ECLI:NL:RBGEL:2023:3426

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
05-324669-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met tbs-maatregel opgelegd aan verdachte na geweldsincident

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man uit Harfsen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn ex-partner en haar moeder, evenals zware mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 december 2021, tijdens een gewelddadig incident, zijn ex-partner met een mes in de borst heeft gestoken, wat leidde tot levensbedreigend letsel, en zijn schoonmoeder in de buik heeft gestoken, wat ook ernstige verwondingen veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar niet voor moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast werd de tbs-maatregel met dwang opgelegd. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een ernstige depressieve stoornis, en de impact van de feiten op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen in het geding was en dat behandeling noodzakelijk was. De slachtoffers dienden schadevergoedingsvorderingen in, die gedeeltelijk werden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.324669.21
Datum uitspraak : 15 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. E.A.C. Sandberg, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een persoon, genaamd [slachtoffer 1] ,
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de rug en/of in de borst, in elk
geval in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2021,
te Harfsen, in de gemeente Lochem,
aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere bloedingen en/of
- een of meerdere steek- en/of snijwonden, en/of
- (met als gevolg) (onder meer) een doorkliefde long, een klaplong, een bloeding in de borstholte
en/of een trommelvlies perforatie
en/of ander inwendig en/of uitwendig letsel (in verband waarmee operatief ingrijpen
noodzakelijk was),
heeft toegebracht, door
genoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans met enig
scherp en/of snijdend voorwerp, in de rug en/of in de borst, in elk geval in het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of
genoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te slaan en/of te stompen en/of te
schoppen tegen/op diens hoofd en/of lichaam;
2.
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem,
aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
een trommelvlies perforatie en/of ander inwendig en/of uitwendig letsel, heeft toegebracht door
genoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen
haar lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of genoemde [slachtoffer 1] meermalen,
althans eenmaal met haar hoofd tegen de grond te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen haar lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of genoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met haar hoofd tegen de grond te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Harfsen, gemeente Lochem,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen haar
hoofd, althans tegen haar lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen en/of genoemde
[slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met haar hoofd tegen de grond te slaan;
3.
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een persoon, genaamd [slachtoffer 2] ,
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met dat opzet genoemde [slachtoffer 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes,
althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de buik, in elk geval in het
(boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2021,
te Harfsen, in de gemeente Lochem,
aan een persoon, genaamd [slachtoffer 2] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere steek- en/of snijwonden, en/of
- ( met als gevolg) (onder meer) een doorkliefde dunne en dikke darm, een doorkliefde ader van de heup/bekken, een traumatische beschadiging van de urineleider, een verbloedingsshock
en/of ander inwendig en/of uitwendig letsel (in verband waarmee operatief ingrijpen
noodzakelijk was),
heeft toegebracht, door genoemde [slachtoffer 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans enig scherp en/of snijdend voorwerp, in de buik, in elk geval in het
(boven)lichaam, te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder de feiten 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat ten aanzien van feit 1 primair kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , omdat de handelingen van verdachte naar hun aard volledig waren gericht op het toebrengen van dodelijk letsel.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd van het onderdeel “met voorbedachten rade”.
De officier van justitie heeft voor wat betreft feit 2 aangevoerd dat kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 1] door haar meermalen hard tegen haar hoofd te stompen, dan wel met haar hoofd tegen de grond te slaan. Een perforatie van het trommelvlies is geconstateerd en later is gebleken dat zij gehoorverlies heeft opgelopen hierdoor. Een perforatie van het trommelvlies met langdurige of blijvende gehoorschade kan naar de aard en ernst als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat poging tot moord niet te bewijzen is, omdat geen positief bewijsmiddel voorhanden is waaruit overtuigend kan worden afgeleid dat verdachte niet in een opwelling, maar planmatig zou hebben gehandeld. Indien de rechtbank verdachte in de maag splitst dat zijn geheugenverlies is geveinsd en daardoor toch komt tot een veroordeling wegens poging tot moord, dan dient prof. dr. Merkelbach te worden gehoord als getuige-deskundige of dan dient door hem nader onderzoek te worden verricht naar een mogelijke dissociatieve stoornis.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de enige bewijsmiddelen zijn over wat binnen aan de [adres] is gebeurd op 1 december 2021. Deze verklaringen zijn onbetrouwbaar. Dan is er voldoende twijfel over de gebeurtenissen en blijft alleen zware mishandeling over. Voor het overige dient verdachte te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Op 1 december 2021 heeft verdachte 112 gebeld met de melding dat er iets was voorgevallen op de [adres] (
