ECLI:NL:RBGEL:2023:3572

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
05.330954.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens doodslag met gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging

Op 27 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 december 2021 in Arnhem, waar de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer heeft beroofd door met een mes in de borst te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de dood van het slachtoffer, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en tbs met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het delict en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke gezondheidsproblemen van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld op basis van de beschikbare bewijsstukken en verklaringen van de verdachte en getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/330954-21
Datum uitspraak : 27 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2021 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachten
rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een mes,
althans met een scherp voorwerp, in de borst, althans het (boven-)lichaam van die
[slachtoffer] te steken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord gevorderd en heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair is bepleit dat de voor moord vereiste voorbedachte raad niet bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisanten kregen op 6 december 2021 rond 23:00 uur de melding te gaan naar de [adres] . Ter plaatse zagen verbalisanten een man half liggend, half zittend in het portiek, tegen het kozijn van de voordeur van nummer [huisnummer] . De man voelde koud aan en had zijn ogen geopend. Verbalisant zag ter hoogte van de hartstreek een gat in zijn blouse. De man bloedde en verbalisant zag een wond in zijn borstkas. De ambulance kwam ter plaatse en verbalisanten hoorden dat de man was overleden. In de broek van de man werd een identiteitskaart aangetroffen op naam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . [2]
Bij forensisch pathologisch onderzoek werd vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake was van
– kort gezegd – een steekletsel links aan de voorzijde van de borstkas, met onder meer beschadiging van de tweede en derde rib links, perforatie van de linkerborstholte, het hartzakje en de longslagader. Door dit steekletsel is bloedverlies opgetreden. Het bloedverlies met hierdoor bloedstapeling in het hartzakje en in de linkerborstholte (alsook enige luchtstapeling) hebben het hart en de linkerlong belemmerd in hun normale functie. Op basis hiervan kan het overlijden van [slachtoffer] zonder meer worden verklaard. Geconcludeerd wordt dat het slachtoffer [slachtoffer] is overleden als gevolg van hart- en longfunctiestoornissen in combinatie met opgetreden bloedverlies, ten gevolge van één steekletsel links aan voorzijde van de borstkas. [3]
Op aanwijzing van een getuige werd in de achtertuin van [adres] een vleesmes met een zwart heft aangetroffen en inbeslaggenomen. [4]
De punt en de snijrand van het mes zijn bemonsterd. Uit beide bemonsteringen afzonderlijk is een DNA-profiel verkregen van een man, dat afkomstig kan zijn van slachtoffer [slachtoffer] . Beide DNA-profielen zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonsteringen afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] , dan wanneer het DNA in de bemonsteringen afkomstig is van een willekeurige (niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwante) persoon.
Daarnaast is het gehele heft bemonsterd. Uit die bemonstering is een DNA-profiel verkregen van minimaal één man dat afkomstig kan zijn van verdachte. Dat DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige (niet aan verdachte verwante) persoon. [5]
Het heft is aanvullend onderzocht. Van het DNA in die bemonstering is een mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat een relatief grote hoeveelheid DNA in deze bemonstering van verdachte afkomstig kan zijn. Daarnaast zijn in dit DNA-profiel DNA-kenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid DNA van minimaal één onbekende persoon. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van slachtoffer [slachtoffer] in deze bemonstering. Het DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. [6]
Verdachte was samen met [slachtoffer] op 6 december 2021 in de woning van [slachtoffer] . Op enig moment is een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaan waarbij een mes betrokken was. Het mes is in de borstkas van [slachtoffer] terechtgekomen. Verdachte heeft het mes uit het lichaam van [slachtoffer] getrokken en weggegooid over de schutting. [7]
tussenconclusieDe rechtbank stelt op basis van de uitslagen van het DNA-onderzoek vast dat het heft DNA van verdachte bevat en de punt en de snijrand van het mes DNA van het slachtoffer.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 6 december 2021 is overleden als gevolg van een steekverwonding in de borstkas. Bij het toebrengen van deze steekverwonding is verdachte betrokken geweest. De steekverwonding is toegebracht met het mes dat is aangetroffen in de tuin van [adres] . De vraag die voorligt is of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte heeft in dat kader een alternatief scenario opgeworpen.
