ECLI:NL:RBGEL:2023:351

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2347 en 22_5508
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van 37 woningen in Putten; beoordeling van stedenbouwkundig beeld en redelijke eisen van welstand

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, dat een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van 37 woningen. Eiseres betwist dat het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand en dat er geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 10 januari 2023 behandeld en komt tot de conclusie dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vergunninghouder de bouwplannen heeft ontwikkeld in overeenstemming met het bestemmingsplan en dat de afwijkingen van de bouwregels niet leiden tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die de zorgvuldigheid van het welstandsadvies in twijfel trekken. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. M.H.Y. Snoeren-Bos.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/2347 (voorlopige voorziening) en 22/5508 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.G. Schreuder)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten (het college)

(gemachtigden: ing. P. Hennekeij en M.K. Prins).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. T.D. Rijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van 37 woningen op de percelen [locatie] en [locatie] in [woonplaats] . Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college de omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.1
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] , de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, [derde-partij] en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Vergunninghouder wil op het terrein van de [derde-partij] , [locatie] , en op [locatie] in totaal 37 woningen realiseren. Ten behoeve van dit project is een bestemmingsplan ontwikkeld, [locatie] , [woonplaats] (het bestemmingsplan).
3.1
De percelen waar de woningen worden gerealiseerd hebben de bestemming Wonen. Het plan is op een aantal punten in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan.
Bij de bouwnummers 20 tot en met 23 (type 2K) geldt op grond van artikel 5.2.1 onder c van de bestemmingsplanregels een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. In de voorgevel ontstaat een goothoogte van circa 6,15 meter.
Het plan voorziet bij de bouwnummers 20 t/m 23 in de opties van het vergroten van de garage en het plaatsen van een overkapping. Bij het benutten van beide opties bedraagt de oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen circa 58 m², terwijl op grond van artikel 5.2.2 onder e van de bestemmingsplanregels een maximale oppervlakte van 45 m² toegestaan is. Bij de bouwnummers 20 en 23 kunnen deze bouwwerken vergunningvrij worden opgericht. Bij de bouwnummers 21 en 22 is dit niet het geval en wordt de maximale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen derhalve overschreden.
Op grond van artikel 5.2.2 onder f van de bestemmingsplanregels is bij de xs-woningen enkel een aangebouwde veranda, een direct aan de woning grenzend terras en een tuinberging met een maximale bouwhoogte van 2 meter toegestaan. Andere bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen zijn bij dit woningtype niet toegestaan. De bergingen hebben op het hoogste punt een hoogte van 3 meter.
Op grond van artikel 5.2.1 onder c van de bestemmingsplanregels bedraagt de maximale hoogte van de xs woningen 6 meter. Het plan voorziet in een optie tot verhoging van de woning tot 6,23 meter.
Bij het benutten van de optie voor het vergroten van de garage en het plaatsen van een overkapping bij de bouwnummers 36 en 37, bedraagt de oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen 60 m². Dit is in strijd met artikel 5.2.2 onder e van de bestemmingsplanregels (maximaal 45 m²).
Op grond van artikel 6.1 van de bestemmingsplanregels, zijn de voor “Waarde – Archeologie” aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Ingevolge artikel 6.2 van de bestemmingsplanregels zijn, in aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen, geen bouwwerken toelaatbaar.
3.2
In artikel 5.3 van de planregels is bepaald dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken 1) voor een grotere goot- en/of bouwhoogte tot maximaal 7 m respectievelijk 11 m, mits dit ruimtelijk goed gemotiveerd kan worden, en 2) voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte als bedoeld onder e.1, e.2 en e.3 tot maximaal 60 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%. Voorwaarde voor het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het stedenbouwkundig beeld en bebouwingsbeeld zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan (SP) en Beeldkwaliteitsplan (BKP) Husselsesteeg Bijlage 2) bij deze regels;
  • de verkeersveiligheid.
3.3
Het college heeft voor de afwijkingen genoemd onder a, b, d, en e afgeweken met toepassing van het bepaalde in artikel 5.3 van de planregels en stelt hiertoe dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor het grootste deel past binnen de kaders die in het bestemmingsplan voor het Schraanbos zijn opgesteld. Met deze omgevingsvergunning wordt derhalve op een goede wijze invulling gegeven aan de beoogde stedenbouwkundige opzet en uitstraling van het woongebied. Daarnaast sluit de vergunningaanvraag aan bij de verschillende woningtypen die de gemeente met dit plan beoogd heeft te realiseren, aldus het college.
3.4
