ECLI:NL:RBGEL:2023:3500

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
409311
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongedaanmaking van registratie in frauderegisters en schadevergoeding na inbraak

In deze zaak vordert de eiser, een verzekerde, van de verzekeraar Achmea ongedaanmaking van een registratie in frauderegisters, uitkering van een schadebedrag en voortzetting van de verzekering. De eiser heeft een inbraak gemeld waarbij sieraden en contant geld zijn gestolen. Achmea heeft echter betwist dat de inbraak heeft plaatsgevonden en beschuldigt de eiser van verzekeringsfraude. De rechtbank oordeelt dat Achmea moet bewijzen dat de eiser opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbraak heeft plaatsgevonden, maar dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de beschuldiging van fraude. De eiser heeft recht op schadevergoeding, maar de hoogte daarvan is afhankelijk van de bewijsvoering van Achmea. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen voor de duur van de procedure, waarbij Achmea wordt opgedragen om de registratie in de frauderegisters ongedaan te maken en de beëindiging van de verzekering terug te draaien. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijsvoering door Achmea.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/409311 / HA ZA 22-433
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.P.R.M. Kranenburg te Kerkdriel,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. A.W. Hendriks te Apeldoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023
- de mondelinge behandeling van 3 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een ‘Interpolis Alles in één Polis’ afgesloten bij Achmea.
Onder de Alles in één Polis van [eiser] is verzekerd aansprakelijkheid, rechtsbijstand en (met ingang van 29 augustus 2019) inboedel.
2.2.
[eiser] heeft op 1 januari 2021 op haar inboedelverzekering een inbraak gemeld en voor ongeveer € 80.000,00 aan gouden sieraden (hierna: de sieraden) en € 18.000,00 aan contant geld als gestolen opgegeven. [eiser] heeft deze claim een week later ingetrokken met als reden dat de daders bekenden van haar waren en dat de gestolen goederen weer aan [eiser] zijn teruggegeven.
2.3.
Op 5 februari 2021 heeft [eiser] opnieuw een inbraak gemeld op haar inboedelverzekering. Volgens [eiser] is tijdens haar vakantie in haar woning ingebroken waarbij de sieraden en een contant geldbedrag van € 18.000,00 zijn gestolen.
Op 8 februari 2021 heeft [eiser] aangifte van de inbraak en de diefstal gedaan bij de politie.
2.4.
Achmea heeft naar aanleiding van de schademelding een toedrachtsonderzoek uitgevoerd. Daarvan heeft onderdeel uitgemaakt het horen van [eiser] op 23 juni 2021 en 23 maart 2022 en haar partner, [partner eiser] (hierna: “ [partner eiser] ”) op 27 augustus 2021. Achmea heeft ook tweemaal, op 14 augustus 2021 en 23 maart 2022, een bezoek gebracht aan juwelier Parel te Beverwijk waar (een aantal van) de sieraden volgens [eiser] waren gekocht. Van het toedrachtsonderzoek is een rapport van 13 juni 2022 opgemaakt (hierna: het rapport). Het rapport luidt, voor zover van belang:
1. Aanleiding onderzoek
(…)
(…) De reden van het onderzoek door Speciale Zaken was, dat op 1 januari 2021 ook een inbraak had plaatsgevonden waarbij dezelfde goederen (lijfsieraden en contant geld) werden ontvreemd. Deze goederen zouden volgens verzekerde na de inbraak door de dader op 8 januari 2021 terug zijn gegeven. De dader zou namelijk een bekende zijn. Er ontstonden twijfels over de gepresenteerde omstandigheden rond de inbraak en de als gestolen opgegeven goederen. (…)

2.Samenvatting

Uit het ingestelde onderzoek is vast komen te staan, dat verzekerde valse nota’s ter beschikking heeft gesteld als onderbouwing van de schadeclaim. Bovendien werd door verzekerde een zeer oud visitekaartje van een juwelier ter beschikking gesteld wat al sinds 2018 niet meer wordt gebruikt door desbetreffende juwelier. De door verzekerde ter beschikking gestelde nota’s zijn meerdere keren op verschillende momenten besproken met verzekerde. Verzekerde blijft volhouden dat de nota’s zijn opgemaakt door desbetreffende juwelier en dat de nota’s origineel zijn verkregen bij aanschaf van de op deze nota’s staande lijfsieraden. (…)”

2.5.