alternatief scenario
De door de verdediging geschetste alternatieve lezing houdt samengevat het volgende in. Verdachte was bij [slachtoffer] thuis en [slachtoffer] en hij dronken samen bier. Ze zaten in de woonkamer gewoon te praten. [slachtoffer] keek op enig moment op een bepaalde manier naar verdachte, verdachte zag dat de ogen van [slachtoffer] rood waren en dat ze wegdraaiden. [slachtoffer] liep zonder iets te zeggen naar de keuken. Verdachte hoorde daarop de besteklade en vertrouwde het niet. Verdachte liep naar de voordeur, zag [slachtoffer] aankomen in de hal met een mes in zijn linkerhand, ging door de voordeur naar buiten en trok deze dicht. Verdachte trok van buiten aan de deur en [slachtoffer] van binnen. Dat duurde een paar minuten. Daarna ging de deur open en kwam [slachtoffer] naar buiten met het mes in twee handen. Hij kwam op verdachte af. Verdachte pakte het mes om de handen van [slachtoffer] heen vast. Daarna draaide het mes naar [slachtoffer] toe en viel verdachte op [slachtoffer] . Het mes kwam in de borst van [slachtoffer] terecht. Terwijl verdachte op [slachtoffer] lag, vielen de handen van [slachtoffer] van het mes af. Verdachte trok vervolgens het mes uit het lichaam van [slachtoffer] en gooide het mes weg. Vervolgens liep verdachte weg.
beoordelingskader
Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft. (HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359)
beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de lezing van verdachte niet wordt uitgesloten door de bewijsmiddelen en verricht forensisch onderzoek met betrekking tot de steekverwonding. Verder stelt de rechtbank vast dat de lezing van verdachte ook niet dusdanig onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft. Het komt in deze zaak aan op de beoordeling van de aannemelijkheid van de lezing van verdachte. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte is diverse malen door de politie verhoord. Op 8 en 9 december 2021 heeft hij gezwegen. Op 16 december 2021 heeft hij voornamelijk gezwegen, maar ook betrokkenheid ontkend. Zo heeft hij verklaard dat hij onschuldig is en dat de politie maar eens op zoek moet gaan naar de echte dader. Hij heeft voorts verklaard dat hij [slachtoffer] niet kent en nooit bij hem is geweest. Verdachte heeft pas op 12 januari 2022, 35 dagen nadat hij ter zake van het tenlastegelegde was aangehouden, een verklaring afgelegd, met de strekking dat hij werd aangevallen door [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat verdachte niet vanaf het begin met deze lezing is gekomen, maar pas nadat hem door de politie een aantal onderzoeksresultaten was medegedeeld, waaronder de eerste resultaten van het DNA-onderzoek naar het mes.
Verdachte is uitgebreid bevraagd over het door hem geschetste alternatieve scenario, zowel bij de politie als ter terechtzitting. Daarnaast heeft verdachte op 17 maart 2022 zijn medewerking verleend aan een reconstructie, die op beeld is vastgelegd en deel uitmaakt van het dossier. Daarbij heeft hij ter plaatse uitgebeeld en toegelicht hoe het incident volgens hem is verlopen. Als de rechtbank naar het geheel van de verklaringen van verdachte kijkt dan valt het volgende op.
In de lezing van verdachte wordt, ook na uitgebreide bevraging, niet duidelijk wat de aanleiding zou zijn geweest van de door verdachte omschreven aanval door [slachtoffer] op verdachte. Verdachte heeft verklaard dat er die dag niks aan de hand was en dat hij geen ruzie had met [slachtoffer] . Ook meteen voorafgaand aan het incident was er geen enkele aan te wijzen aanleiding. Voor de door verdachte geopperde mogelijkheid dat [slachtoffer] een delirium zou hebben gehad, is geen objectieve ondersteuning voorhanden. Bovendien geeft verdachte aan deze veronderstelling geen concrete invulling. Hij verklaart slechts dat [slachtoffer] rode ogen had door het drankgebruik en dat die ogen op een gegeven moment “wegdraaiden”. Bij nadere bevraging door de politie en door de rechtbank op dit punt is verdachte ook niet concreet geworden.
