ECLI:NL:RBGEL:2023:3565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/05/412463 / HZ ZA 22-355
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekering en vernietiging op grond van dwaling

In deze zaak vordert MEK Europe B.V. (hierna: MEK) terugbetaling van onverschuldigd betaalde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) die zij heeft afgesloten voor haar werknemer [de heer Y]. MEK stelt dat de verzekering onterecht is afgesloten, omdat [de heer Y] als werknemer verplicht verzekerd was voor werknemersverzekeringen en dus geen aanspraak kon maken op de AOV. De rechtbank heeft vastgesteld dat MEK niet op de hoogte was van deze verplichting en dat zij de verzekering niet zou hebben afgesloten als zij dit had geweten. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van dwaling, omdat MEK een onjuiste voorstelling van zaken heeft gekregen van de Rabobank, die als adviseur optrad bij het afsluiten van de verzekering. De rechtbank vernietigt de overeenkomst met terugwerkende kracht en oordeelt dat Interpolis de onverschuldigd betaalde premies moet terugbetalen, verminderd met administratiekosten. MEK vordert ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, die door de rechtbank worden toegewezen. De proceskosten worden eveneens aan Interpolis opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/412463 / HZ ZA 22-355
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
MEK EUROPE B.V.,
te Eindhoven,
eisende partij,
hierna te noemen: MEK,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Bergen op Zoom,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V, h.o.d.n. Interpolis,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Interpolis,
advocaat: mr. H.E. Foudraine te Apeldoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 mei 2023
- de brief van MEK van 11 mei 2023 met producties 30 tot en met 34.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MEK is een onderneming die zich richt op de import van goederen, waaronder begrepen machines van automatische optische inspectieapparatuur (hierna: AOI-apparatuur). [De heer X] (hierna: [De heer X]) is de oprichter van MEK. [De heer X] heeft de kans gekregen om MEK op te richten toen zijn voormalige werkgever stopte met AOI-apparatuur, omdat het toentertijd een verlieslatend product was. Bij de oprichting van MEK is ook [de heer Y] (hierna: [de heer Y]) betrokken, die eveneens bij de voormalige werkgever van [De heer X] werkzaam was.
2.2. 51%
van de aandelen van MEK is eigendom van [holdingvennootschap X], de persoonlijke holdingvennootschap van [De heer X]. [de heer Y] is via zijn vennootschap [holdingvennootschap Y] (middellijk) eigenaar van 19% van de aandelen van MEK. De overige aandeelhouders zijn Maranz Electronics Ltd (20%) en Saise Ltd (10%), deze partijen hebben het kapitaal geleverd dat nodig was voor de verdere ontwikkeling van de AOI-apparatuur en om uit de verliesgevende situatie te komen.
2.3.
[De heer X] en [de heer Y] zijn bij de oprichting van MEK geadviseerd door Rabobank. Bij e-mail van 25 februari 2011 laat Rabobank aan [De heer X] en [de heer Y] onder meer weten dat zij na ontvangst van de concept-statuten een afspraak wil maken om van gedachten te wisselen over de af te sluiten verzekeringen.
2.4.
[De heer X] is zelfstandig bevoegd bestuurder van MEK, met als titel algemeen directeur. [de heer Y] is tevens bestuurder van MEK, maar niet zelfstandig bevoegd.
2.5.
MEK en [de heer Y] hebben sinds 1 april 2011 een arbeidsovereenkomst, op grond waarvan [de heer Y] bij MEK in dienst is.
2.6.
Per 23 augustus 2011 heeft MEK voor [de heer Y] een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna ook: de AOV) afgesloten bij Interpolis. De verzekering is telkens stilzwijgend voor de duur van één jaar verlengd.
2.7.
Op 13 september 2021 heeft MEK een gesprek gehad met Mutsaerts verzekeringen. Daarbij heeft Mutsaerts verzekeringen aangegeven erover te twijfelen of de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor [de heer Y] terecht was afgesloten, gelet op het werknemerschap van [de heer Y].
2.8.
Vervolgens heeft MEK via Rabobank contact gezocht met Interpolis. Naar aanleiding daarvan mailt Rabobank op 7 oktober 2021 aan MEK:

Gisteren hebben wij elkaar al even kort telefonisch gesproken betreft de dekking op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) van [de heer Y] gezien de huidige situatie. Inmiddels heb ik reactie ontvangen van verzekeraar Interpolis. Hieronder licht ik graag het een en ander toe.