Achmea heeft [eiser] per brief van 13 juni 2022 bericht dat volgens haar uit het toedrachtsonderzoek blijkt dat [eiser] fraude heeft gepleegd. In de brief staat dat Achmea de geclaimde schade niet zal betalen, dat [eiser] de gemaakte onderzoekskosten aan Achmea moet betalen en dat de verzekeringen van [eiser] worden stopgezet.
In de brief staat ook dat Achmea de persoonsgegevens van [eiser] voor de duur van acht jaren opneemt in de registers bestemd voor de bestrijding van fraude, namelijk het incidentenregister van Achmea en het extern verwijzingsregister voor financiële instellingen, en dat Achmea een melding heeft gemaakt bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit.
2.6.
[eiser] heeft daarop gereageerd per brief aan Achmea van 22 juli 2022.
In de brief staat dat [eiser] betwist dat sprake is van fraude en dat Achmea de opnames en meldingen in de registers bestemd voor de bestrijding van fraude ongedaan moet maken.
2.7.
Achmea heeft [eiser] per brief van 3 augustus 2022 bericht dat
de Alles in één Polis van [eiser] per 13 augustus 2022 zal worden beëindigd omdat volgens Achmea sprake is van fraude.
3. Het geschil in de hoofdzaak in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [eiser] zich niet schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk overleggen van onjuiste informatie/gegevens met als doel Achmea te misleiden met betrekking tot de schademelding van 5 februari 2021 en dus niet in strijd heeft gehandeld met artikel 7:941 BW;
2. voor recht verklaart dat [eiser] geen onrechtmatige daad en/of wanprestatie heeft gepleegd ten opzichte van Achmea met betrekking tot de schademelding van
5 januari 2021;
3. voor recht verklaart dat [eiser] niet gehouden is de onderzoekskosten van € 16.263,42 aan Achmea te vergoeden;
4. Achmea veroordeelt tot vergoeding van de geclaimde inbraakschade ter hoogte van € 97.500,00 inzake gestolen sieraden en contant geld, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag;
5. Achmea veroordeelt om aan [eiser] uit te keren een bedrag van 15% van het uit te keren bedrag wegens buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
6. Achmea veroordeelt tot vergoeding aan [eiser] van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de onterechte registraties in het incidentenregister, het verwijzingsregister en de onterechte melding bij het Centrum Bestrijding Criminaliteitsfraude, nader op te maken bij staat;
7. Achmea veroordeelt in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiser] het volgende. Achmea neemt ten onrechte het standpunt in dat [eiser] opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven met als doel Achmea te misleiden. Van verzekeringsfraude is geen sprake. [eiser] heeft er recht en belang bij dat dit voor recht wordt verklaard. Ook heeft [eiser] er recht en belang bij dat voor recht wordt verklaard dat zij niet gehouden is tot vergoeding van de onderzoekskosten die Achmea stelt te hebben gemaakt. Achmea behoort de inbraakschade van [eiser] te vergoeden, te vermeerderen met rente en kosten. [eiser] heeft schade geleden doordat Achmea haar ten onrechte heeft opgenomen in de registers bestemd voor de bestrijding van verzekeringsfraude. Achmea is gehouden tot vergoeding van die schade.
3.3.