De lezing van verdachte, dat er geen enkele aanleiding was en er geen ruzie is geweest, strookt daarnaast niet met de getuigenverklaring van de bovenbuurman van [slachtoffer] , [getuige] , die heeft verklaard dat hij rond 22:00 uur een harde klap hoorde, alsof iemand op tafel slaat, en hij de stem van zijn onderbuurman herkende, die boos en geïrriteerd klonk. Kort daarna hoorde hij dat de voordeur van de onderbuurman dichtsloeg.
De rechtbank overweegt over het moment dat het slachtoffer met het mes naar buiten zou zijn gekomen als volgt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op enig moment met een mes naar buiten kwam. Op verschillende momenten tijdens zijn politieverhoor van 12 januari 2022 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] twee keer met het mes op hem stak en dat hij hem twee keer heeft kunnen afweren. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] hem twee keer heeft willen steken,
twee keer gelukkig mis.De derde keer dat [slachtoffer] stak, greep verdachte hem om zijn handen. Toen zijn ze gevallen en is het mes gedraaid, aldus verdachte bij de politie. Bij de reconstructie is aan verdachte gevraagd of [slachtoffer] met het mes had gestoken. Daarop reageerde verdachte ontkennend:
nee, nee. Vervolgens werd aan verdachte gevraagd of [slachtoffer] toen hij naar buiten kwam het mes alleen zo voor zich heeft gehouden of nog iets anders heeft gedaan? Daarop zei verdachte weer:
nee, nee, nee.“Alleen zo voor zich gehouden?”, werd opnieuw gevraagd. Verdachte reageerde:
Ja. Ter terechtzitting van 30 mei 2023 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem twee keer heeft gestoken en dat verdachte het heeft geprobeerd af te weren met zijn knie en arm. Hij werd bij het steken door het mes geraakt in zijn jas, als gevolg waarvan zijn jas is beschadigd. Er zaten twee ‘puntjes’ in, aldus verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de manier waarop [slachtoffer] met het mes op hem afkwam, of [slachtoffer] bij die aanval al dan niet stekende bewegingen heeft gemaakt, en of hij bij die stekende bewegingen al dan niet geraakt is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de jas van verdachte (waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dat de jas is die hij de betreffende avond aan had) is onderzocht door de politie en dat daarbij is geconstateerd dat aan deze jas geen beschadigingen zichtbaar waren die afkomstig zouden kunnen zijn van een steekvoorwerp.
Daarnaast is verdachte bevraagd over de telefoon van [slachtoffer] . Verdachte heeft bij zijn verhoor op 14 maart 2022 verklaard dat hij
helemaal nietshad meegenomen uit het huis van [slachtoffer] . Geconfronteerd met de beelden waarop verdachte kort na het incident nabij de woning van [slachtoffer] te zien is met een langwerpig voorwerp in zijn hand dat oplichtte, verklaarde verdachte dat hij dat inderdaad is, maar dat hij niks in zijn hand had of dat het een blikje was. Verdachte verklaarde vervolgens dat hij geen telefoon uit het huis van [slachtoffer] had meegenomen. Geconfronteerd met het terugvinden van de mobiele telefoon aan de [adres] (nabij het adres waar verdachte heeft overnacht) en het feit dat de mobiele telefoon volgens onderzoek een route had afgelegd overeenkomstig de route die hij had gelopen, verklaarde verdachte nogmaals geen telefoon te hebben gehad. Ter terechtzitting van 30 mei 2023 heeft verdachte verklaard daarover te hebben gelogen en heeft hij verklaard dat hij op de betreffende beelden inderdaad de telefoon van [slachtoffer] in zijn hand had. De rechtbank stelt vast dat verdachte op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard en dat niet beide verklaringen waar kunnen zijn. Verdachte heeft dan ook over de telefoon van [slachtoffer] leugenachtig verklaard.
