ECLI:NL:RBGEL:2023:3457

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
407262
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onrechtmatige daad en schadevergoeding bij overname tandartspraktijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen een tandarts (eiser) en de voormalige eigenaar van een tandartspraktijk (gedaagde). Eiser heeft de tandartspraktijk overgenomen van gedaagde, maar stelt dat zij is misleid over het aantal actieve patiënten en de omzet van de praktijk, wat heeft geleid tot een te hoge koopprijs. Eiser vordert schadevergoeding van gedaagde, die als bestuurder van de vennootschap verantwoordelijk wordt gehouden voor de verstrekte informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bewijs moet leveren van haar stellingen over de onjuiste informatie en de schade die zij heeft geleden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld door de vennootschap te ontbinden, omdat er voldoende verhaalsmogelijkheden zijn voor eiser. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling van de vorderingen van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/407262 / HA ZA 22-350 / 115 / 1628
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A. al Mansouri te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Taal te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2022
- de akte overlegging producties 48 t/m 52 van 22 februari 2023 van [eiser]
- de akte houdende vermindering van eis, tevens overlegging productie 52 van 2 maart 2023 van [eiser]
- de akte overlegging productie 27 van 3 maart 2023 van [gedaagde]
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft sinds mei 2008 een eenmanszaak als tandarts. Op 3 januari 2021 heeft zij een koopovereenkomst gesloten met [naam B.V.] . [eiser] heeft de activa en goodwill overgenomen en deze ingebracht in haar eenmanszaak die sinds 1 april 2021 de naam Tandrijk Mondzorg draagt.
2.2.
[gedaagde] is sinds 1984 tandarts en voerde zijn praktijk vanaf 1988 vanuit [naam B.V.] . De aandelen in [naam B.V.] werden gehouden door [naam holding] . [gedaagde] was bestuurder van [naam B.V.]
2.3.
In 2020 overwoog [gedaagde] te stoppen als tandarts. [naam B.V.] heeft medio 2020 een geanonimiseerde advertentie geplaatst op de website van de Associatie Nederlandse Tandartsen. De advertentie luidde:
Ter overname aangeboden: goedlopende tandartspraktijk in [vestigingsplaats] (…) De praktijk bestaat sinds 1988 en heeft een zeer trouw patiëntenbestand van ongeveer 1100 patiënten.
2.4.
[eiser] heeft 1 november 2020 op deze advertentie gereageerd en partijen hebben elkaar op 4 november 2020 ontmoet in de praktijk. Daarbij is een informatiememorandum overhandigd door [gedaagde] dat door zijn advocaat was opgesteld. Hierin staat informatie over het patiëntenbestand en de financiële gegevens van [naam B.V.] , waaronder de jaarrekeningen over 2017 tot en met 2019 van [naam B.V.] In het informatiememorandum staat:
(…) [gedaagde] werkt sinds 2017 ongeveer vier dagen per week en heeft een stabiel patiëntenbestand (…)
[naam B.V.] heeft een omzet van gemiddeld + / - EUR 400k over de laatste drie boekjaren. (…)
Patiënten die na 2014 ten minste één nota hebben ontvangen zijn geclassificeerd als actieve patiënten. Niet alle actieve patiënten hebben een bezoek gebracht aan de tandarts en/of mondhygiëniste in 2017, 2018 of 2019. Sommige patiënten zijn in 2015, 2016 of 2020 actief geweest en dragen daarom niet bij aan de omzet van de jaren 2017 t/m 2019. De gemiddelde uitgave per leeftijdscategorie van de actieve reguliere patiënten is berekend voor het totaal aantal actieve patiënten (1064) in 2015 t/m 2020 (…)
2.5.
Tijdens de onderhandelingen is [eiser] bijgestaan door [naam adviseur eiser ] . Over de inhoud van de koopovereenkomst heeft [naam adviseur eiser ] onderhandeld met de advocaat van [naam B.V.]
2.6.
In de oorspronkelijke concept-koopovereenkomst die de advocaat van [naam B.V.] op 30 november 2020 aan [naam adviseur eiser ] heeft gezonden staat in artikel 2 lid 1 sub a tot en met d opgesomd wat er wordt verkocht. Artikel 2 lid 1 onder d luidt als volgt:
d. het Patiëntenbestand en de aan de Tandartspraktijk verbonden goodwill.
2.7.
