ECLI:NL:RBGEL:2023:3471

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
401336
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake non-conformiteit van geleverde bielzen onder de REACH-verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2023 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagden]. De zaak betreft de non-conformiteit van bielzen die door [gedaagde 1] aan [eiseres] zijn geleverd. De rechtbank heeft eerder op 29 maart 2023 geoordeeld dat de reeds omgewisselde bielzen non-conform waren, omdat [gedaagde 1] niet kon bewijzen dat deze bielzen de eigenschappen bezaten die [eiseres] mocht verwachten. In het huidige vonnis heeft de rechtbank de mogelijkheid voor [gedaagden] om tegenbewijs te leveren tegen dit oordeel beoordeeld. [gedaagden] heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld en dus onder de uitzondering van artikel 67 lid 2c van de REACH-verordening vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagden] voldoende bewijs heeft geleverd dat de geleverde bielzen aan de eisen van de REACH-verordening voldoen. Hierdoor is er geen grond voor ontbinding van de koopovereenkomst voor de nog niet verwijderde bielzen. De rechtbank heeft [gedaagden] veroordeeld tot betaling van de koopsom van de reeds gewisselde bielzen en de kosten van de procedure, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 7.097,97 en heeft de wettelijke rente over deze bedragen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/401336 / HZ ZA 22-94
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Roermond,
tegen

1.[gedaagde 1] in liquidatie,

gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] Afzonderlijk van de andere gedaagden zal gedaagde onder 1 hierna [gedaagde 1] worden genoemd,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld.
De procedure

1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 29 maart 2023
- de akte na tussenvonnis van 26 april 2023 van [gedaagden]
- de antwoordakte ex vonnis 29 maart 2023 onder 5.2 van 10 mei 2023 van [eiseres]
- het verzoek van [eiseres] om vonnis te wijzen
- het verzoek van [gedaagden] om in reactie op [eiseres] een akte te mogen nemen
- de afwijzing door de rolrechter van het verzoek van [gedaagden] om nog een akte te mogen nemen.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 29 maart 2023 heeft de rechtbank onder meer beslist dat [gedaagde 1] in ieder geval voor de reeds op last van de Duitse autoriteiten omgeruilde bielzen is tekortgeschoten in haar verplichtingen doordat zij daarvan niet heeft kunnen bewijzen dat die bielzen de eigenschappen bezaten die [eiseres] mocht verwachten, zodat van die bielzen vaststaat dat die non-conform waren. Voor de nog te verwijderen bielzen heeft de rechtbank [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om alsnog tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse oordeel dat de door [gedaagde 1] aan [eiseres] geleverde bielzen non-conform zijn.
2.2.
[gedaagden] heeft in haar akte na tussenvonnis allereerst uiteengezet dat het oordeel van de rechtbank dat de reeds omgewisselde bielzen non-conform waren, onjuist is. De omstandigheid dat zij van die bielzen nog niet had bewezen dat deze de eigenschappen bezaten die [eiseres] mocht verwachten, maakt nog niet dat ze non-conform waren, aldus [gedaagden] [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op dit punt reeds heeft beslist in het vonnis van 29 maart 2023 en dat aan [gedaagden] geen gelegenheid is gegeven om op dit punt nog bij akte na tussenvonnis in te gaan.
2.3.
[gedaagden] verzoekt de rechtbank terug te komen op een bindende eindbeslissing. In het vonnis van 29 maart 2023 is immers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat de reeds omgewisselde bielzen non-conform waren omdat [gedaagden] niet eerder – naar aanleiding van de vraag van de Duitse autoriteiten – informatie kon verschaffen over de herkomst ervan. Aldus heeft de rechtbank een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De rechtbank zal daarom niet terugkomen op die beslissing in het vonnis van 29 maart 2023.
2.4.