Resumerend stelt de rechtbank vast dat verdachte eerst voornamelijk heeft gezwegen dan wel ontkend. In latere instantie heeft verdachte vaag, wisselend, op essentiële punten niet consistent en op bepaalde punten leugenachtig verklaard. Zijn verklaringen over de aanleiding van het incident zijn niet concreet en stroken niet met andere delen van het dossier. Hij heeft wisselend verklaard over de steekbewegingen die zouden zijn gemaakt door [slachtoffer] en heeft leugenachtig verklaard over het meenemen van de telefoon van [slachtoffer] . Het drankgebruik van verdachte alleen vormt naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende verklaring voor deze
inconsistenties. Daarnaast heeft DNA-onderzoek op activiteitenniveau plaatsgevonden. Daaruit volgt dat de bevindingen van het DNAonderzoek iets waarschijnlijker zijn onder het scenario dat verdachte het heft vast had toen het mes [slachtoffer] raakte, dan onder het scenario dat [slachtoffer] zelf het mes vast had. De rechtbank stelt vast dat het DNA-onderzoek op activiteitenniveau dus ook geen steun biedt aan het door verdachte geschetste scenario.
Uit het dossier volgt verder dat het niet [slachtoffer] maar verdachte was die op meerdere momenten die dag agressie heeft laten zien, waarbij steeds futiele aanleidingen reden waren voor verdachte om zich verbaal en fysiek agressief naar anderen te gedragen. Dit gedrag past beter bij het scenario dat het verdachte was die zich agressief naar [slachtoffer] gedroeg, dan andersom.
Tot slot laat zich, uitgaande van het scenario van verdachte, lastig verklaren waarom hij direct na het incident, waarbij hij naar eigen zeggen is aangevallen en per ongeluk zijn vriend heeft neergestoken, het mes heeft weggegooid, geen hulp heeft ingeroepen en zichzelf heeft schuilgehouden voor de politie.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank acht, bij gebreke van een aannemelijk alternatief scenario, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk in zijn borstkas heeft gestoken.
voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat aan het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn te ontlenen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De verdachte zal daarom van de impliciet primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks6 december 2021 te Arnhem
opzettelijk en met voorbedachten
rade, althansopzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een mes,
althans met een scherp voorwerp,in de borst,
althans het (boven-)lichaamvan die
[slachtoffer] te steken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte werd geconfronteerd met een agressieve [slachtoffer] die met het mes op hem afkwam. Verdachte heeft zich afgeweerd toen [slachtoffer] aanstalten maakte om hem aan te vallen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – verdachtes eigen lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. In het bijzonder acht de rechtbank niet aannemelijk dat [slachtoffer] de agressor was en verdachte heeft aangevallen met het mes.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor. De rechtbank verwerpt het verweer.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden wordt opgelegd. Voor de voorwaarden dient te worden aangesloten bij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen en geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan 5 jaar. Subsidiair is bepleit om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen indien wordt overgegaan tot oplegging van tbs met dwangverpleging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in de hartstreek gestoken. Vervolgens is verdachte ervandoor gegaan en heeft hij zich tot zijn aanhouding schuilgehouden. Hij heeft [slachtoffer] aan zijn lot overgelaten en [slachtoffer] is gestorven op de stoep voor zijn woning. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een stuitend gebrek aan respect voor het leven van een ander. Door de manier waarop verdachte zich in de behandeling van de strafzaak heeft opgesteld, is onduidelijk gebleven wat er precies aan vooraf is gegaan en om welke reden hij [slachtoffer] heeft gestoken. Dat is voor de nabestaanden een hard gelag; zij moeten niet alleen hun broer, hun familielid missen, maar verkeren ook in onzekerheid over wat zich die avond heeft afgespeeld. Hun verdriet en gemis zijn tijdens de voorgelezen verklaringen op de zitting indringend naar voren gekomen. Voor die pijn is verdachte verantwoordelijk, maar hij heeft die verantwoordelijkheid op geen enkel moment genomen.