[naam adviseur eiser ] heeft op 1 december 2020 voorgesteld om de volgende passage op te nemen in de koopovereenkomst:
De praktijk omvat op het moment van overeenstemming over de overdracht, blijkens de automatisering ruim 1.000 regelmatig, dan wil zeggen minstens één keer per jaar komende patiënten, waarvan Koper zich heeft kunnen overtuigen. Verkoper staat jegens Koper in voor de juistheid van de gegevens die uit de automatisering komen.
2.8.
Op 4 december 2020 heeft de advocaat van [naam B.V.] hierbij opgemerkt dat de zin is toegevoegd aan de koopovereenkomst, maar dat er geen sprake is van een automatisering.
2.9.
De koopovereenkomst tussen [eiser] als koper en [naam B.V.] als verkoper is op 3 januari 2021 getekend. In de koopovereenkomst is vernietiging en ontbinding van de overeenkomst uitgesloten. In de koopovereenkomst staat verder:

2.KOOP EN VERKOOP

2.1
De Verkoper verkoopt hierbij aan de Koper, gelijk de Koper van de Verkoper koopt, de Tandartspraktijk, waaronder zal zijn begrepen het navolgende:
a. de materiële vaste activa, zoals nader gespecificeerd in
BIJLAGE 1;
b. overige roerende zaken (…)
c. alle rechten (…)
d. het Patiëntenbestand en de aan de Tandartspraktijk verbonden goodwill. Met dien verstande dat de Tandartspraktijk op het moment van ondertekening van de Overeenkomst ruim 1.000 patiënten heeft die regelmatig, dat wil zeggen minstens één keer per jaar komen.
(…)
2.3
Verkoper zal tot de Effectieve datum [1 april 2021, toevoeging rechtbank] zorgdragen voor de continuïteit van de Tandartspraktijk en zich inspannen om het huidige patiëntenbestand van de praktijk zoveel als mogelijk in stand te houden.
(…)
8.4
Het maximale bedrag waarvoor Verkoper in verband met een inbreuk op de Garanties aansprakelijk kan zijn, is beperkt tot een bedrag van EUR 15.000. Voorts zal geen enkele verplichting tot vergoeding van Schade bestaan zolang het totaal van de desbetreffende Schade de som van EUR 7.500 niet overschrijdt.
In bijlage 4 bij de koopovereenkomst zijn garanties opgenomen. Hierin staat:

2.Verstrekte gegevens

2.1
Alle gegevens, die door of namens de Verkoper en [gedaagde] aan de Koper en haar adviseurs zijn verstrekt betreffende de positie (in financieel of ander opzicht) van de tandartspraktijk en alle overige gegevens die van belang zijn voor de Koper voor de beslissing tot koop van de Tandartspraktijk tegen de in de Overeenkomst bepaalde prijs, zijn juist.
2.2
De Verkoper en [gedaagde] hebben naar beste weten geen omstandigheden verzwegen, die na Overdracht een negatieve verandering in waarde, omzet, kosten of winstmarge van de Tandartspraktijk tot gevolg zou kunnen hebben.
2.10.
Op 1 februari 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] samen een brief gestuurd naar 900 adressen uit het patiëntenbestand.
2.11.
[eiser] heeft de koopsom van € 145.000,00, waarvan € 100.000,00 voor de goodwill, voldaan. Daarnaast heeft [eiser] de drie werknemers van [naam B.V.] alsook de huurovereenkomst van [naam B.V.] met [gedaagde] als verhuurder overgenomen voor de duur van tien jaar.
2.12.
Bij brief van 14 oktober 2021 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] [naam B.V.] en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de tekortkoming dat te weinig actieve patiënten zijn geleverd. [naam B.V.] en [gedaagde] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.13.
Op 21 december 2021 is [naam B.V.] met terugwerkende kracht per 1 april 2021 ontbonden door turboliquidatie.
2.14.
Twee leveranciers van tandtechnische hulpmiddelen hebben, na verzoeken en sommaties daartoe van [eiser] , aan haar de facturen overgelegd die zij gedurende 2019, 2020 en 2021 aan [naam B.V.] hebben gestuurd.
2.15.
