Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 april 2023.
2.De kern van het geschil
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
(‘ongeveer 310 vierkante meter’) niet heeft gelegd. Het hiervoor in rekening gebrachte bedrag zou ongeveer overeenkomen met het bedrag dat gemoeid is met de herstelwerkzaamheden door [eiser] van het werk dat uitzendkrachten hebben gedaan die door [gedaagde] zijn ingeschakeld. Omdat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord al heeft aangevoerd dat de door [eiser] in rekening gebrachte vierkante meters niet kloppen, is het echter te laat dat [eiser] pas op de mondelinge behandeling met een andere onderbouwing van deze 311,16 m² is gekomen. Als een gedeelte van de eerste factuur op kosten van herstelwerkzaamheden zag, had [eiser] dat bovendien op de factuur moeten vermelden, zoals hij ook heeft gedaan op de eerder aan [gedaagde] verstuurde factuur met nummer 2019269, die door [gedaagde] is betaald. Daarnaast heeft [eiser] ook niet onderbouwd dat hij opdracht heeft gekregen om het werk van de uitzendkrachten te herstellen en dat hiermee de door hem in rekening gebrachte kosten gemoeid waren. Dit gedeelte van de eerste factuur (311,16 m² x € 30,-- = € 9.334,80) hoeft [gedaagde] dan ook niet te betalen.
lean planning, heeft [gedaagde] dit onvoldoende onderbouwd. Daarom kan [eiser] dus ook niet verweten worden dat hij deze opleverdatum niet zou gaan halen en is hij niet in verzuim geraakt. [gedaagde] kan de kosten van de door hem ingeschakelde uitzendkrachten dan ook niet op [eiser] verhalen. Dit betekent ook dat [gedaagde] niet gerechtigd was haar betalingsverplichting aan [eiser] (in conventie) op te schorten en dat haar beroep op verrekening niet slaagt.
6.De beslissing
- het bedrag van € 5.867,00, met ingang van 29 december 2021,
telkens tot de dag van volledige betaling,