ECLI:NL:RBGEL:2023:3525

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 586
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op dwangsommen in het kader van TONK-aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 22 juni 2023, wordt het beroep van eiser A tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (verweerder) behandeld. Eiser had op 6 december 2021 een tijdelijke tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten (TONK) aangevraagd, maar het college heeft pas op 22 februari 2022 een besluit genomen. Eiser heeft het college op 21 februari 2022 in gebreke gesteld, maar het college heeft niet tijdig beslist op de verbeurde dwangsommen. Eiser heeft op 23 januari 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.

De rechtbank oordeelt dat het college in gebreke was vanaf 31 januari 2022 en dat eiser het college terecht in gebreke heeft gesteld. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het beroep. De redenen die eiser aanvoert voor deze vertraging, zoals drukte in zijn bedrijf en persoonlijke omstandigheden, worden door de rechtbank als onvoldoende beschouwd. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het college niet verplicht is om de verbeurde dwangsommen aan eiser uit te keren. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en met voortvarendheid op te treden in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om financiële tegemoetkomingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] te [plaats B] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder

(het college)
(gemachtigde: M.M.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig bij beschikking vaststellen van de verbeurde dwangsommen.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 6 december 2021 heeft eiser bij het college een tijdelijke tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten (TONK) aangevraagd over de periode van 1 december 2021 tot 31 december 2021. Eiser heeft het college op 21 februari 2022 in gebreke gesteld.
Het college heeft het besluit tot toekenning van de TONK op 22 februari 2022 genomen en verstuurd op 16 maart 2022. Op 23 februari 2022 is de tegemoetkoming aan eiser uitbetaald.
2.2.
Op 1 mei 2022 heeft eiser het college in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing door het college inzake de verbeurde dwangsommen. [1] Omdat daarop niet is beslist, heeft eiser op 23 januari 2023 beroep gericht tegen het niet tijdig beschikken op de verbeurde dwangsommen ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Uit artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat als een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is.
3.2.
Artikel 4:18 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
3.3.
Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep (gericht tegen het niet tijdig beslissen) niet-ontvankelijk is als het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4. Niet in geschil is dat de termijn waarbinnen op de in rechtsoverweging 2.1. genoemde aanvraag diende te worden beslist op 31 januari 2022 verstreek. Dit betekent dat het college vanaf 31 januari 2022 in gebreke was en dat eiser het college vanaf die datum in gebreke kon stellen. Dat volgt uit artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.1.
Ter zitting is door het college erkend dat eiser het college met zijn ‘melding’ van 21 februari 2022 ook in gebreke heeft gesteld, hoewel het college dat destijds niet heeft onderkend, vanwege de grote drukte en de wijze waarop de ingebrekestelling aan het college is gericht en verwoord.
4.2.
Gelet op die ingebrekestelling had het college binnen twee weken na 21 februari 2022 op de aanvraag moeten beslissen. Dat betekent dat het college uiterlijk op 7 maart 2022 een besluit aan eiser bekend had moeten maken.
4.3.
Als onweersproken staat vast dat het college pas op 16 maart 2022 het toekenningsbesluit heeft toegezonden. Dat betekent dat het college pas op die dag een besluit aan eiser bekend heeft gemaakt. Anders dan het college stelt, volstaat voor de bekendmaking van een besluit niet dat het college overgaat tot betaling van het toegekende bedrag. Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb volgt immers dat onder een besluit moet worden verstaan een
schriftelijkebeslissing van een bestuursorgaan.
De rechtbank ziet in hetgeen verweerder (ter zitting) heeft aangevoerd geen aanleiding om in het onderhavige geval van die wettelijke bepaling af te wijken.
4.4.
Dat betekent dat het college negen dagen te laat heeft beslist en over die periode in beginsel een dwangsom verschuldigd is. Het college had dan ook de beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb binnen veertien dagen na 16 maart 2022 moeten nemen, dat wil zeggen: uiterlijk op 30 maart 2022. Dat heeft het college niet gedaan. Eiser heeft het college hierop terecht gewezen met zijn ingebrekestelling van 1 mei 2022.
4.5.
Het voorgaande betekent echter niet dat het college de wel verbeurde dwangsommen aan eiser moet uitkeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onredelijk lang gewacht met het instellen van het onderhavige beroep.
4.5.1.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van hem niet verwacht kon worden dat hij met enige voortvarendheid, hooguit binnen een paar maanden (na het verstrijken van de door eiser genoemde hersteltermijn van twee dagen) na zijn ingebrekestelling van 1 mei 2022, het onderhavige beroepschrift zou indienen.
4.5.2.
De daarvoor ter zitting aangevoerde redenen (drukte binnen zijn bedrijf, de (zomer)vakantieperiode, de inmiddels in gang gezette klachtenprocedure, een tweede lopende procedure, de verhuizing naar Zevenaar en de geboorte van zijn tweede kind) zijn onvoldoende, temeer omdat eiser zoveel belang hecht aan (financiële) duidelijkheid en zekerheid.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het college de verbeurde dwangsommen niet aan eiser hoeft te vergoeden. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht.