ECLI:NL:RBGEL:2023:3533

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
05-070774-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steekincident tussen halfbroers

Op 26 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man uit Polen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 maart 2023 in Beekbergen zijn halfbroer met een koksmes gestoken tijdens een ruzie. Het slachtoffer liep hierdoor een snijwond op in de rug, wat leidde tot een klaplong en bloeding. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de verdachte de situatie had kunnen ontvluchten voordat hij het mes pakte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de straf passend was gezien de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.070774.23
Datum uitspraak : 26 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats/-land] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2023 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een (koks)mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in het gezicht en/of rechterschouderblad en/of in de rug, in elk geval in het (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 maart 2023 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (fors) letsel aan zijn gezicht en/of schouder en/of rug, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een (koks)mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in het gezicht en/of rechterschouderblad en/of in de rug, in elk geval in het (boven)lichaam heeft
gestoken/geprikt/gesneden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 maart 2023 heeft verdachte te Beekbergen zijn halfbroer [slachtoffer] (hierna: het ‘
slachtoffer’) met een koksmes gestoken. [2] Het slachtoffer heeft daardoor in de rug, ter hoogte van het rechterschouderblad, een snij-/steekwond opgelopen die doorloopt tot in de rechterlong. Het slachtoffer heeft als gevolg van het voorgaande een klaplong opgelopen (pneumothorax) met bloeding (hemathorax). [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, omdat hij niet het voornemen had om het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven. Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte zou hebben gestoken uit noodweer of noodweerexces.
Beoordeling door de rechtbank
Deze zaak draait in essentie om de vraag of verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer om het leven te brengen (poging tot doodslag, het primaire feit). Als dat niet bewezen is, dan is de vraag of verdachte het slachtoffer zwaar heeft mishandeld (zware mishandeling, het subsidiaire feit).
Juridisch kader
Bij het onderzoek ter zitting is niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk had besloten om het slachtoffer om het leven te brengen. Voor een bewezenverklaring van het primaire feit (poging tot doodslag) moet dan op zijn minst genomen vast komen te staan dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om het slachtoffer om het leven te brengen. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij overweegt dat het bovenlichaam een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, waarin zich, ook dicht onder de huidoppervlakte, organen bevinden, zoals de longen. Het is algemeen bekend dat de kans aanmerkelijk is dat bij het steken met een mes in het bovenlichaam een orgaan wordt geraakt zoals longen, voorts dat de kans dat daardoor ontstaan letsel dodelijk is eveneens aanmerkelijk is. De klaplong die het slachtoffer had opgelopen is ook daadwerkelijk een levensbedreigende verwonding. Zonder adequate medische hulp kan bij een dergelijke verwonding het overlijden binnen vijftien minuten intreden. [4]
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook bewust heeft aanvaard. De raadsman van verdachte heeft in dat verband aangevoerd dat verdachte slechts met beperkte kracht en beperkte diepte heeft gestoken en dat die gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen daarom niet gericht waren op het toebrengen van dodelijk letsel. Ook is namens verdachte aangevoerd dat er contra-indicaties zijn dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, omdat hij geprobeerd heeft het slachtoffer te helpen.
De rechtbank verwerpt de verweren van verdachte. Uit zowel de letselverklaring van de forensische arts als de geneeskundige verklaring van de eerstehulparts blijkt dat door de messteek de long van het slachtoffer is doorboord en dat het slachtoffer een klaplong heeft gekregen door die messteek. Aan de hand van het letsel kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval diep genoeg en met genoeg kracht heeft gestoken dat daardoor een potentieel dodelijke klaplong is ontstaan. De rechtbank merkt dat handelen aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm aan als kennelijk zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Dat verdachte daarna heeft geprobeerd het slachtoffer te helpen door het bloeden te stelpen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte op het moment van het steken geen voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
Naar aanleiding van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer en komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op 11 maart 2023 heeft geprobeerd het slachtoffer om het leven te brengen door hem in de rug te steken. Daarmee maakte hij zich schuldig aan een poging tot doodslag (het primaire feit).

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 maart 2023 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
meermalen, in ieder gevaléénmaal
,met een
(koks
)mes
, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in het gezicht en/of rechterschouderblad en/ofin de rug
, in elk geval in het (boven)lichaamheeft gestoken
/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte, omdat hij werd geslagen door het slachtoffer. Verdachte zou het slachtoffer nog hebben gewaarschuwd dat hij met het mes zou steken en heeft dat uiteindelijk gedaan om zichzelf te verdedigen. De reactie van verdachte was daarom een noodzakelijke zelfverdediging. Indien achteraf geoordeeld zou moeten worden dat verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden dan is volgens verdachte sprake geweest van noodweerexces. Gelet op het voorgaande is de verdediging van oordeel dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie. Omdat verdachte naar de keuken is gegaan om het mes te pakken en pas daarna het slachtoffer heeft gestoken, had hij zich aan de mishandeling door het slachtoffer kunnen en moeten onttrekken.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het gevecht in de slaapkamer begon en dat verdachte naar de woonkamer is gegaan nadat het slachtoffer hem een klap had gegeven en dat hij uit de keuken het koksmes had gepakt dat daar lag te drogen. Zowel verdachte zelf als een getuige hebben verklaard dat hij eerst tegen het slachtoffer heeft geroepen dat hij het mes zou gaan gebruiken, voordat hij daadwerkelijk stak. Verdachte heeft verder verklaard dat hij het mes heeft gepakt en daarna naar het slachtoffer liep, die toen op een stoel zat, en toen het koksmes van achteren in zijn rug heeft gestoken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte een ander beeld geschetst van de situatie ten tijde van de steekpartij en heeft hij verklaard dat het mes op het nachtkastje in de slaapkamer lag om boterhammen mee klaar te maken. Verdachte en het slachtoffer zouden tegenover elkaar hebben gestaan in de slaapkamer en het slachtoffer zou in de deuropening hebben gestaan, waardoor verdachte de slaapkamer niet kon verlaten. Verdachte en het slachtoffer zouden met hun gezichten naar elkaar toe tegenover elkaar hebben gestaan, waarna verdachte het mes van het nachtkastje heeft gepakt en het slachtoffer achterin zijn rug heeft gestoken. Dat hij eerder bij de politie en de rechter-commissaris anders heeft verklaard zou komen doordat verdachte in shock was.
Niet beide verklaringen van verdachte kunnen waar zijn. Verdachte heeft, op de vraag van de rechtbank hoe verdachte zijn broer achterin zijn rug heeft kunnen steken terwijl zij met hun gezicht naar elkaar toe tegenover elkaar stonden, geen afdoende verklaring kunnen geven. Dat geldt ook voor de verklaring van verdachte over het verschil in beide verklaringen. De verklaring dat verdachte tijdens de politieverhoren in shock zou zijn geweest en daarom een onware verklaring heeft afgelegd, volgt de rechtbank niet. De verklaring bij de politie bevat details die bij een verklaring onder shock afgelegd juist niet zijn te verwachten. Bovendien past de verklaring van de verdachte bij de politie bij het in de rug toegebrachte letsel. Alles overziend komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet geloofwaardig is. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de eerdere verklaringen van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris, nu die consistent zijn en gedetailleerd.
Aan de hand van de verklaringen van de verdachte bij de politie en R-C stelt de rechtbank tevens vast dat verdachte de slaapkamer kon uitgaan. Hij is immers de slaapkamer uitgegaan en naar de keuken gelopen om het mes te halen en is toen teruggegaan naar het slachtoffer en heeft hem vervolgens in zijn rug gestoken terwijl die op een stoel zat. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het steken geen sprake meer was van een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, omdat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Nu niet aannemelijk is dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, kan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Naar aanleiding van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het feit strafbaar is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een kortere gevangenisstraf zou moeten krijgen, omdat het slachtoffer zich ook als agressor heeft gedragen. Verder verzoekt de raadsman de rechtbank dat rekening wordt gehouden met het feit dat het slachtoffer op korte termijn volledig is hersteld van zijn verwondingen en dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft geprobeerd zijn halfbroer om het leven te brengen. Hij heeft het slachtoffer in zijn rug gestoken en heeft daardoor een klaplong en een bloeding veroorzaakt. Het letsel had tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden en verdachte heeft daarmee een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Dat verdachte door zijn halfbroer is geslagen doet daaraan op geen enkele wijze af.
Gelet op de ernst van het voorgaande feit is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De persoon van verdachte
Uit het advies van de psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie blijkt dat verdachte geen psychiatrisch toestandsbeeld heeft. Hoewel verdachte volgens de psycholoog met periodes bovenmatig alcohol drinkt en regelmatig cannabis gebruikt, lijkt geen sprake te zijn van een zware verslaving en heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij geen probleem ervaart door zijn middelengebruik.
Dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten heeft in de ogen van de rechtbank geen strafmatigend effect, omdat dat immers de norm is. Ook het gegeven dat verdachte in Polen twee kinderen heeft die bij zijn ex-vriendin verblijven en hij daarvoor alimentatie betaalt, is in de ogen van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid waar een strafmatigende werking van zou moeten uitgaan.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden opleggen met aftrek van het voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het door de raadsman gedane verzoek, inhoudende dat de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, gelet op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, wijst de rechtbank daarom af.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
 stelt daarbij de
proeftijdvast op
2 (twee) jaar;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst af het verzoek tot opheffingvan het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023109063, gesloten op 20 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 89.
3.Letselverklaring, p. 25-28.
4.Letselverklaring, p. 27.