Per 1 juli 2022 heeft [gedaagde] het bedrijfspand verkocht waarin de tandartspraktijk van [eiser] is gevestigd. De huurovereenkomst met [eiser] is overgegaan op de nieuwe eigenaar.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de volgende schadeposten:
€ 145.000,00
€ 100.759,50
€ 127.488,90
€ 66.056,40
€ 17.212,95
elk bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 51.900,00 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] vordert tevens subsidiair dat de rechtbank, in plaats van de vernietiging van de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] uit te spreken, de gevolgen van de huurovereenkomst ter opheffing van het nadeel wijzigt door de looptijd van de huurovereenkomst te verkorten naar vier jaar. Zowel primair als subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de (proces)kosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Primair stelt [eiser] dat zij is misleid door [naam B.V.] en [gedaagde] over het aantal actieve patiënten en de praktijkomzet en daarmee over de werkelijke waarde van de praktijk. De praktijkomzet is onrechtmatig hoog gehouden doordat er onrechtmatig verkregen omzet in is verwerkt. Dit levert een onrechtmatige daad op van [gedaagde] jegens [eiser] en [gedaagde] kan een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW, aldus [eiser] . Het onrechtmatig handelen bestaat eruit dat [gedaagde] namens [naam B.V.] een overeenkomst is aangegaan (verstrekken onjuiste informatie over winst en/of het patiëntenaantal) die de BV niet had kunnen nakomen. Aan haar subsidiaire vordering legt [eiser] schending van de garantie in artikel 2.1 sub d van de koopovereenkomst ten grondslag, hetgeen volgens haar leidt tot een verplichting tot betaling van vervangende schadevergoeding voor het aantal gemiste patiënten. Ook verzoekt [eiser] tot wijzing – verkorting van de looptijd – van de huurovereenkomst op grond van artikel 6:230 lid 2 BW. Aan de vordering met betrekking tot de huurtijdverkorting is ook de redelijkheid en billijkheid ten grondslag gelegd. In de akte overlegging producties voegt [eiser] hieraan toe dat [gedaagde] [naam B.V.] heeft ontbonden terwijl hij wist of had moeten weten dat de vennootschap schulden onbetaald liet of zou laten. Hem kan als bestuurder worden verweten dat hij een turboliquidatie heeft laten uitvoeren, terwijl de termijn voor het inroepen van de garantie nog niet was verstreken. [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat [eiser] geen verhaal meer zou kunnen nemen op [naam B.V.] en dat hij haar daarmee benadeelde, aldus [eiser] .
4. De beoordeling
4.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst opzettelijk onjuiste informatie over het aantal patiënten en de financiële situatie van de praktijk aan [eiser] heeft verstrekt met als oogmerk zichzelf hiermee te bevoordelen. Volgens [eiser] levert dit een zelfstandige onrechtmatige daad op, omdat [gedaagde] zou hebben gehandeld in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm zodat een ernstig verwijt niet vereist is. [eiser] doet hiertoe een beroep op het Spaanse Villa arrest (ECLI:NL:HR:2012:BX5881) en het arrest Tulip Air (ECLI:NL:HR:2014:2628). Door bewust veel te hoge omzetcijfers te presenteren, is [eiser] onvolledig en onjuist voorgelicht en heeft zij teveel betaald voor de tandartspraktijk. Ook stelt [eiser] dat als zij had geweten dat [naam B.V.] een groot deel van haar omzet behaalde door onrechtmatige declaratiemethodes, zij de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten. Dit leidt tot de verplichting tot het vergoeden van schade aldus [eiser] bestaande uit de volgende posten: 1) terugbetaling van de koopsom 2) vergoeding van gemaakte en te maken huurkosten 3) vergoeding van gemaakte en te maken werknemerskosten 4) vergoeding van gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid 5) vergoeding van de rentelasten van de financieringsovereenkomst.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam B.V.] Het gaat immers om het verstrekken van informatie over de door [gedaagde] bestuurde vennootschap in het kader van een voorgenomen verkoop van de activiteiten, dan wel aandelen. Onder handelen als bestuurder valt het sluiten of nakomen van overeenkomsten namens de vennootschap. [gedaagde] was hierbij in geen andere rol betrokken dan als bestuurder. De koopovereenkomst is ook ondertekend door [gedaagde] in hoedanigheid van bestuurder van [naam B.V.] Dat [gedaagde] in een andere hoedanigheid zou hebben gehandeld, is door [eiser] niet gesteld, laat staan onderbouwd. Van persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] kan daarom alleen dan sprake zijn als hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Voor de vraag of sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt aan [gedaagde] , dient komen vast te staan dat het gaat om een situatie waarin een schuldeiser van de vennootschap wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering op de vennootschap waarbij de bestuurder i) namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen dan wel ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In dit geval moet komen vast te staan dat [naam B.V.] een koopovereenkomst aangegaan is met [eiser] waarvan [gedaagde] wist of redelijkerwijs moest weten dat [naam B.V.] deze niet kon nakomen. Concreet bestaat het handelen er volgens [eiser] in dat [naam B.V.] onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over (I) het aantal patiënten en (II) over de omzet van [naam B.V.] en (III) dat [gedaagde] de termijn voor het inroepen van de door [naam B.V.] garantie niet heeft afgewacht alvorens de BV te ontbinden. Deze verwijten zal de rechtbank hieronder beoordelen.
