ECLI:NL:RBGEL:2023:3570

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/05/418113 / HZ ZA 23-122
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende machtigingen ex 3:299 BW voor erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een incident waarin [Eiser] verzocht om machtigingen op basis van artikel 3:299 BW. [Eiser] is een van de erfgenamen van de overleden [de erflater], die op 21 juni 2021 is overleden. Bij testament van 15 februari 1999 zijn [Eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] benoemd als erfgenamen, ieder voor een derde deel. [Eiser] vorderde in het incident een vervangende machtiging om over de bankrekeningen van de erflater te beschikken en namens de erfgenamen belastingaangifte te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen executeur is aangewezen en dat de erfgenamen de nalatenschap gezamenlijk moeten afwikkelen.

De rechtbank heeft de vorderingen van [Eiser] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet in gebreke zijn gebleven bij de afwikkeling van de nalatenschap. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor de gevraagde machtigingen, omdat de erfgenamen zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen aangiften en de afwikkeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft [Eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De zaak is verwezen naar de rol van 9 augustus 2023 voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/418113 / HZ ZA 23-122
Vonnis in incident van 28 juni 2023
in de zaak van
[Eiser],
te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eisende partij in conventie en in het incident,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [Eiser],
advocaat: mr. D.W. Ruys te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie en in het incident,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1],
advocaat: mr. L.H.S. de Baar te Zoetermeer,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie en in het incident,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2],
advocaat: mr. E.E. Frenken te Beugen, gemeente Boxmeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende incident in de hoofdzaak ex artikel 3:299 BW
- de conclusie van antwoord in incident en in de hoofdzaak van [gedaagde sub 1]
- de conclusie van antwoord in incident en in de hoofdzaak tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde sub 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In dit incident zijn de volgende feiten van belang.
2.2.
[Eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de kinderen van [de erflater] (hierna: erflater).
2.3.
Bij testament van 15 februari 1999 heeft erflater partijen tot zijn erfgenamen benoemd, ieder voor ⅓-deel. Er is geen executeur aangewezen.
2.4.
Erflater is overleden op 21 juni 2021. Partijen hebben de nalatenschap allen zuiver aanvaard.
2.5.
[Eiser] heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld waaruit volgt dat erflater (volgens [Eiser]) beschikte over drie bankrekeningen bij de Rabobank en twee spaarrekeningen bij Nationale Nederlanden (hierna: NN).

3.Het geschil in incident

3.1.
[Eiser] vordert in incident dat aan haar conform artikel 3:299 BW een vervangende machtiging zal worden verleend, zodat zij zonder medewerking van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]:
  • kan beschikken over alle NN-bankrekeningen van erflater en alle handelingen mag verrichten;
  • kan beschikken over alle Rabobankspaarrekeningen op naam van erflater waaronder de bankrekeningen eindigend op [0001], [0002] en [0003];
  • voor zover nodig alsnog aangifte inkomstenbelasting kan doen namens de erven over de jaren waarin dat mogelijk is verzuimd (2021?);
  • voor zover nodig alsnog aangifte erfbelasting kan doen namens de erven over de nalatenschap van erflater.
[Eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten inclusief nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na het vonnis.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer in het incident. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] concluderen, [gedaagde sub 2] voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot niet-ontvankelijkheid van [Eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [Eiser], met veroordeling van [Eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in incident

Belang
4.1.
[gedaagde sub 2] stelt zich op het standpunt dat [Eiser] geen belang heeft bij haar incidentele vorderingen zodat deze moeten worden afgewezen. De vorderingen van [Eiser] kunnen bovendien niet als incident worden ingesteld. Volgens [gedaagde sub 2] is sprake van rauwelijks dagvaarden omdat er geen sprake is van een geschil. [gedaagde sub 2] betwist dat hij niet meewerkt aan de afwikkeling van de nalatenschap.
4.2.
[Eiser] heeft het incident opgeworpen met als doel, zo begrijpt de rechtbank haar stellingen, om de bankrekeningen te sluiten en de saldi uit te keren aan de erfgenamen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weigeren al twee jaar iedere medewerking bij het sluiten van de bankrekeningen en het afwikkelen en verdelen van de nalatenschap van erflater, aldus [Eiser]. Het saldo van de NN-bankrekeningen is onbekend en enkele Rabobankrekeningen vertonen immers een negatief saldo, terwijl [Eiser] geen toegang heeft tot die bankrekeningen.
4.3.
Het standpunt van [gedaagde sub 2] wordt door de rechtbank niet gevolgd. Inmiddels zijn twee jaar verstreken sinds het overlijden van erflater. Het is partijen in die periode nog niet gelukt om de nalatenschap gezamenlijk af te wikkelen. In die omstandigheden kan [Eiser] niet worden verweten dat zij incidentele vorderingen instelt met het doel om de nalatenschap af te wikkelen. De vorderingen zullen daarom niet wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Ook is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen bij wijze van incident kunnen worden ingesteld. Incidenten zien op verwikkelingen die rechterlijke bemoeienis vereisen van andere aard dan de beslechting van materiële geschilpunten. Het verlenen van een machtiging is geen beslissing op een materieel geschilpunt. De rechtbank zal de incidentele vorderingen hierna beoordelen aan de hand van de daarvoor geldende vereisten.
Toetsingskader
4.4.
[Eiser] vordert een aantal machtigingen ex artikel 3:299 BW. Lid 1 van dat artikel luidt: “
Wanneer iemand niet verricht waartoe hij is gehouden, kan de rechter hem jegens wie de verplichting bestaat, op diens vordering machtigen om zelf datgene te bewerken waartoe nakoming zou hebben geleid.” De vereisten voor het geven van de machtigingen zijn dus 1) dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een op hen rustende verplichting jegens [Eiser] niet nakomen en 2) dat de machtiging [Eiser] in staat stelt om zelf datgene te bewerken waartoe nakoming zou hebben geleid. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van de rechter, de rechter kan de machtiging weigeren.
Over alle NN-bankrekeningen beschikken alle handelingen verrichten
4.5.
Over de bankrekeningen bij NN, licht [Eiser] het volgende toe. [Eiser] kent de saldi en de rekeningnummers van de NN-bankrekeningen niet. NN wil de informatie alleen verstrekken na ontvangst van de verklaring van erfrecht en een formulier getiteld “vrijwaringsverklaring” ingevuld door iedere erfgenaam. Op 27 juni 2022 heeft [Eiser] dit formulier per e-mail aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestuurd, maar de formulieren zijn nog steeds niet door hen ondertekend.
4.6.
Uit de formulering van de vordering blijkt niet waarvoor [Eiser] de machtiging met betrekking tot de NN-bankrekeningen wil gebruiken. Uit haar motivering lijkt te volgen dat zij de machtigingen wil om de NN-bankrekeningen te sluiten en de saldi te verdelen onder de erfgenamen. Ook de e-mail van de advocaat van [Eiser] aan de advocaten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 30 januari 2023 wijst daar op. In die e-mail staat: “
Zoals u ziet geeft NN de erfgenamen de mogelijkheid om de polisuitkering van erflater direct op de rekening van de betreffende erfgenaam te laten storten als daarbij wel netjes wordt vermeld hoe groot het erfdeel (1/3 deel) is waar deze recht op heeft.”. Aan de andere kant staat in de e-mail van 27 juni 2022 van de advocaat van [Eiser] aan DAS-rechtsbijstand, waarop [Eiser] zich beroept: “
Zoals zojuist besproken hierbij de mailwisseling van NN Bank.Graag verneem of uw client en broer [gedaagde sub 2] akkoord is met uitbetaling op de erven rekening(…)”. Uit hun verweer blijkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ervan uit zijn gegaan dat [Eiser] de machtiging wil gebruiken om de bankrekeningen te sluiten en de saldi te verdelen onder de erfgenamen. Door het uitkeren van de saldi zou sprake zijn van een partiële verdeling. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] maken hiertegen bezwaar. Het staat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vrij om niet in te stemmen met een partiële verdeling. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het geheel niet hebben gereageerd op het verzoek van [Eiser] om het formulier in te vullen, gaat bovendien niet op. Namens [gedaagde sub 1] is per e-mail van 12 oktober 2022 gereageerd. De reactie komt erop neer dat [gedaagde sub 1] bereid is om het formulier in te vullen, maar dat hij nog vragen heeft omtrent de bankrekeningen, waar hij eerst duidelijkheid over wil verkrijgen. Ook wordt voorgesteld dat [Eiser] zelf contact op neemt met [gedaagde sub 2], aan wie de e-mail van 27 juni 2022 niet is verzonden. [gedaagde sub 2] is via zijn advocaat aangeschreven op 30 januari 2023. De advocaat van [gedaagde sub 2] heeft hier per e-mail van 15 februari 2023 op gereageerd, waaruit blijkt dat ook hij antwoord wil op vragen alvorens tot verdeling van een deel van het vermogen over te gaan. Geenszins is gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met betrekking tot de NN-bankrekeningen een verplichting jegens [Eiser] niet nakomen. De gevraagde machtiging zal niet worden gegeven.