Eiseres kan zich hier niet mee verenigen en heeft betoogd dat zowel de ontworpen en vergunde rijwoningen, twee onder één kap woningen alsook de vrijstaande woningen en de daarop vergunde opties niet voldoen aan de uitgangspunten van het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende stedenbouwkundig en landschappelijk plan. Van architectuur geïnspireerd op agrarische schuren blijft weinig meer over, zo stelt eiseres.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het SP en BKP op twee manieren van belang zijn. Allereerst is in het bestemmingsplan bepaald dat voorwaarde voor het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het stedenbouwkundig beeld en het bebouwingsbeeld zoals opgenomen in het [locatie]. Verder is in paragraaf 5.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan neergelegd dat de stedenbouwkundige en beeldkwaliteitsbepalingen voor de te realiseren woningen op percelen [locatie] , zoals opgenomen in het SP en BKP, als aanvullend welstandsbeleid worden vastgesteld bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het SP en BKP zijn dus zowel in het kader van de mogelijkheid om toepassing te geven aan de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid van belang als bij de beoordeling van de vraag of de voorgenomen bouw voldoet aan redelijke eisen van welstand. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat haar betoog op beide elementen ziet. De voorzieningenrechter zal beide onderdelen derhalve beoordelen. Tegen de afwijkingen onder c en f zijn geen gronden ingediend.
De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid
4.1
Voorwaarde voor het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van – onder meer – het stedenbouwkundig beeld en bebouwingsbeeld zoals opgenomen in het SP en BKP.
4.2
Uitgangspunt in het SP is:
1. Sprekende kappen waarbij de dakvorm wordt benadrukt door een éénduidige vorm en
heldere contourlijn van de overstekken;
2. Dakkapellen worden zo toegepast dat dat het dakvlak aan weerszijden voldoende maat
blijft houden; minimaal 1.5 meter;
3. Aan de straatzijde is de kap beeldbepalend, dakkapellen bevinden zich met name aan de
tuinzijde van de woning;
4. Kopwoningen van de rijen oriënteren zich op de kopzijde naar het groen;
5. Aan de brinkzijde zijn de kopwoningen van de rijen voorzien van veranda’s, afgeschermd
met hagen;
6. De buitenruimtes van de XS woningen zijn mee ontworpen in de vorm van een veranda
en een direct aan de woning grenzend terras;
7. Garages en bijgebouwen worden mee ontworpen met de woning, deze krijgen of een
zelfde kap als het hoofdvolume of een plat dak.
4.3
Betoogd is dat aan zowel de voorzijde alsook aan de achterzijde van de rijwoningen C02 dakkapellen zijn voorzien, terwijl in het SP expliciet is aangegeven dat deze zich met name aan de tuinzijde van de woning bevinden. Bovendien wordt bij de hoekwoning een erker mogelijk gemaakt. Daarmee wordt de heldere contourlijn van de overstekken en de éénduidige vorm, een van de uitgangspunten van het SP, teniet gedaan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het SP als uitgangspunt is geformuleerd dat de dakkapellen zich
met nameaan de achterzijde van de woningen bevinden. Dit sluit derhalve niet uit dat ook aan de voorzijde van de woningen dakkapellen worden opgericht. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld en bebouwingsbeeld. Het college was dan ook ten aanzien van deze afwijking bevoegd gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 5.3 van de planregels.
Redelijke eisen van welstand
4.4
Met betrekking tot de twee onder één kapwoningen C06 en C07 is betoogd dat geen sprake meer is van een éénduidige vorm en een heldere contourlijn waardoor het ontwerp op geen enkele wijze invulling geeft aan het uitgangspunt van agrarische schuren. Ongeveer 50% van de voorgevel heeft geen éénduidige vorm en de aanwezigheid van platte daken op de bijgebouwen (het niet laten opgaan in de hoofdbouwmassa) versterken dit beeld. Ook de ontwerpen van de vrijstaande woningen doen geen recht aan de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het Stedenbouwkundig en landschappelijk plan nu niet gesproken kan worden over een schuurwoning met een bij de woning mee ontworpen bijgebouw, zo stelt eiseres. De voorzieningenrechter merkt dit betoog aan als gericht tegen de conclusie van het Gelders Genootschap dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
4.5
Het college heeft aan de onderbouwing dat de aangevraagde omgevingsvergunning voldoet aan de redelijke eisen van welstand het advies van 3 februari 2022 van het Gelders Genootschap ten grondslag gelegd. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
4.6
Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [1]
4.7
Het Gelders Genootschap heeft geconcludeerd:
“Deze aanvraag is uitgewerkt naar aanleiding van diverse gesprekken met architect en opdrachtgever en hiermee is dit voorstel voor een bijzondere nieuwe woonwijk ontwikkeld. Uitgangspunt is om voor deze voormalige camping aan de rand van Putten een beeld te ontwikkelen vanuit de kenmerken van het landelijke gebied. Dat is in dit plan goed geslaagd in zowel de stedenbouwkundige organisatie, de inrichting van het openbaar gebied en de uitwerking van de verschillende programmaonderdelen in de architectonische uitwerking. Aandacht hiervoor wordt gevraagd voor de zogeheten Tiny-woningen die in een bijzondere architectuur zijn opgezet in aansluiting op het algemene beeld van de wijk. De aanvraag voldoet in deze vorm aan redelijke eisen van welstand.”
4.8
Hoewel het niet uitdrukkelijk in de formulering van het advies is opgenomen blijkt uit de omschrijving van het welstandsgebied bovenaan het advies dat getoetst is aan het ‘SP/BKP Husselsesteeg’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt daaruit dat bij de toetsing de juiste uitgangspunten in acht zijn genomen. Door eiseres zijn geen concrete aanknopingspunten voor twijfel ten aanzien van de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen naar voren gebracht. Ook heeft zij geen deskundig tegenadvies overgelegd dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is geen aanleiding.
5.1
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd deuitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2002.