hierna: de woning) en dat hij daar iets mee te maken heeft gehad. Verder gaf hij aan dat hij naar aanleiding van een WhatsApp-bericht boos was geworden en aan de deur was gegaan bij zijn ex, zijn ex heeft geslagen en zijn zoontje heeft meegenomen. [2]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij gisteravond (
de rechtbank begrijpt: op 1 december 2021) met haar moeder, [slachtoffer 2] , en zoontje in de keuken van haar woning aan de [adres] stond. Opeens hoorde zij glasgerinkel vanuit de hal en zag zij dat haar ex-man, verdachte, haar huis binnen kwam. Hij kwam direct op haar af, pakte haar bij haar haren vast en trok haar mee naar de keuken. Zij voelde dat hij haar richting de keukenvloer trok en haar hersens op de grond bonkte. Ook voelde zij meerdere klappen in haar gezicht. Zij denkt dat verdachte haar vier keer hard heeft geslagen en zij voelde veel pijn aan haar hoofd. Vervolgens zag [slachtoffer 1] verdachte naar de kamer van haar zoontje lopen en is daarnaartoe gerend en in de deuropening gaan staan. Toen voelde zij opeens het bloed uit haar borst gutsen. Zij zag dat haar shirt rood was en nat voelde van het bloed. Zij had toen in de gaten dat verdachte haar had gestoken. Verdachte pakte hun zoontje uit het ledikantje en liep weg. [slachtoffer 1] zag dat haar moeder achter verdachte aan ging naar buiten. [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte haar op 1 december 2021 met een mes in haar buik heeft gestoken, waarbij diverse inwendige weefsels beschadigd zijn geraakt. Die avond zag [slachtoffer 2] dat verdachte het glas van de deur eruit sloeg met een metalen staaf, naar binnen keek en de knip aan de binnenkant van de deur opendraaide. Verdachte liep langs [slachtoffer 2] heen naar [slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]). Hij pakte [slachtoffer 1] bij de haren en sloeg haar met de vuist tegen de zijkant van haar hoofd. Hij sleepte [slachtoffer 1] aan haar haren naar de keuken, pakte een mes van de magneetstrip aan de muur en stak deze bewust in de rug van [slachtoffer 1] . [4] Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij het beeld heeft dat [slachtoffer 1] op de grond ligt en verdachte haar staat te schoppen op haar hoofd. [5]
Toen verbalisanten die avond ter plaatse kwamen, zagen zij een vrouw in de goot voor de woning liggen met twee, vermoedelijke, steekwonden in de buik. In de keuken van de woning werd een gewonde vrouw op de vloer aangetroffen. Deze vrouw bleek een fikse bloedende wond in haar borststreek te hebben. Er lag een mes op het nabij gelegen aanrechtblad, waarvan de punt geheel was afgebroken. Rechts naast de vrouw lag een groot formaat keukenmes op de grond. Dit mes is met handschoenen aan opgepakt en verplaatst. [6] Het mes werd op het scheidingsmuurtje tussen de woonkamer en keuken gelegd. [7]
Tijdens forensisch onderzoek in de woning op 1 december 2021 werd onder meer waargenomen dat het glas van het raam van de bijkeukendeur was gebroken. Links op het aanrecht in de keuken zagen verbalisanten een heft van een mes liggen, waarvan het lemmet (grotendeels) afwezig was. Op het aanwezige deel van het lemmet werd een rode op bloed gelijkende substantie aangetroffen. Het heft is veilig gesteld en in beslag genomen onder nummer AAOM4522NL. Verder is op de linker scheidingswand van de woonkamer en de keuken een mes aangetroffen met op het lemmet een rode op bloed gelijkende substantie en een gele vettige substantie. Dit mes is veilig gesteld en in beslag genomen onder nummer AAOM4524NL. [8]
Het in beslag genomen heft met nummer AAOM4522NL is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Drie bloedsporen zijn bemonsterd en als nummers AAOM4522NL#01 tot en met #3 veilig gesteld. Verder is het gehele heft bemonsterd en als nummer AAOM4522NL#04 veilig gesteld. Het DNA in de bloedsporen met nummers AAOM4522NL#01 en #02 kan afkomstig zijn van [slachtoffer 1] , met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Het DNA in het spoor met nummer AAOM4522NL#04 kan afkomstig zijn van verdachte, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard, en minimaal één andere persoon. [9]
Ook het in beslag genomen mes met nummer AAOM4524NL is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Vijf bloedsporen zijn bemonsterd en als nummers AAOM4524NL#01 tot en met #05 veilig gesteld. Daarnaast is het gehele heft bemonsterd en als nummer AAOM4524NL#06 veilig gesteld. Het DNA in de bloedsporen met nummers AAOM4524NL#01, #04 en #05 kan afkomstig zijn van [slachtoffer 2] , met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Het DNA in de bloedsporen met nummers AAOM4524NL#02 en #03 kan afkomstig zijn van verdachte, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Het DNA in het spoor AAOM4524NL#06 kan afkomstig zijn van verdachte, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. [10]
De rechtbank stelt op basis van het hiervoor beschreven forensisch onderzoek en de uitslagen van het DNA-onderzoek vast dat het op het aanrecht aangetroffen heft bloed bevat van [slachtoffer 1] en DNA van verdachte en dat het op de scheidingswand van de woonkamer en de keuken aangetroffen mes bloed bevat van [slachtoffer 2] en DNA van verdachte.