Over alle Rabobankspaarrekeningen beschikken
4.7.
Voor de (spaar)rekeningen bij de Rabobank geldt hetzelfde als hiervoor overwogen. Het lijkt erop dat [Eiser] deze bankrekeningen wil sluiten en de saldi wil verdelen onder de erfgenamen. Haar onderbouwing komt erop neer dat zij de machtiging nodig heeft om de nalatenschap af te wikkelen en dat haar broers daaraan niet meewerken. Het is niet juist dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet meewerken aan de afwikkeling van de nalatenschap. Zij hebben alleen vragen gesteld, bijvoorbeeld over het verloop van de bankrekeningen. [gedaagde sub 2] stelt daarnaast dat hij na ontvangst van de dagvaarding het voortouw heeft genomen om weer voortgang te krijgen in de afwikkeling van de nalatenschap, door bankrekeningafschriften op te vragen namens de erfgenamen bij zowel NN als Rabobank. De afwikkeling gaat weliswaar moeizaam, maar dat is onvoldoende reden om [Eiser] een machtiging te geven om te bewerkstelligen dat de Rabobankspaarrekeningen worden gesloten en de saldi worden uitgekeerd. Ook ten aanzien van de bankrekeningen bij de Rabobank is geen sprake van een verplichting tegenover [Eiser] die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet nakomen.
Aangifte inkomstenbelasting (IB-aangifte)
4.8.
Uit de formulering van de gevorderde machtiging “
voor zover nodig”, “
2021?”, blijkt dat het onduidelijk is over welke jaren er nog aangifte inkomstenbelasting moet worden gedaan namens vader. Reeds daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een niet verrichten waartoe men gehouden is in de zin van artikel 3:299 BW, zodat de vordering moet worden afgewezen. Ook heeft [gedaagde sub 1] in de door hem overgelegde e-mail van 17 maart 2022 al toestemming gegeven aan [Eiser] voor het (laten) doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021. [gedaagde sub 2] stelt voor om gezamenlijk de aangifte inkomstenbelasting te doen, zodat het ook niet in de rede ligt dat hij niet zal meewerken aan het doen van IB-aangifte. Gesteld noch gebleken is dat niet van [Eiser] kan worden gevergd dat zij samen met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zorg zal dragen voor de IB-aangifte. De machtiging zal niet worden gegeven.
Aangifte erfbelasting doen
4.9.
[Eiser] voert aan dat er mogelijk aangifte erfbelasting door de erven moet worden gedaan, namelijk indien er een fors hoger saldo op de bankrekeningen van erflater staat dan waar [Eiser] bij het opstellen van de boedelbeschrijving is uitgegaan. Op dit moment is dus nog helemaal niet duidelijk of de erfgenamen aangifte erfbelasting moeten doen. Indien deze verplichting bestaat, is dat een verplichting van alle drie de erfgenamen afzonderlijk. [Eiser] kan dan haar eigen aangifte doen zonder machtiging. Ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen zorgdragen voor hun eigen aangifte mocht hun erfdeel boven de heffingsgrens uitkomen. Er is geen grond om [Eiser] een machtiging te verstrekken om namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangifte erfbelasting te doen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geven beiden ook aan dat zij, indien nodig, zelf aangifte erfbelasting zullen doen. Er is geen reden om [Eiser] te machtigen om namens de erfgenamen aangifte erfbelasting te doen. Ook deze machtiging wordt afgewezen.
Proceskosten in het incident
4.10.
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vastgesteld op € 598,00 aan salaris advocaat (1 punt × tarief € 598,00 voor conclusie van antwoord in incident).
Beoordeling in de hoofdzaak
4.11.
De rechtbank wijst partijen op het volgende. De vorderingen van [Eiser] (in conventie) en [gedaagde sub 2] (in reconventie) in de hoofdzaak strekken tot vaststelling door de rechtbank van de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflater. Het is mede gelet op die vorderingen in het belang van de erfgenamen dat er duidelijkheid komt over de omvang en samenstelling van de nalatenschap. Het is aan partijen zelf om die duidelijkheid te geven, onder andere door het, eventueel met behulp van hun advocaten, opstellen van een complete boedelbeschrijving. Mogelijk kunnen partijen zodra er duidelijkheid is over de omvang van de nalatenschap alsnog in onderling overleg tot een verdeling komen, hetgeen tijd en kosten kan besparen.
4.12.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol van 9 augustus 2023 voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [Eiser] en [gedaagde sub 1].
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In het incident
5.1.
wijst de vorderingen van [Eiser] af,
5.2.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] vastgesteld op € 598,00,
5.3.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] vastgesteld op € 598,00,
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
9 augustus 2023voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [Eiser] en [gedaagde sub 1],
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
ES/MS