Dekking AOV
Omdat er (nog) geen duidelijkheid bestaat over het wel of niet zelfstandig ondernemer zijn volgens de belastingdienst van [de heer Y], staat niet vast of er in geval van ziekte en/of arbeidsongeschiktheid recht is op uitkering uit de AOV”.
2.9.
Een medewerker van de Belastingdienst schrijft op 24 november 2021 aan MEK:
“(…)
Volgens de gegevens die ik tot mijn beschikking heb, ontvangt [de heer Y] loon uit MEK Europe B.V. en is hij als bestuurder aangewezen bij de vennootschap. Ik zie geen activiteiten als zelfstandige ondernemer.”.
2.10.
Bij brief van 12 januari 2022 heeft MEK aan Rabobank, voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

Ondanks zijn wij bij controle gewezen op het feit dat de AOV verzekering voor [de heer Y], die van Mek Europe BV vanaf het aangaan van deze verzekering vanaf september 2011 loopt, niet uitkeert bij schade omdat hij verplicht verzekerd is voor werknemersverzekeringen.
(…)
Aangezien [de heer Y], middellijk, slechts 19% van de geplaatste aandelen bezit in het kapitaal van Mek Europe BV kan hij zijn eigen ontslag niet tegenhouden en is hij dus verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
(…)
Daarom verzoek ik u deze onverschuldigd betaalde premies ad € 38.492 voor betreffende verzekering over september 2011 tot en met 31 december 2021 te verhogen met de wettelijke handelsrente aan MEK Europe BV terug te betalen.
Voor zover nodig stel ik u nu reeds voor alsdan in gebreke en maak ik aanspraak op vergoeding van alle buitengerechtelijke incasso kosten verhoogd met wettelijke handelsrente en houdt mij alle rechten voor.”.
2.11.
In het royementsbewijs van 15 april 2022 staat dat de AOV is beëindigd per 1 oktober 2021.
2.12.
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft de advocaat van MEK aan Interpolis, voor zover relevant, het volgende geschreven:
“(…)
Cliënte heeft tot en met augustus 2022 de door Interpolis in rekening gebrachte premies betaald. Dit betreft een totaalbedrag van € 38.453,49. Naar aanleiding van de brief van cliënte van 24 december 2021 en 12 januari 2022 heeft Interpolis een bedrag van € 4.777,35 aan onverschuldigd betaalde premies gerestitueerd. De totale vordering van cliënte op Interpolis komt hiermee uit op een bedrag van € 33.676,14.(…)
Hierbij verzoek ik Interpolis en voor zover nodig sommeer ik Interpolis om voornoemd bedrag van € 33.676,14 binnen vijftien dagen na ontvangst van deze brief te voldoen op de betaalrekening van cliënte, aangegaan bij de Rabobank onder rekeningnummer(…)
Immers, er is sprake van een verzekeringsovereenkomst in de zin van artikel 7:925 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:938 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het recht op premierestitutie bestaat indien er in het geheel geen risico is gelopen. (…)
In onderhavig geval heeft [de heer Y] nimmer als “verzekerde” in de zin van artikel 1 van de overeenkomst gekwalificeerd. Immers, reeds van begin af aan is [de heer Y] in loondienst bij cliënte
(…)
Voorts geldt dat de verzekering met een onjuiste voorstelling van zaken is afgesloten. (…)
Immers, had cliënte geweten dat [de heer Y] nimmer enige uitkering uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering zou kunnen krijgen, dan had zij (uiteraard) ook nooit de verzekering afgesloten. De dwaling is te wijten aan de onjuiste mededelingen van de Rabobank. Zoals gezegd, de Rabobank treedt op als adviseur van Interpolis, zodat de onjuiste informatie voor rekening en risico van Interpolis komt. Cliënte doet hierbij een beroep op dwaling.
Dit heeft tot gevolg dat de overeenkomst met terugwerkende kracht is vernietigd. Cliënte dient te worden teruggebracht in haar positie, zoals deze was ten tijde van het afsluiten van de verzekering. Dat betekent aldus dat de door haar betaalde premies door Interpolis dienen te worden terugbetaald. Cliënte maakt aanspraak op deze terugbetaling.”.
2.13.