I.
het aantal patiënten
4.4.
[eiser] stelt dat er in plaats van minimaal 1.000 slechts 481 actieve patiënten zijn overgedragen. Hierbij gaat ze uit van unieke patiënten die twee jaar achter elkaar (in 2018 en 2019) voor een behandeling op tandartsbezoek zijn geweest. In de koopovereenkomst staat dat [gedaagde] B.V. bij overdracht ruim 1000 patiënten heeft die regelmatig, dat wil zeggen minstens één keer per jaar komen. Volgens [eiser] komt dit aantal niet overeen met de werkelijkheid. Zij stelt dat dit een wanprestatie van [naam B.V.] oplevert en een onrechtmatige daad van [gedaagde] vormt. De schade becijfert [eiser] uitgaande van een koopsom per patiënt van (€ 100.000,00 voor goodwill : 1000 actieve patiënten =) € 100,00 per patiënt x 519 (het aantal ontbrekende patiënten) = € 51.900,00.
4.5.
[gedaagde] betwist dat [eiser] onjuist is geïnformeerd over het aantal patiënten. [gedaagde] verweert zich door te verwijzen naar het informatiememorandum waarin het aantal patiënten wordt geteld door het aantal jaarlijkse controles (prestatiecode C11) te tellen. Hij voert aan dat op grond van het informatiememorandum het aantal actieve patiënten is gedefinieerd als patiënten die na 2014 ten minste één nota hebben ontvangen. Dat zijn er 1064 volgens [gedaagde] . [gedaagde] betoogt dat de uitleg van artikel 2 lid 1 sub d van de koopovereenkomst door [eiser] strijdig is met het informatiememorandum. Ook is er geen sprake van een automatisering. De zin zou toegevoegd zijn aan de koopovereenkomst op initiatief van [naam adviseur eiser ] , de adviseur van [eiser] , zonder dat deze is nagegaan of deze strookt met de werkelijkheid.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruikelijk is om het aantal actieve patiënten te tellen aan de hand van het aantal jaarlijkse controles (prestatiecode C11). [eiser] heeft erkend dat de informatie uit het informatiememorandum juist is, dus dat er in de jaren 2017-2019 jaarlijks minstens 1000 keer de code C11 is gedeclareerd. [eiser] heeft niet onderbouwd op grond van welke gegevens haar adviseur [naam adviseur eiser ] de passage in de koopovereenkomst heeft opgesteld waarin een andere definitie is gehanteerd. Ook heeft zij niet onderbouwd waarom zij erop heeft mogen vertrouwen dat deze - van het uitgebreide informatiememorandum afwijkende - definitie de juiste is, temeer daar partijen hierover niet expliciet hebben gesproken. De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat de bepaling in de koopovereenkomst in lijn met het informatiememorandum zo uitgelegd dient te worden dat het aantal patiënten bij de overdracht geteld wordt aan de hand van de jaarlijks gedeclareerde C11-codes. Dit aantal is meer dan 1000 per jaar, hetgeen overeenkomt met de afspraken die partijen hebben gemaakt. [naam B.V.] is op dit punt niet tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst jegens [eiser] , zodat er van onrechtmatig handelen door [naam B.V.] en/of [gedaagde] geen sprake is.
II.
de omzet van [naam B.V.]
4.7.
[eiser] stelt dat de omzet van [naam B.V.] kunstmatig is verhoogd door in strijd met de Tarievenlijst van de Nederlandse zorg autoriteit (hierna: Nza) te declareren. [eiser] stelt dat [naam B.V.] dit gedaan heeft door:
fictieve 00-prestatiecodes te hanteren
een opslag te berekenen over tandtechnisch materiaal
extra vlakken te declareren
declaratiedata structureel te wijzigen
behandelingen te factureren aan familieleden van patiënten
niet verleende handelingen te declareren.
4.8.