[gedaagden] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de gelegenheid tot het leveren van genoemd tegenbewijs door stukken over te leggen ter onderbouwing van haar stelling dat de door haar geleverde bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld en dus onder de uitzondering van artikel 67 lid 2c REACH-Verordening vallen. Zij heeft als productie 8 een e-mailbericht van 14 april 2023 overgelegd van [betrokkene], van (Legal Affairs) [betrokken partij 1] ([betrokken partij 1]). Ter onderbouwing van haar stelling dat zij uitsluitend van [betrokken partij 1] bielzen heeft afgenomen, heeft [gedaagden] als productie 9 een groot aantal facturen van [betrokken partij 1] (na naamswijziging in 2021 [betrokken partij 1]) overgelegd over de periode december 2015 tot en met november 2019.
2.5.
[eiseres] stelt dat duidelijk is dat [gedaagden] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan omdat [gedaagden] op grond van artikel 32 lid 2 van de REACH-verordening bij de (eerste) levering al informatie had moeten verschaffen over de herkomst van de bielzen en het jaar waarin deze zijn behandeld. Omdat [gedaagden] die informatie niet bij aflevering heeft gegeven, kan die tekortkoming niet worden hersteld. Voor zover het verschaffen van die informatie toch nog mogelijk is, volstaat het e-mailbericht van [betrokkene] niet omdat het slechts een algemene verklaring is en daaruit niet blijkt dat [betrokken partij 1] daadwerkelijk de leverancier is van de aan [eiseres] geleverde bielzen. Aangezien [betrokken partij 1] zelf belang heeft bij de afgegeven verklaring in verband met haar aansprakelijkheid kan zonder verificatoire bescheiden niet van de juistheid van de verklaring worden uitgegaan. Daarnaast staat in de verklaring niets over wanneer bielzen met creosoot zijn behandeld. [gedaagden] heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd om het bewijs van [eiseres] te ontzenuwen, aldus [eiseres].
2.6.
De rechtbank overweegt allereerst als volgt over de stelling van [eiseres] dat [gedaagden] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en daar ook niet meer aan kan voldoen omdat zij op grond van artikel 32 lid 2 van de REACH-verordening bij de (eerste) levering informatie had moeten verschaffen over de bielzen. Duidelijk is dat [gedaagden] die informatie op grond van de REACH-verordening direct bij levering had moeten geven maar dat niet heeft gedaan. Daar staat tegenover dat [eiseres] direct bij (eerste) levering [gedaagden] ook niet heeft gevraagd om die informatie. Omdat [eiseres] dat destijds niet heeft gedaan maar pas nadat de Duitse autoriteiten daarom hadden gevraagd en [gedaagden] in deze procedure niet eerder heeft gesteld – óók niet ter zitting toen nadere bewijslevering door [gedaagden] ter sprake kwam – dat [gedaagden] die informatie bij eerste levering had moeten geven, is het in strijd met de goede procesorde om dat [gedaagden] nu alsnog tegen te werpen.
2.7.
De rechtbank zal beoordelen of [gedaagden] alsnog heeft voldaan aan de verplichting tot informatieverschaffing over de geleverde bielzen. De vraag is of het door [gedaagden] geleverde tegenbewijs leidt tot ontzenuwing van het bewijs van [eiseres] en wat het gevolg daarvan is voor het voorshandse oordeel dat de bielzen non-conform zijn.
2.8.
Uit het e-mailbericht van 14 april 2023 van [betrokkene] blijkt dat [betrokken partij 1] geen bielzen aan [gedaagde 1] heeft verkocht die na 2002 met creosoot zijn behandeld. [betrokkene] heeft in het e-mailbericht het volgende verklaard:
“(…) Op voorhand kan ik u mededelen dat er geen dwarsliggers die na 2002 met creosoot zijn behandeld bij [gedaagden] terecht zijn gekomen.”. De zin waar u op doelt, “het volume dat tussen 2002 en 2006 aan gecreosoteerd hout is geleverd uiterst gering is geweest”(waarover de rechtbank in het vonnis van 29 maart 2023 in r.o. 4.11 heeft overwogen, rb)
heeft betrekking op de houten dwarsliggers die wij in opdracht van [betrokken partij 2] aan [betrokken partij 2] hebben geleverd. Deze dwarsliggers zijn zelfs nu nog lang niet aan vervanging toe en kunnen daarom ook nog niet bij ons terecht zijn gekomen als gerecyclede materialen. Het is dus niet mogelijk dat wij deze in ons bezit hebben of hebben gehad, om door te verkopen.