Op voornoemde brief heeft Interpolis bij e-mail van 16 september 2022 het volgende gereageerd:
“(…)
U eist namens uw cliënt de premie terug op grond van artikel 7:938 BW waarin staat dat er recht op premierestitutie bestaat indien er in het geheel geen risico is gelopen. Zoals u ook stelt in uw brief wordt met de woorden “geen risico gelopen” bedoeld dat er alleen geen premie verschuldigd is indien noch de verzekeraar nog de uitkeringsgerechtigde het risico heeft gelopen waartegen werd verzekerd. Volgens u heeft noch de verzekerde, noch de verzekeraar risico gelopen.
Met dit standpunt kunnen wij ons niet verenigen om de volgende redenen.
1. Naar onze mening hebben wij als verzekeraar risico gelopen. Als [de heer Y] arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, dan hadden wij waarschijnlijk uit moeten keren. (Zie Hoge Raad 28 juni 2002 ECLI:NL:HR:2002:AEE1542)
2. De verzekerde [de heer Y] heeft ook risico gelopen. Het ging om het risico van arbeidsongeschiktheid van [de heer Y] dat bij ons was verzekerd. Dat risico heeft [de heer Y] al die jaren gelopen.”.
2.14.
Een medewerker van Achmea heeft aan de advocaat van Interpolis per e-mail van 9 januari 2023 laten weten:
“(…)
Het gaat om de administratiekosten van de AOV zelf en van de distributiedivisie Interpolis.(…)
De AOV verzekering heeft 3.692 dagen gelopen. Omgerekend in jaren is dit (afgerond) 10,11 jaar. De administratiekosten voor de looptijd van de polis zijn hiermee € 3.969,47-”.
2.15.
Rabobank laat per e-mail van 26 april 2023 (productie 34 van MEK), onder andere het volgende aan MEK weten, naar aanleiding van een vraag van MEK over de premieopbouw van de AOV en administratiekosten:
“(…)
Wat zit er in de premie verwerkt:

Administratiekosten IPO, deze kan Interpolis niet aanleveren, niet meer zichtbaar, daar polissen zijn geroyeerd.”.

3.Het geschil

3.1.
MEK vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Voor recht zal verklaren dat de door MEK aan Interpolis afgedragen premies ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover deze betrekking hebben op de periode 23 augustus 2011 tot en met 1 oktober 2021, aan MEK moeten worden terugbetaald;
Interpolis zal veroordelen om de door MEK in de periode 23 augustus 2011 tot en met 1 oktober 2021 afgedragen premies in verband met de arbeidsongeschiktheidsverzekering terug te betalen, zijnde een bedrag van € 33.710,04, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 augustus 2022;
Interpolis zal veroordelen tot betaling van € 1.111,76 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Interpolis zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Interpolis voert verweer. Interpolis concludeert tot afwijzing van de vorderingen van MEK, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van MEK in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring
4.1.
Interpolis betoogt met een beroep op artikel 3:107 BW dat de vorderingen van MEK zijn verjaard voor zover het de betaalde premies tot 24 december 2016 betreft (gelet op de brief van 24 december 2021). Dit verweer slaagt niet, aangezien de vordering van MEK gegrond is op onverschuldigde betaling (7:938 BW jo. 6:203 BW) dan wel dwaling (6:228 BW). Op grond van artikel 3:309 BW verjaart een vordering uit onverschuldigde betaling vijf jaar na de dag, volgende waarop de schuldeiser (MEK) zowel met het bestaan van zijn vordering als de persoon van de ontvanger (Interpolis) bekend is geworden. MEK heeft onbetwist aangevoerd dat zij op of omstreeks 13 september 2021 bekend is geworden met de (mogelijke) vordering op Interpolis. De hiervoor genoemde verjaringstermijn is dus nog niet verstreken. Voor zover MEK een vordering op Interpolis heeft in verband met vernietiging op grond van dwaling, geldt een verjaringstermijn van drie jaar nadat de dwaling is ontdekt (3:52 lid 1 onder c BW). Ook deze termijn is nog niet verstreken.
Dwaling
4.2.