[gedaagde] betwist dit. Meer in zijn algemeenheid merkt hij op dat [eiser] in de dagvaarding onjuistheden op dit punt heeft opgenomen en dat zij verzwijgt dat ze met de praktijk een vergelijkbare omzet haalt als [naam B.V.] Volgens [gedaagde] is deze omzet vergelijkbaar met de omzet die [naam B.V.] heeft behaald en zoals die in het informatiememorandum is opgenomen, wat illustreert dat van onjuiste en te hoge omzetcijfers geen sprake is geweest.
ad a. gebruik fictieve 00-prestatiecodes
4.9.
[eiser] heeft aangevoerd dat [naam B.V.] fictieve prestatiecodes heeft gedeclareerd die niet zijn opgenomen op de Tarievenlijst Nza. Zodoende heeft [naam B.V.] over 2019 € 12.175,00 en over 2020 € 8.275,00 ten onrechte gedeclareerd.
4.10.
[gedaagde] betoogt dat geen sprake is van het gebruik van fictieve prestatiecodes. Hij voert aan dat de uitleg over de prestatiecodes op de achterzijde van de factuur staan, het werk betreft dat is uitgevoerd en er bovendien voor betaald is. Er is geen sprake van onrechtmatige omzet. Ter onderbouwing verwijst hij naar de door [naam B.V.] gehanteerde prijslijst waar achter C00, V00, E00, R00, P00 en T00 elke keer techniekkosten staat vermeld. De betreffende codes zien dus op tandtechnische omzet die niet relevant is voor een potentiële koper van de tandartspraktijk, reden waarom hij deze omzet apart heeft vermeld in het informatiememorandum.
ad b. opslag tandtechnisch materiaal
4.11.
[eiser] stelt dat [naam B.V.] in strijd met de regelgeving tandtechnisch materiaal met een opslag heeft doorberekend aan patiënten. Deze verplichting om dit achterwege te laten volgt uit artikel 1 van de beleidsregel tandheelkundige zorg en artikelen 5 en 6 van de Regeling Mondzorg. Ook is e.e.a. toegelicht in de Tarievenlijst NzA waarin staat:
De hoofdregel is dat de zorgaanbieder geen winst maakt op de door hem ingekochte en vervolgens bij de patiënt of diens verzekeraar in rekening gebrachte materialen en technieken.
Door de facturen van de leveranciers te vergelijken met de declaraties aan de patiënten heeft [eiser] vastgesteld dat kronen die werden ingekocht voor € 126,00 voor € 325,00 werden doorberekend onder de niet bestaande prestatiecode R00. Ook blijkt deze praktijk volgens [eiser] uit de prijslijst van [naam B.V.] aan de hand waarvan de tandartsassistentes de declaraties voor patiënten maakten. [naam B.V.] had facturen moeten sturen aan de patiënten voor tandtechniek in eigen beheer, zich moeten houden aan de maximumtarieven en Q-codes moeten gebruiken. Volgens [eiser] is op deze wijze over 2019 € 23.880,00 en over 2020 € 26.865,00 onterecht gedeclareerd. Ook voor ander tandtechnisch materiaal heeft [eiser] de facturen van de leverancier naast de declaraties aan de patiënten gelegd. [eiser] heeft aan de hand daarvan geschat dat [naam B.V.] over 2019 € 8.547,15 en over 2020
€ 8.582,25 heeft gedeclareerd.
4.12.
[gedaagde] betwist dat hij de kosten voor techniek niet één op één doorberekende. [gedaagde] stelt dat hij de tandtechniek voor een deel in eigen beheer uitvoerde en die kosten naast de kosten voor de ingekochte tandtechniek factureerde. Het verschil tussen de facturen van de vervaardiger van het tandtechnisch materiaal en de factuur aan de patiënt wordt volgens [gedaagde] verklaard doordat [gedaagde] een deel van de tandtechniek in eigen beheer deed en dat deel met de 00-code in rekening bracht. De codes en de behandeldata die op de factuur staan, zijn dus niet fictief; de uitleg van de code staat op de achterkant van de factuur. [naam B.V.] heeft de hiermee behaalde omzet apart vermeld in het informatiememorandum, omdat een tandarts er ook voor kan kiezen alle tandtechniek in eigen beheer te doen of alle tandtechniek uit te besteden.