Achmea voert als volgt verweer. [eiser] heeft wel degelijk opzettelijk onjuiste informatie verstrekt met als doel Achmea te misleiden. Achmea is niet gehouden tot vergoeding van de inbraakschade die [eiser] stelt te hebben geleden. Achmea heeft [eiser] terecht aangemeld in de registers bestemd voor de bestrijding van verzekeringsfraude en is dus niet gehouden tot vergoeding van de schade die [eiser] daardoor stelt te hebben geleden. Op de verzekeringsovereenkomst zijn de voorwaarden “Inboedel Allrisk’ van toepassing. Op grond van deze voorwaarden is Achmea hooguit gehouden tot vergoeding van een bedrag van € 1.250,00 voor het contante geld en een bedrag van € 7.500,00 voor de sieraden. Achmea concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.Het geschil in de hoofdzaak in reconventie

4.1.
Achmea vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 16.263,42 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
II. [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Achmea het volgende. Achmea heeft onderzoek laten verrichten naar aanleiding van de inbraak die [eiser] bij haar heeft gemeld. Achmea heeft daarmee kosten gemaakt. Deze kosten zijn het gevolg van het onrechtmatig handelen van [eiser] . [eiser] is gehouden tot vergoeding van deze kosten.
4.3.
[eiser] voert als volgt verweer. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. Achmea heeft niet aangetoond dat de door haar gestelde kosten zijn gemaakt. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Achmea, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Achmea in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Deze zaak draait in de kern om de vraag of [eiser] onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt met het opzet om Achmea te misleiden.
heeft de inbraak plaatsgehad?
5.2.
Achmea heeft onder meer betwist dat de inbraak heeft plaatsgehad. Die betwisting heeft Achmea naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Zo heeft Achmea ter mondelinge behandeling bevestigd dat de braakschade niet ter discussie staat. Dat [eiser] de braakschade zelf heeft aangebracht, is gesteld noch gebleken. Verder staat vast dat de politie over camerabeelden beschikt en dat op die camerabeelden te zien is dat twee mannen met capuchons voor de woning van [eiser] langs lopen. Het voorgaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vaststaat dat de inbraak heeft plaatsgehad.
is sprake van verzekeringsfraude?
5.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de inbraak bij Achmea heeft gemeld. Partijen twisten echter over de vraag of [eiser] de sieraden en het geldbedrag op het moment van de inbraak onder zich had en wat daarvan de waarde is. Achmea heeft aangevoerd dat [eiser] haar op dat punt opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt met als doel haar te misleiden.
5.4.
Aangezien Achmea diegene is die zich beroept op het rechtsgevolg van haar stelling dat [eiser] opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt, berust de bewijslast van deze stelling bij Achmea.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat Achmea weliswaar een begin van bewijs heeft geleverd door het overleggen van het rapport van het toedrachtsonderzoek, maar dat [eiser] de inhoud van dat rapport vooralsnog voldoende heeft weten te ontzenuwen.
Van belang daarbij zijn onder meer de nota’s van de sieraden die [eiser] aan Achmea heeft verstrekt. Volgens Achmea zijn deze nota’s vals. Ter onderbouwing heeft Achmea diverse argumenten aangedragen. Zo vermelden twee van de drie nota’s volgens Achmea exact dezelfde sieraden tegen sterk uiteenlopende prijzen en zijn de nota’s niet afgedrukt op het briefpapier van de juwelier waar de sieraden volgens [eiser] zouden zijn aangeschaft, namelijk juwelier Parel. [eiser] heeft daarover aangevoerd dat [partner eiser] haar de sieraden destijds heeft geschonken en dat zij na de inbraak de nota’s bij [partner eiser] heeft opgevraagd. Volgens [eiser] heeft zij die nota’s vervolgens aan Achmea verstrekt en heeft zij erop vertrouwd dat de nota’s juist waren. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee nog niet vast dat [eiser] opzettelijk onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt met het doel haar te misleiden. Daarvoor is vereist dat [eiser] wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de nota’s niet juist zijn en dat zij Achmea daarmee wilde misleiden. Vooralsnog staat slechts vast dat [eiser] de betreffende aankoopnota’s aan Achmea heeft verstrekt en dat daarop zaken staan die vragen oproepen.