De dwaling is in de eerste plaats gegrond op de stelling dat als MEK had geweten dat [de heer Y] nooit enige uitkering op grond van de AOV zou kunnen krijgen, zij nooit deze verzekering had afgesloten. Zou hierover al anders worden geoordeeld dan geldt bovendien dat [de heer Y] ook verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen en dus bij ziekte al aanspraak kon maken op een voorziening uit de ziektewet. Bij een juiste voorlichting daarover had MEK de AOV niet afgesloten. In zoverre heeft zij eveneens gedwaald en is door Rabobank aan MEK een overbodig product verkocht, waarvoor zij ten onrechte premies heeft afgedragen.
4.3.
Bij de beoordeling van de zaak gaat de rechtbank veronderstellenderwijs ervan uit dat er wel dekking onder de AOV is geweest en dat Interpolis, zoals zij stelt, wel risico heeft gelopen. In dat geval geldt het volgende.
Van dwaling is sprake wanneer een contractspartij bij het aangaan van een overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had, terwijl die overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Gelet daarop is het volgende van belang. MEK heeft onbetwist gesteld dat zij altijd premies werknemersverzekeringen voor [de heer Y] heeft afgedragen. Dit volgt, wat betreft april 2011, ook uit de door MEK overgelegde loonaangifte en loonstrook. Verder is er de verklaring van een medewerker van de Belastingdienst dat zij geen activiteiten als zelfstandig ondernemer ziet (zie 2.9). Op basis daarvan is voldoende aannemelijk geworden dat [de heer Y] bij ziekte aanspraak had kunnen maken op de voorzieningen uit de ziektewet. Dit wordt overigens ook niet betwist door Interpolis. De rechtbank volgt MEK ook in haar stelling dat zij de AOV niet had afgesloten als zij had beseft dat [de heer Y] bij ziekte had kunnen terugvallen op de werknemersverzekeringen. MEK heeft toegelicht dat [De heer X] en [de heer Y] een deel van hun inkomen hebben ingeleverd toen zij weggingen bij hun voormalig werkgever om door te gaan met de AOI-apparatuur via MEK. Met betrekking tot de AOI-apparatuur kwamen zij uit een verliesgevende situatie. In die omstandigheden valt niet in te zien dat MEK premie voor de AOV had willen betalen als zij had geweten dat [de heer Y] bij ziekte aanspraak had kunnen maken op de werknemersverzekeringen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat MEK dit niet heeft geweten. Er is daarmee sprake van een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten.
4.4.
Verder is vereist dat één van de drie volgende gevallen zich voordoet: (1) de dwaling is te wijten aan een inlichting van Interpolis (6:228 lid 1 onder a BW), (2) Interpolis had MEK moeten inlichten gelet op hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten (6:228 lid 1 onder b BW) of (3) Interpolis is bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken uitgegaan (6:228 lid 1 onder c BW). In dat verband wijst MEK erop dat de AOV is afgesloten op advies van de Rabobank, die als tussenpersoon voor Interpolis optrad. Interpolis betwist dat Rabobank MEK (onjuist) heeft geadviseerd. De e-mails van Rabobank van 25 februari 2011 (zie 2.3) en 7 oktober 2021 (zie 2.8) wijzen echter op het tegendeel. Duidelijk is dat Rabobank MEK heeft geadviseerd om een AOV af te sluiten, terwijl dit gelet op het feit dat [de heer Y] werknemer is, niet nodig was geweest. Dit laatste heeft Rabobank echter niet duidelijk gemaakt aan MEK. Rabobank had dit als professionele partij wel behoren te doen, zodat het hiervoor onder (2) bedoelde geval zich voordoet. Nu niet in geschil is dat Rabobank optrad als tussenpersoon van Interpolis, wordt dit aan Interpolis toegerekend. Het verweer van Interpolis dat de dwaling voor rekening van MEK behoort te blijven omdat zij de AOV heeft afgesloten terwijl zij wist of behoorde te weten dat zij verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen slaagt niet, nu een rechtsgrond daarvoor ontbreekt. Voor een geslaagd beroep op dwaling is niet van belang wat MEK behoorde te weten, maar slechts wat zij wist en dat daarmee sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken. Hiervoor is al geoordeeld dat MEK niet wist dat [de heer Y] kon terugvallen op de werknemersverzekeringen, zodat zij ten onrechte meende dat het nodig was om een AOV af te sluiten.