beoordeling ad a en b
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Het feit dat [naam B.V.] de codes C00, V00, E00, R00, P00 en T00 niet mocht gebruiken voor de declaratie van tandtechniek, betekent nog niet dat deze omzet met tandtechniek niet is gemaakt en er daarmee sprake is van onrechtmatige / opgeklopte omzet. [eiser] heeft niet gesteld dat [naam B.V.] meer declareerde op basis van de 00-codes dan toegestaan op basis van de wel toegestane (Q-)codes. Wat hiervan verder ook zij, de rechtbank acht van belang dat de omzet die met de 00-codes is behaald apart staat vermeld onder § 4.2 van het informatiememorandum. In de bijbehorende bijlage staat een weergave van de omzet van 2017-2020 naar code (Appendix A van het informatiememorandum). Hierin is de omzet die behaald met de 00-codes niet opgenomen. Voor zover de informatie over de omzet die is behaald met de 00-codes al onjuist zou zijn, kan [eiser] bij de aankoop van de tandartspraktijk hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet zijn misleid. [eiser] heeft zich immers bij de koop van de tandartspraktijk gebaseerd op de weergave van de omzet in het informatiememorandum, waar de omzet met de tandtechniek buiten is gehouden. Van enig onrechtmatig handelen door [naam B.V.] en/of [gedaagde] is derhalve ook niet gebleken.
ad c. declaratie extra vlakken
4.14.
Daarnaast fraudeerde [naam B.V.] volgens [eiser] bij het declareren van vullingen door structureel één vlak extra te declareren. Ter verduidelijking: als de patiënt een éénvlaksvulling kreeg, werd een duurdere tweevlaksvulling gedeclareerd. [gedaagde] gebruikte daarbij volgens [eiser] de codes C, MH en DH, die niet op de voorgeschreven codelijst van Vektis staan. [naam B.V.] was volgens [eiser] al vanaf 2007 verplicht om volgens de Vektis-codes te declareren, ook bij papieren nota’s aan patiënten. Volgens [eiser] heeft dit over 2019 tot onrechtmatige declaraties ad € 3.871,76 en over 2020 ad € 3.774,63 geleid. Ter onderbouwing heeft [eiser] facturen en patiëntenkaarten overgelegd.
4.15.
[gedaagde] betwist dat hij onterecht meer vlakken bij vullingen declareerde dan hij uitvoerde. [gedaagde] betoogt dat een enkele verwijzing naar tarievenlijsten en codes niet kan dienen als bewijs van de stelling dat behandelingen niet zijn verricht. Als bewijs kan dienen een vergelijking van de patiëntenkaarten en facturen met de mond van de patiënten en die vergelijking ontbreekt. [naam B.V.] was niet verplicht om de Vektis-codes te hanteren, omdat die alleen gelden voor digitaal declareren, terwijl [naam B.V.] altijd handmatig heeft gedeclareerd. [gedaagde] heeft onderbouwd dat hij de C, MH en DH codes slechts gebruikte om de positie van het vlak aan te duiden. [gedaagde] stelt voorts dat, voor zover [naam B.V.] al aan de Vektis-codes gebonden zou zijn, het pas per 1 januari 2020 verplicht werd om de vlakcodes erbij te zetten en er sprake is geweest van een overgangsperiode.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat nog niet is komen vast te staan dat [gedaagde] handelingen heeft gedeclareerd die hij niet heeft verricht. Uit de door [eiser] – deels onleesbare – overgelegde facturen en patiëntenkaarten blijkt weliswaar dat C, MH en DH-codes zijn gebruikt, maar niet dat er telkens een vlak extra is gedeclareerd. Het ligt op de weg van [eiser] om dit te bewijzen nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat er teveel is gedeclareerd. Het ligt voor de hand om dit te doen met schriftelijk bewijs bijvoorbeeld bestaande uit de patiëntenkaarten met bijbehorende facturen uit 2019 en 2020 waar per patiënt een korte toelichting wordt gegeven op wat er is gedeclareerd dat niet is terug te zien op de patiëntenkaart (productie 29 bij dagvaarding). De rechtbank zal [eiser] opdragen bewijs te leveren van haar stelling dat [gedaagde] voor vullingen in de jaren 2019 en 2020 meer verrichtingen heeft gedeclareerd dan hij daadwerkelijk verricht heeft.
ad d. declaratiedata
4.17.
Volgens [eiser] blijkt uit de agenda dat [naam B.V.] de declaratiedata wijzigde als de hoogte van de verzekeringspremie van een patiënt voor dat kalenderjaar was bereikt. [naam B.V.] stuurde dan pas in het nieuwe verzekeringsjaar een factuur voor de behandeling in het jaar ervoor. Volgens [eiser] realiseerde [naam B.V.] op die manier omzet die zij normaliter niet gerealiseerd zou hebben.
p37, 38[eiser] heeft becijferd dat [naam B.V.] over 2021 € 27.526,92 aan onrechtmatige omzet heeft gerealiseerd.