Op 6 december 2021 is [slachtoffer 1] onderzocht door een forensisch arts. Bij [slachtoffer 1] zijn onder meer de volgende uitwendige letsels waargenomen. Rondom het linkeroor bevonden zich drie bloeduitstortingen. Bloeduitstortingen ontstaan door de inwerking van stomp uitwendig geweld, zoals slaan, schoppen, samendrukken of stoten. Daarnaast bevond zich letsel op de borst, vanaf het keelkuiltje tot ongeveer halverwege de rechterborst. Dit letsel is een gehechte wond met bloeduitstorting. Uit deze wond stak een uiteinde van een mes dat uit [slachtoffer 1] is verwijderd. Op basis van de medische informatie kan dit letsel worden geduid als een steekwond en als gevolg van dit letsel heeft de arts medische handelingen moeten uitvoeren. Het letsel van de borst is beoordeeld als levensbedreigend. [11] Als gevolg van de steekwond ontstond een doorkliefde long, een klaplong en een bloeding in de borstholte. Samengevat ligt de kans op overlijden tussen de 1,3 en 8,6 procent. Indien niet tijdig medisch was ingegrepen zou de bloeding in de borstholte niet zijn gestopt en was [slachtoffer 1] veel waarschijnlijker verbloed met de dood als gevolg. [12]
Verder is op de rug, rechts naast de wervelkolom en ter hoogte van de onderzijde van de schouderbladen, een huiddoorklieving waargenomen. Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherprandige of puntige voorwerpen. Samengevat wordt dit letsel als een snijwond geduid. [13]
Het mes zonder heft (
de rechtbank begrijpt: het uiteinde van het mes dat uit [slachtoffer 1] is verwijderd) is in beslag genomen met goednummer PL0600-2021561698-2643272. [14] Dit in beslag genomen lemmet, gewaarmerkt met goednummer PL0600-2021561698-2643272, is tijdens een vergelijkend werktuigsporenonderzoek vergeleken met het heft van het mes dat in beslag is genomen onder nummer AAOM4522NL. Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat de in beslag genomen delen oorspronkelijk één geheel hebben gevormd. [15]
[slachtoffer 2] is op 16 december 2021 forensisch medisch onderzocht door een forensisch arts die als gerechtelijk deskundige is benoemd. Op de buik bevindt zich een scherp begrensde horizontaal verlopende lijnvormige huiddoorbreking. Op de linkerzijde van de buik, vlak boven de lies, bevindt zich een scherp begrensde, diagonaal verlopende lijnvormige huiddoorklieving en 6,5 centimeter daarboven bevindt zich een scherp begrensde, diagonaal verlopende lijnvormige huiddoorbreking. Deze letsels zouden eventueel als gevolg van medisch handelen kunnen zijn. Er is niet te differentiëren tussen steek- of snijletsel. Het inwendig letsel bestaat uit een doorklieving van zowel de dunne als dikke darm, van de urineleider links en van de heup-/bekkenader links. Hierdoor is een verbloedingsshock opgetreden. Samengevat ligt de kans op overlijden tussen de 3 en 10 procent. Indien niet tijdig medisch was ingegrepen zou de bloeding in de buik niet zijn gestopt en zou de lekkage van darminhoud in de buikholte aanhouden. Het eerste leidt tot een verbloeding. Het tweede leidt tot een levensbedreigende buikvliesontsteking. Onafhankelijk van elkaar en gecombineerd kunnen deze situaties leiden tot de dood (bij niet tijdig medisch ingrijpen). [16]
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn en dat voldoende twijfel is over de gebeurtenissen op 1 december 2021. De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedetailleerd zijn en authentiek overkomen. Daarnaast is de rechtbank op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] passen bij de inhoud van de andere beschreven bewijsmiddelen. Het sporenbeeld zoals aangetroffen door de verbalisanten ter plaatse laat namelijk zien dat een ruit is gebroken, dat in de woning een mes en een heft van een mes liggen met bloedsporen erop en dat er twee gewonde vrouwen zijn met steekletsel. Ook passen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de uitkomsten van het DNA-onderzoek aan de messen, waaruit volgt dat op het mes en op beide heften DNA van verdachte is aangetroffen, en bij de waargenomen letsels zoals hierboven beschreven. De verklaring van [slachtoffer 2] dat zij zag dat verdachte een mes in de rug van haar dochter stak, komt bovendien overeen met de op de rug van [slachtoffer 1] waargenomen huiddoorklieving. Ten slotte passen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de inhoud van de 112-melding die verdachte heeft gemaakt. De rechtbank vindt de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van feiten 1 en 3
Op basis van de beschreven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte steek- dan wel snijwonden heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De vraag is hoe dit handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Onder de feiten 1 en 3 is impliciet primair poging tot moord ten laste gelegd. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Van deze onderdelen in de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken. Nu de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van poging tot moord, is niet voldaan aan de voorwaarde van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging.