De dood van [slachtoffer] heeft daarnaast onrust veroorzaakt in de wijk Geitenkamp . Ook veroorzaken levensdelicten in de samenleving als geheel gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk veroordeeld is door de strafrechter wegens onder meer vermogensdelicten. Daarnaast is verdachte in een verder verleden meermalen veroordeeld voor geweldsfeiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapporten die zijn uitgebracht over de persoon van verdachte:
  • NIFP Pro Justitia rapport door A.M.M. Jongerius, psychiater, onder supervisie van A.W.N.N. Stevens, psychiater d.d. 12 april 2022;
  • NIFP Pro Justitia rapport door W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog, d.d. 14 april 2022;
  • reclasseringsadvies d.d. 16 mei 2023.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in alcoholgebruik, een stoornis in cannabisgebruik en een stoornis in benzodiazepinegebruik, alle ernstig. Ook is sprake van een laag IQ, hoogstwaarschijnlijk een lichtverstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een andere gespecificeerde psychotische stoornis. Deze stoornissen, met uitzondering van de psychotische stoornis, en de gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte heeft als gevolg van de combinatie van stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling verminderde mogelijkheden om zijn gedrag adequaat te sturen of bij te sturen. Ook wordt zijn oordeels- en beslissingsvermogen door het middelengebruik en het lage IQ beperkt. Hierdoor is het aannemelijk dat verdachte, mits bewezen, in de beschreven situatie is gekomen om aan te vallen. Dit gedrag is passend bij de gebruikelijke handelwijze van verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis, waarbij het gewoon is om zowel verbaal als fysiek, dreiging en/of geweld te gebruiken als hem vermeend onrecht wordt aangedaan. Alcohol werkt daarbij ontremmend; zijn beperkte vaardigheden om de negatieve gevolgen van zijn handelen te overzien vanuit het lage IQ en zijn persoonlijkheidsstoornis dragen daar mede aan bij.
De stoornissen waren niet zodanig van aard dat verdachte in het geheel geen afweging meer kon maken. De deskundigen hebben geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Over het advies van de deskundigen hierna meer.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlands strafwetgeving kent en rechtvaardigt op zichzelf oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte mede tot het delict is gekomen door zijn stoornissen en zijn gebrekkige ontwikkeling, maar zal dat in mindere mate doen dan de officier van justitie kennelijk heeft gedaan.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank ziet zich, gelet op de rapporten van de deskundigen, verder voor de vraag gesteld of verdachte ter beschikking dient te worden gesteld.
Zoals hiervóór is overwogen, lijdt verdachte aan ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens en aan een gebrekkige ontwikkeling.
Ten aanzien van het bestaan van gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de NIFPrapporten volgt dat de deskundigen het recidiverisico inschatten als hoog. Daarnaast zijn er volgens de deskundigen weinig tot geen beschermende factoren aanwezig.
Om het recidivegevaar te kunnen beperken, heeft verdachte (gedwongen) klinische behandeling nodig waarbij hij de mogelijkheid krijgt te ontwennen van alcohol en andere middelen en zich gaat richten op verandering van zijn antisociale gedrag en gedachtegoed. Deze klinische behandeling zou het best in een sterk gestructureerde omgeving kunnen plaatsvinden. Deze behandeling kan volgens de deskundigen zowel binnen een tbs met voorwaarden als binnen een tbs met dwangverpleging gerealiseerd worden, afhankelijk van de strafmaat.