Ter onderbouwing, formeel gezien is de technische levensduur van dwarsliggers 34 jaar. In de praktijk laat [betrokken partij 2] ze echter 40 tot 50 jaar zitten. (…)”
Op de vraag van de advocaat van [gedaagden] of [betrokken partij 1] kan bevestigen dat de bielzen die in de periode tussen 2015 en 2019 aan [eiseres] zijn geleverd vóór 31 december 2002 zijn behandeld (en onder het toepassingsbereik van artikel 67 lid 2 onder c van de REACH-verordening vallen) heeft [betrokkene] als volgt geantwoord:
“Ja dat kan ik bevestigen. Wij hebben alleen vrijgekomen materialen binnen gekregen van stukken spoor die vóór 2002 zijn gebouwd met houten dwarsliggers (en dus ook ver daarvoor behandeld zijn geweest). (…)”
2.9.
De rechtbank volgt de [eiseres] niet in haar standpunt dat er zonder verificatoire bescheiden niet van de juistheid van het e-mailbericht kan worden uitgegaan en dat de verklaring niets zegt over wanneer de bielzen zijn behandeld. In het bericht is ten eerste uitdrukkelijk verklaard dat de aan [gedaagde 1] geleverde bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld. In de verklaring is daar bovendien een onderbouwing voor gegeven: [betrokken partij 2] heeft na 2006 geen met creosoot behandelde dwarsliggers meer afgenomen en de dwarsliggers die van 2002 tot 2006 door [betrokken partij 2] zijn toegepast zijn – gelet op de levensduur – nog niet vervangen en dus niet bij [betrokken partij 1] terecht gekomen als te recyclen materiaal. Anders dan [eiseres] stelt verschilt de verklaring van [betrokkene] van 14 april 2023 van de door [gedaagden] (als productie 5) overgelegde eerdere verklaring van [betrokkene] omdat die eerdere verklaring niet specifiek inging op aan [gedaagden] geleverde bielzen, niet duidde wanneer het hout was behandeld en bovendien melding maakte van een geringe hoeveelheid tussen 2002 en 2006 geleverd gecreosoteerd hout zonder te vermelden dat dat uitsluitend aan [betrokken partij 2] was geleverd.
Op grond van de verklaring van 14 april 2023 van [betrokkene], Legal Affairs van [betrokken partij 1], mag [gedaagden] – en zo ook [eiseres] – ervan uitgaan dat de tot 2019 aan [gedaagde 1] geleverde bielzen alle vóór 31 december 2002 zijn behandeld en dus onder de uitzondering van artikel 67 lid 2 onder c van de REACH-verordening vallen. [eiseres] heeft verder gesteld dat de Duitse autoriteiten geen genoegen zullen nemen met de verklaring van [betrokkene]. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de Duitse autoriteiten geen genoegen zullen nemen met de verklaring. Dat geldt temeer nu [eiseres] niet heeft gesteld of onderbouwd waar een verklaring van [betrokken partij 1] volgens haar precies aan moet voldoen en in de REACH-verordening of andere regelgeving ook niet is voorgeschreven hoe zo’n verklaring eruit ziet en wie die namens de leverancier mag afgeven.
2.10.
