klaar waren en [eiser] niet verder kon. [eiser] was toen op de 12e etage. [eiser] heeft een paar keer gevraagd wanneer hij het werk kon afmaken. Zijn gereedschap stond ook nog op het werk. Op een gegeven moment kreeg hij bericht dat hij zijn gereedschap moest ophalen en dat was het.
5.12.
Om op 1 juli 2021 rechtsgeldig te concluderen dat [eiser] in de nakoming van zijn verbintenis tekort zou schieten in bovengemelde zin, is in ieder geval vereist dat een opleverdatum in september/oktober 2021 tussen [gedaagde] en [eiser] is overeengekomen. Door tegenover de betwisting door [eiser] alleen op te merken dat er werd gewerkt met
lean planning, heeft [gedaagde] dit onvoldoende onderbouwd. Daarom kan [eiser] dus ook niet verweten worden dat hij deze opleverdatum niet zou gaan halen en is hij niet in verzuim geraakt. [gedaagde] kan de kosten van de door hem ingeschakelde uitzendkrachten dan ook niet op [eiser] verhalen. Dit betekent ook dat [gedaagde] niet gerechtigd was haar betalingsverplichting aan [eiser] (in conventie) op te schorten en dat haar beroep op verrekening niet slaagt.
Conclusie
5.13.
De rechtbank wijst de vordering in reconventie af.
in conventie en reconventie
(Proces)kosten
5.14.
In conventie vordert [eiser] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim van [gedaagde] is na 1 juli 2012 ingetreden. [eiser] stelt echter niet dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. In de dagvaarding staat slechts een passage over kosten die door ene [Naam A] zouden zijn gemaakt. [gedaagde] is dan in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst die na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de wettelijke betalingstermijn van artikel 6:119a BW is verstreken, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW een bedrag van € 40,- toewijsbaar is, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht. Dit bedrag wijst de rechtbank dan ook toe.
5.15.
Van de vordering in conventie van € 30.727,13 wijst de rechtbank € 13.242,33 toe.
Omdat partijen dus over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, compenseert de rechtbank in conventie de proceskosten op grond van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.16.
In reconventie is [gedaagde] de partij die ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten begroot de rechtbank met factor 0,5 omdat de stellingen van partijen in conventie en reconventie met elkaar samenhangen. Tot aan dit vonnis stelt de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] vast op € 1.880,-- aan salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 x € 1.880,--).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.242,33, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
- het bedrag van € 7.375,33, met ingang van 22 oktober 2021,
- het bedrag van € 5.867,00, met ingang van 29 december 2021,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 40,-- aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.880,00,
6.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Grosscurt en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.