5.6.
Dit geldt evenzeer voor het visitekaartje van juwelier Parel dat [eiser] aan Achmea heeft verstrekt. Volgens Achmea blijkt uit verklaringen van juwelier Parel dat het visitekaartje verouderd is en dat dit niet meer werd gebruikt ten tijde van de door [eiser] gestelde aankoop van de sieraden. [eiser] heeft daarover verklaard dat zij slechts het visitekaartje aan Achmea heeft verstrekt dat zij destijds van juwelier Parel heeft gekregen. Ook hier geldt dat tot dusver niet is komen vast te staan dat [eiser] opzettelijke onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt met het doel haar te misleiden. Het roept weliswaar vragen op dat het door [eiser] aan Achmea verstrekte visitekaartje volgens de juwelier al jaren niet meer wordt gebruikt, maar dat is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [eiser] opzettelijk verzekeringsfraude heeft gepleegd. Daarvoor is aan de zijde van [eiser] opzet met een bepaald oogmerk vereist. [eiser] moet ten eerste geweten hebben of redelijkerwijs kunnen weten dat het visitekaartje niet klopt. Ten tweede moet zij het opzet hebben gehad om Achmea daarmee te misleiden. Het bewijs daarvoor heeft Achmea tot dusver niet geleverd. Vooralsnog staat enkel vast dat [eiser] een visitekaartje van juwelier Parel aan Achmea heeft verstrekt dat volgens juwelier Parel niet meer werd gebruikt ten tijde van de door [eiser] gestelde aankoop van de juwelen.
5.7.
Achmea heeft op dit punt een voldoende concreet en ter zake dienend bewijsaanbod gedaan. Dat aanbod zal worden gehonoreerd. Achmea zal dus in de gelegenheid worden gesteld om nader te bewijzen dat dat [eiser] opzettelijk onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt met als doel Achmea te misleiden, zoals hierna in het dictum vermeld.
wat als wel/geen sprake is van verzekeringsfraude?
5.8.
Indien en voor zover Achmea slaagt in haar bewijsvoering – waarmee zou komen vast te staan dat [eiser] opzettelijk onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt met als doel haar te misleiden – dan zal dat er in beginsel toe leiden dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Vervolgens zal Achmea in de gelegenheid worden gesteld om nader te bewijzen dat zij de door haar gestelde onderzoekskosten heeft gemaakt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat [eiser] het bestaan en de omvang van die onderzoekskosten voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dit geschilpunt is echter van latere orde: eerst zal Achmea in de gelegenheid worden gesteld om nader bewijs te leveren van haar stelling dat [eiser] opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt met als doel haar te misleiden.
5.9.
Indien en voor zover Achmea niet slaagt in haar bewijsvoering, dan staat daarmee vast dat geen sprake is van verzekeringsfraude. In dat geval heeft Achmea [eiser] onterecht opgenomen in de registers bestemd voor de bestrijding van fraude, heeft Achmea de verzekeringen zonder rechtsgrond opgezegd en is Achmea gehouden tot vergoeding van de door [eiser] gestelde inbraakschade.
5.10.
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de polisvoorwaarden, die Achmea heeft overgelegd als productie 6, aan [eiser] ter hand zijn gesteld bij het afsluiten van de verzekering. Dat maakt dat deze polisvoorwaarden tussen partijen van toepassing zijn. Ook is ter mondelinge behandeling vastgesteld dat op grond van artikel 23 van de polisvoorwaarden maximumbedragen gelden bij diefstal van sieraden en geld. Voor gestolen sieraden wordt maximaal € 15.000,00 uitgekeerd en voor gestolen geld is dat maximaal € 1.250,00. Dat betekent dat, indien en voor zover Achmea niet slaagt in het bewijs van haar stelling dat sprake is van verzekeringsfraude, zij maximaal € 16.250,00 aan [eiser] moet uitkeren op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden. De vordering van [eiser] tot vergoeding van de inbraakschade zal in dat geval tot maximaal dat bedrag toewijsbaar zijn en voor het overige worden afgewezen.