In het reclasseringsrapport wordt de kans op herhaling eveneens als hoog ingeschat.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
De officier van justitie heeft gevorderd en de raadsman heeft verzocht aan verdachte tbs met voorwaarden op te leggen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Uit artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat tbs met voorwaarden slechts opgelegd kan worden bij een veroordeling tot een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. Nu de rechtbank een gevangenisstraf van 7 jaar oplegt, sluit de duur van de op te leggen gevangenisstraf de maatregel van tbs met voorwaarden uit.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging eist. Daarbij heeft de rechtbank de ernst van het bewezenverklaarde en het door de deskundigen hoog ingeschatte recidiverisico in aanmerking genomen.
De rechtbank concludeert dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor oplegging van een tbsmaatregel met dwangverpleging. De rechtbank zal deze maatregel opleggen.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet op voorhand in duur gemaximeerd.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , zus van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 22.046,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft daarbij de kanttekening geplaatst dat een twijfelpunt kan zijn de toewijzing van de tweede periode van 40 jaar grafrechten. In dat geval zou het toe te wijzen bedrag moeten worden verminderd met € 6.734,00.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de begrafeniskosten, nu de factuur nog niet betaald is. Meer subsidiair is aangevoerd dat de kosten voor het grafrecht na 40 jaar in een te ver verwijderd causaal verband staan tot het tenlastegelegde.
Overweging van de rechtbank
materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten die zien op de grafrechten tot en met 10 december 2061, de grafsteen, de uitvaartkosten, het rouwarrangement, het rouwlint en de bloemen, de uitgaven voor culturele rituelen, de reiskosten voor het bijwonen van de uitvaart, de kosten van de notaris en de reiskosten naar het politiebureau niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft deze schadeposten (tot een hoogte van € 15.312,96) kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering dat ziet op de tweede periode van 40 jaar grafrechten, nu het op dit moment onzeker is of die kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden. De rechtbank acht daarnaast onvoldoende causaal verband aanwezig. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 6 december 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om telefoonkosten en reis- en parkeerkosten. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan telefoonkosten ad € 25,00 toewijsbaar.
De rechtbank acht daarnaast een bedrag van € 56,52 (2 x € 28,26) aan reiskosten en € 5,80 (2 x € 2,90) aan parkeerkosten toewijsbaar, nu de rechtbank is gebleken dat de benadeelde partij bij twee zittingsdagen aanwezig is geweest (in plaats van de gevorderde vier zittingsdagen).
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , zus van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 119,16 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak.
Overweging van de rechtbank
materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten die zien op de reis- en parkeerkosten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft deze schadeposten (tot een hoogte van € 119,16) kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 6 december 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om telefoonkosten en reis- en parkeerkosten. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan telefoonkosten ad € 25,00, reiskosten ad
€ 46,74 en het gevorderde bedrag aan parkeerkosten ad € 11,60 toewijsbaar.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] , broer van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 103,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak.
Overweging van de rechtbank
materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten die zien op de reis-en parkeerkosten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft deze schadeposten (tot een hoogte van € 103,96) kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 6 december 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om telefoonkosten en reis- en parkeerkosten. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan telefoonkosten ad € 25,00, reiskosten ad
€ 83,40 en het gevorderde bedrag aan parkeerkosten ad € 11,60 toewijsbaar.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] van de volgende bedragen aan materiële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde partij 1] € 15.312,96december 2021
2. [benadeelde partij 2] € 119,16december 2021
3. [benadeelde partij 3] € 103,96december 2021
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op:
o [benadeelde partij 1] : € 87,32
o [benadeelde partij 2] : € 83,34
o [benadeelde partij 3] : € 120,00
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling

1. [benadeelde partij 1] € 15.312,96 111 dagen

2. [benadeelde partij 2] € 119,16 2 dagen

3. [benadeelde partij 3] € 103,96 2 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. M.P. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik en C. van Dam, MSc., griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL06002021569704, gesloten op 14 maart 2022, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-001.
3.NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, drs. P.M.I. van Driessche, d.d. 18 november 2022.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 48-49.
5.NFI-rapport DNA-onderzoek van 14 december 2021, p. 68-72.
6.NFI-rapport DNA-onderzoek van 8 februari 2022, p. 76-77.
7.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 mei 2023.