4.18.
[gedaagde] betwist dat hij declaratiedata wijzigde om meer te kunnen declareren bij verzekeraars; hij declareerde ook niet bij zorgverzekeraars, maar bij de patiënten zelf. Hij stelt dat niet alle afspraken in de agenda staan. De verzonden facturen zijn betaald en behelzen daarmee rechtmatig gerealiseerde omzet.
4.19.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de – deels onleesbare – facturen en overzichten van de agenda is af te leiden dat sommige behandelingen die in de patiëntenkaart en op de factuur staan vermeld, niet in de agenda staan van de desbetreffende dag. Daarmee is echter – gelet op de betwisting van [gedaagde] – nog niet gezegd dat de behandeling die dag niet heeft plaatsgevonden. Ook al zou dit komen vast te staan, dan betekent dit nog niet dat de omzet in het geheel niet gerealiseerd is, maar hooguit dat de omzet in een ander jaar is gemaakt. De stelling van [eiser] dat de patiënt in alle gevallen niet zou overgaan tot de tandheelkundige behandeling en de omzet daarmee in het geheel niet gerealiseerd zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. Niet is komen vast te staan, dat [naam B.V.] en/of [gedaagde] op dit punt onrechtmatig hebben gehandeld.
ad e. declaraties aan familieleden van patiënten
4.20.
[eiser] stelt dat [naam B.V.] een partiële plaatprotese in rekening heeft gebracht bij [naam 1] terwijl bij laatstgenoemde geen partiële plaatprotese is geplaatst. Die is wel geplaatst bij de dochter van [naam 1] . [eiser] betoogt dat hieruit volgt dat [naam B.V.] deze kunstgreep vaker toepaste en daarmee onrechtmatige omzet realiseerde. [gedaagde] heeft de gestelde gang van zaken betwist. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat van onrechtmatig handelen door [naam B.V.] en/of [gedaagde] op dit punt niet is gebleken.
ad f. declareren niet verrichte handelingen
4.21.
[eiser] stelt dat [naam B.V.] de prestatiecodes T82 (tandvleescorrectie), T57 toepassing lokaal medicament), R31 (opbouw plastisch materiaal) en V40 (polijsten oude vullingen) declareerde bij patiënten bij wie hij een kroon plaatste, terwijl hij die verrichtingen niet uitvoerde. [eiser] heeft becijferd dat [naam B.V.] zodoende over het jaar 2019 € 21.526,80 teveel heeft gedeclareerd en over het jaar 2020 € 24.637,50. Ter onderbouwing heeft zij een verklaring van twee tandartsassistentes overgelegd.
4.22.
[gedaagde] stelt dat de verrichtingen met prestatiecodes T82, T57, R31 en V40 gebruikelijke verrichtingen zijn bij een kroonbehandeling, maar ook bij andere behandelingen. Hij wijst erop dat [eiser] zelf ook deze verrichtingen en bijbehorende codes declareert. [gedaagde] meent dat de verklaring van de tandartsassistentes niet betrouwbaar en onjuist is. Maar zelfs al zou het zo zijn, de omzet is behaald en dus niet onjuist voorgesteld. Ook zou op dit punt niet voldaan zijn aan het relativiteitsvereiste.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de facturen blijkt dat [gedaagde] een aantal verrichtingen met de bovengenoemde prestatiecodes in de jaren 2019 en 2020 in rekening heeft gebracht bij patiënten. Ter onderbouwing van de stelling dat deze verrichtingen niet zijn uitgevoerd, heeft [eiser] een verklaring overgelegd die is ondertekend door twee tandartsassistentes die voorheen bij [naam B.V.] in dienst waren. Deze enkele verklaring is onvoldoende om vast te stellen of de verrichtingen die zijn gefactureerd, niet zijn uitgevoerd. De rechtbank zal [eiser] , gelet op haar bewijsaanbod, opdragen bewijs te leveren omtrent haar stelling dat [gedaagde] de verrichtingen die zijn gedeclareerd met de prestatiecodes T82, T57, R31 en V40 in de jaren 2019 en 2020 niet heeft uitgevoerd.
4.24.