5.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur deze procedure.
6.2.
Samengevat vordert [eiser] ongedaanmaking van de opname in de registers bestemd voor de bestrijding van fraude en ongedaanmaking van de beëindiging van haar verzekeringen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende processueel belang heeft bij haar incidentele vordering. Gelet op de aard van de gevraagde voorlopige voorzieningen kan beoordeling plaatsvinden zonder dat eerst de afloop van de bodemzaak wordt afgewacht. Er is ook sprake van de vereiste samenhang tussen de incidentele vordering en de vorderingen in de hoofdzaak. Beoordeeld moet worden of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregelen rechtvaardigt. Bij dit alles dient te worden bedacht dat het gaat om een ordemaatregel die getroffen wordt in afwachting van en eventueel vooruitlopend op een definitieve beslissing van de hoofdzaak.
6.3.
Bij de beoordeling van deze vordering van [eiser] is van belang of op voorhand aangenomen kan worden dat er sprake is van opzettelijke misleiding door [eiser] .
Alleen als dat het geval is, kan, gelet op de wettelijke bepalingen en de bepalingen van het op de externe registratie toepasselijke Protocol (Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021), geoordeeld worden dat Achmea de persoonsgegevens van [eiser] terecht ter registratie heeft aangemeld.
6.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] momenteel leeft van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en belast is met de zorg voor haar minderjarige kinderen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat [eiser] zich ten gevolge van de opname in de verschillende frauderegisters slechts kan verzekeren tegen zeer hoge kosten bij een beperkt aantal verzekeraars. Dat de opname in de verschillende frauderegisters voor [eiser] knellend is, is daarmee voldoende aannemelijk.
6.5.
Tegelijkertijd staat, zoals hiervoor is overwogen, nog niet vast dat [eiser] verzekeringsfraude heeft gepleegd. Daarvoor moet Achmea eerst nader bewijs leveren.
6.6.
Gelet op een afweging van de wederzijdse belangen zullen de incidentele vorderingen van [eiser] worden toegewezen voor de duur van deze procedure. Achmea zal worden veroordeeld tot verwijdering van [eiser] uit de desbetreffende registers en tot ongedaanmaking van de opzegging van de verzekeringen, een en ander zoals vermeld in het dictum en op straffe van de daarin vermelde dwangsom.
6.7.
De beslissing over de proceskosten in incident zal worden aangehouden totdat op de vorderingen in de hoofdzaak wordt beslist.

7.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
7.1.
draagt Achmea op te bewijzen dat [eiser] onjuiste informatie aan haar heeft verstrekt met het opzet haar te misleiden;
7.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 juli 2023voor uitlating door Achmea of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
7.3.
bepaalt dat, als Achmea geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen;
7.4.
bepaalt dat, als Achmea
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
augustus 2023tot en met
november 2023dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
7.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van
mr. G.F. van den Berg, in het paleis van justitie te Arnhem, Walburgstraat 2-4,
7.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in het incident
7.8.
gebiedt Achmea om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de opname/melding van [eiser] in het interne en externe verwijzingsregister en bij het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Criminaliteitsfraude ongedaan te maken en te houden voor (in elk geval) de duur van deze procedure, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) per dag of gedeelte van een dag dat zij hiermee geheel op gedeeltelijk in gebreke mocht blijven;
7.9.
gebiedt Achmea om de beëindiging van de verzekeringen van [eiser] met terugwerkende kracht vanaf 27 juni 2022 ongedaan te maken, voor (in elk geval) de duur van deze procedure;
7.10.
verklaart dit vonnis in incident tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.11.
houdt een beslissing omtrent de proceskosten in incident aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op
28 juni 2023.