Vernietiging
4.5.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling is vernietigbaar. Vernietiging kan door middel van een buitengerechtelijke verklaring of door een rechterlijke uitspraak (3:49 BW). Middels de brief van 11 augustus 2022 (zie 2.12) waarin staat: “
Dit heeft tot gevolg dat de overeenkomst met terugwerkende kracht is vernietigd” heeft MEK de AOV buitengerechtelijk vernietigd (3:50 BW). De vernietiging heeft terugwerkende kracht tot het moment van het sluiten van de AOV (3:53 lid 1 BW). Dat brengt mee dat voor zover er uitvoering aan de AOV is gegeven, over en weer teruggave dient plaats te vinden. De prestaties zijn achteraf immers onverschuldigd verricht. De vordering van MEK tot terugbetaling van de premies is daarom toewijsbaar op grond van artikel 6:203 lid 2 BW, met in achtneming van het hierna onder 4.6 volgende. Nu de vordering tot terugbetaling zal worden toegewezen, heeft MEK geen belang bij de verklaring voor recht van die strekking. De verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
4.6.
Interpolis stelt dat zij € 3.969,47 aan administratiekosten heeft gemaakt voor de AOV. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:207 BW, welk artikel kort gezegd bepaalt dat de ontvanger (Interpolis) behoudens kwade trouw recht heeft op vergoeding van bepaalde kosten. De administratiekosten zijn uitgaven die zouden zijn uitgebleven als de AOV niet was gesloten en vallen daarmee onder het bereik van artikel 6:207 BW. Niet gebleken is dat Interpolis wist dat de AOV vernietigd zou (kunnen) worden op grond van dwaling. Daarom kan niet worden vastgesteld dat Interpolis te kwade trouw was. Voor kwade trouw is onvoldoende dat de ontvanger (objectief) behoorde te weten dat de betaling niet verschuldigd was. De rechtbank acht de kosten ook niet onredelijk gelet op de lange periode dat de AOV heeft bestaan. Daarbij komt dat ook Interpolis als gevolg van de vernietiging moet worden gebracht in de situatie waarin zij verkeerde voordat zij de AOV-overeenkomst met [de heer Y] sloot. De rechtbank volgt MEK niet in haar stelling dat Interpolis de kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Door middel van de e-mail van 9 januari 2023 (zie 2.14) maakt Interpolis namelijk duidelijk waaruit de kosten bestaan, te weten: administratiekosten van de AOV zelf en van de distributiedivisie Interpolis, gedurende ruim tien jaar. De als productie 34 door MEK overgelegde e-mailwisseling (zie 2.15) maakt het voorgaande niet anders. Daaruit volgt immers slechts dat Interpolis, volgens Rabobank, de “
administratiekosten IPO” niet kan aanleveren, terwijl onduidelijk blijft wat IPO is en Interpolis al op 9 januari 2023 een opgave van de administratiekosten had gedaan. De rechtbank vindt het ook aannemelijk dat Interpolis kosten heeft gemaakt bij het afsluiten en beheren van de AOV. Het voorgaande betekent dat een bedrag van € 3.969,47 in mindering zal worden gebracht op de terugbetaling van de premies.
Rente
4.7.
MEK vordert wettelijke handelsrente primair vanaf 27 augustus 2022. Gelet op de betaaltermijn in de brief van 1 augustus 2022 is Interpolis vanaf die dag in verzuim en daarmee rente verschuldigd. Handelsrente heeft echter alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst, dat wil zeggen de geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten op grond van een handelsovereenkomst, en niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe een handelsovereenkomst aanleiding kan geven (Hoge Raad 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3106). Over een bedrag dat moet worden terugbetaald na vernietiging op grond van dwaling is daarom geen handelsrente verschuldigd. Betalingen die verband houden met verzekeringsovereenkomsten zijn bovendien uitgezonderd van de werking van Richtlijn 2011/7/EU (bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties), die aan het artikel over handelsrente (6:119a BW) ten grondslag ligt. De rechtbank zal daarom niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
MEK heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat namens haar werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen conform de staffel ingevolge de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal conform deze staffel gelet op het toegewezen bedrag (€ 33.710,04 - € 3.969,47, dus € 29.740,57) een vergoeding van € 1.072,41 toewijzen.
Proceskosten
4.9.
Interpolis is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van MEK als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
4.477,41

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Interpolis om aan MEK te betalen een bedrag van € 29.740,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 27 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Interpolis om aan MEK te betalen een bedrag van € 1.072,41 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt Interpolis in de proceskosten, aan de zijde van MEK vastgesteld op € 4.477,41,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
ES/JR