Als [eiser] (deels) slaagt in de bewijsopdracht, komt vast te staan dat de in het informatiememorandum gepresenteerde omzet niet strookt met de werkelijkheid. Dan heeft [gedaagde] onjuiste informatie verstrekt terwijl hij wist of behoorde te weten dat die informatie niet klopte. [eiser] is dan bij haar aankoopbeslissing uitgegaan van een te hoge omzet. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet voldaan heeft aan haar onderzoeksplicht, slaagt niet. Indien komt vast te staan dat [gedaagde] en/of [naam B.V.] onjuiste inlichtingen hebben verschaft over de omzet, kan [eiser] niet worden verweten geen nader onderzoek te hebben gedaan naar de juistheid van deze gegevens. De mededelingsplicht van [naam B.V.] gaat in dat geval boven de onderzoeksplicht van [eiser] .
de schade
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Er dient dus een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie zoals die zich (gesteld) heeft voorgedaan en de situatie waarbij de juiste omzetgegevens zouden zijn verstrekt. Immers, alleen de schade die in causaal verband staat tot het onrechtmatig handelen van [gedaagde] kan, met aftrek van het door [eiser] genoten voordeel, voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] zal zich op dit punt nog nader dienen uit te laten. Indien zij opteert voor schriftelijke bewijslevering kan dit bij de akte overlegging bewijs, indien zij opteert voor bewijslevering door middel van getuigenbewijs kan dit bij de conclusie na enquête. [gedaagde] wordt vanzelfsprekend in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, ofwel in de antwoordakte overlegging bewijs ofwel in de antwoordconclusie na enquête. Bij de eventuele beoordeling van de schade zal gekeken worden in hoeverre het beroep op de exoneratieclausule, de schadebeperkingsplicht, de voordeelstoerekening en eigen schuld van invloed zijn.
III.
niet afwachten termijn inroepen garantie en turboliquidatie
4.25.
Afhankelijk van de uitkomst van de bewijslevering, komt de rechtbank toe aan de subsidiaire vordering. Uit praktisch oogpunt zal de rechtbank die nu reeds beoordelen. [eiser] heeft subsidiair gesteld dat zij recht heeft op een schadevergoeding van € 51.900,00, omdat [naam B.V.] in strijd met de garantie minder dan 1000 patiënten heeft geleverd. [eiser] kan deze vordering niet meer tegen [naam B.V.] instellen, omdat deze vennootschap is ontbonden middels een turboliquidatie. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] hiermee [eiser] een verhaalsrecht ontnomen en levert dit een persoonlijk ernstig verwijt op.
4.26.
[gedaagde] verweert zich en voert aan dat hij geen rekening had hoeven houden met een vordering van € 51.90,00, daar de aansprakelijkheid van [naam B.V.] in de koopovereenkomst is beperkt tot € 15.000,00. Bovendien heeft [gedaagde] bij de turboliquidatie ervoor gezorgd dat er voldoende verhaalsmogelijkheden overbleven. Voor de destijds ingestelde vordering van [eiser] van € 50.900,00 heeft [naam holding] een bedrag gereserveerd en is besloten dat [naam holding] deze mogelijke verplichting jegens [eiser] overnam.
4.27.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder r.o. 4.6 volgt dat [naam B.V.] niet in strijd heeft gehandeld met de garantie uit de koopovereenkomst. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] als bestuurder niet onrechtmatig heeft gehandeld door de turboliquidatie van [naam B.V.] Onweersproken is dat [naam holding] de mogelijke verplichting tot betaling jegens [eiser] heeft overgenomen van [naam B.V.] en dat daarvoor een reservering wordt aangehouden. Daarmee staat in beginsel vast dat er voor [eiser] voldoende verhaalsmogelijkheden zijn voor de vordering die mogelijk voortvloeit uit het niet nakomen van de garantie uit de koopovereenkomst. [eiser] heeft geen andere omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat zij als schuldeiser is benadeeld door de turboliquidatie, zodat van onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde] geen sprake is. De subsidiaire vordering is om deze redenen niet toewijsbaar.
4.28.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen:
- dat [gedaagde] voor vullingen in de jaren 2019 en 2020 meer verrichtingen heeft gedeclareerd dan hij daadwerkelijk verricht heeft;
- dat [gedaagde] de verrichtingen die zijn gedeclareerd met de prestatiecodes T82, T57, R31 en V40 in de jaren 2019 en 2020 niet heeft uitgevoerd;
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eiser] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. G.J. Meijer in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 juli 2023voor het opgeven door [eiser] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen en vrijdagen in de maanden augustus tot en met december 2023, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eiser] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eiser] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.