[eiseres] stelt verder dat uit geen enkel document blijkt dat [betrokken partij 1] daadwerkelijk de leverancier is geweest van de aan haar geleverde bielzen en dat dus ook niet duidelijk is dat de verklaring betrekking heeft op die bielzen. [gedaagden] heeft ter onderbouwing van de stelling dat de aan [eiseres] geleverde bielzen van [betrokken partij 1] afkomstig zijn als productie 9 een groot aantal facturen overgelegd van [betrokken partij 1] waaruit blijkt dat [gedaagde 1] in de periode van december 2015 tot november 2019 veelvuldig partijen hout van [betrokken partij 1] geleverd heeft gekregen. [eiseres] heeft over deze facturen aangevoerd dat de meeste daarvan wisselhout betreffen en slechts een handvol betrekking heeft op dwarsliggers (ofwel bielzen), zodat [gedaagde 1] niet veel bielzen van [betrokken partij 1] heeft afgenomen en [gedaagde 1] dus nog een andere leverancier dan [betrokken partij 1] moet hebben gehad. De rechtbank stelt vast dat de facturen betrekking hebben op wisselhouten maar ook op behoorlijke hoeveelheden dwarsliggers: in 130 in 2016, 2.980 in 2017, 458 in 2018 en 110 in 2019. Gelet op deze aantallen en de uit de als productie 2 door [eiseres] overgelegde aan haar gerichte facturen van [gedaagde 1] blijkende aantallen, is de enkele stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] te weinig dwarsliggers van [betrokken partij 1] heeft afgenomen onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde 1] nóg een leverancier moet hebben gehad.
2.11.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank ervan uitgaat dat de door [gedaagde 1] aan [eiseres] geleverde bielzen afkomstig zijn van [betrokken partij 1] en dat [gedaagden] met de verklaring van [betrokken partij 1] voldoende heeft aangetoond dat die bielzen onder de uitzondering van artikel 67 lid 2 onder c van de REACH-verordening vallen. [gedaagden] is er dan ook in geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse oordeel dat de nog te verwijderen bielzen non-conform zijn. Dat betekent dat er geen grond is voor ontbinding van de koopovereenkomst(en) voor zover het de nog niet verwijderde bielzen betreft. De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht is daarom niet toewijsbaar voor zover het de niet verwijderde bielzen betreft.
Vergoeding
2.12.
Mede gelet op hetgeen in het vonnis van 29 maart 2023 is overwogen, overweegt de rechtbank als volgt over de door [eiseres] gevorderde vergoedingen. De vergoeding van de door [eiseres] betaalde koopsom blijft beperkt tot de in het vonnis van 29 maart 2023 berekende koopsommen van de reeds gewisselde bielzen van € 6.564,00. Nu er geen noodzaak (meer) is voor het wisselen van de nog niet verwijderde bielzen, hoeft [eiseres] geen kosten te maken voor het omruilen, afvoeren en verwerken van die bielzen. De te vergoeden omruilkosten blijven daarom beperkt tot de in het vonnis van 29 maart 2023 berekende € 16.244,98 voor de reeds gewisselde bielzen en de kosten van vernietiging tot € 262,52. De primaire vordering om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van die kosten zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 23.071,50. De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding is eveneens toewijsbaar over dit bedrag.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat (de raadsman van) [eiseres] niet of nauwelijks werkzaamheden heeft verricht om de vordering buiten rechte geïncasseerd te krijgen. De rechtbank stelt vast dat namens [eiseres] dat soort werkzaamheden wél zijn verricht, zo blijkt uit de op 11 mei 2020 en op 29 juni 2021 namens [eiseres] gestuurde brieven. Daarmee is aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten voldaan. Voor de verschuldigdheid van die vergoeding is – tenzij de schuldenaar een consument is – niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht. Indien de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, is de schuldenaar de daarvoor genormeerde vergoeding verschuldigd ongeacht de aard en omvang van de verrichte incassohandelingen (HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). De hoogte van de vordering wordt conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten berekend op € 1.005,72 exclusief btw.
2.14.
[gedaagden] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
120,97
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
4.140,00
(3,5 punten × € 1.183,00)
Totaal
7.097,97
2.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 23.071,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] in verband met buitengerechtelijke incassokosten een bedrag te betalen van € 1.005,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.097,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
21 juni 2023.
JO/KH