Om tot een bewezenverklaring van de onder de feiten 1 en 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag te komen, moet worden bewezen dat bij verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden (vol opzet). Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg (in dit geval: de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zal intreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt onder meer dat verdachte met een mes [slachtoffer 1] in haar borst heeft gestoken en [slachtoffer 2] in haar buik heeft gestoken of gesneden. Uit het hierdoor aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegebrachte letsel, leidt de rechtbank af dat verdachte met kracht heeft gestoken of gesneden. Door een persoon met kracht met een mes te steken/snijden in gebieden als de borst of de buik is er een reële kans op het ontstaan van zodanig letsel dat die persoon daaraan overlijdt. Dit blijkt ook uit de hierboven beschreven onderzoeken van de forensische artsen. Dat dit handelen een reële kans op dodelijk letsel met zich brengt, mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, als bekend worden verondersteld. De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte zijn zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , waardoor de onder de feiten 1 en 3 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 2Op basis van de hierboven beschreven verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het forensisch medisch onderzoek van [slachtoffer 1] is de rechtbank verder van oordeel dat verdachte (met de vuist) tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen, tegen haar hoofd heeft geschopt en dat hij haar met haar hoofd tegen de grond heeft geslagen. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt verder dat in ieder geval het slaan tegen het hoofd hard ging. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe dit handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat bij [slachtoffer 1] een trommelvliesperforatie is geconstateerd. Niet is gebleken wat de ernst en eventuele genezingsduur van deze perforatie is. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende aanknopingspunten om dit letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Van ander in- of uitwendig zwaar lichamelijk letsel dat is te verklaren door slaan, stompen en/of schoppen tegen het hoofd of lichaam van [slachtoffer 1] , of door het slaan van haar hoofd tegen de grond, is niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Evenmin volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat verdachte het volle opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Er is echter – naar algemene ervaringsregels – wel een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een persoon (hard) tegen het hoofd te stompen, te slaan en/of te schoppen en het slaan van iemands hoofd tegen de grond. In het hoofd bevinden zich immers kwetsbare en vitale onderdelen. Dat dit handelen een reële kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt, mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, als bekend worden verondersteld. De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte zijn zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , waardoor de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk
en
met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1]
(met kracht
) meermalen, althans eenmaal,met een mes
, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp,in de rug en
/ofin de borst
, in elk geval in het (boven)lichaam,heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen
, althans eenmaal,(met kracht) tegen het hoofd
, althans tegen haar lichaamte stompen en/of slaan en
/ofschoppen en
/ofgenoemde [slachtoffer 1]
meermalen, althans eenmaalmet haar hoofd tegen de grond te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks1 december 2021 te Harfsen, in de gemeente Lochem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 2]
(met kracht
) meermalen, althans eenmaal,met een mes
, althans met enig scherp en/of snijdend voorwerp,in de buik
, in elk geval in het (boven)lichaam,heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 3 primair:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevraagd om oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege en de duur van deze maatregel niet in de tijd te maximeren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een deels voorwaardelijke straf (van maximaal twee jaar), waarbij de behandeling van verdachte kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden, het meest recht doet aan de situatie. De voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld, lijken dan passend. Bij de strafbepaling moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft, verminderd toerekeningsvatbaar is en inzicht heeft gegeven in zijn (problematiek) gedrag en met het eigen gedrag van de slachtoffers. Verder is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden, waardoor de straf met 10% moet worden verkort. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden niet passend is, omdat het recidiverisico beperkt is en de vastgestelde stoornis er een is van voorbijgaande aard.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft geprobeerd zijn ex-partner en de moeder van zijn ex-partner om het leven te brengen. Hij heeft zijn ex-partner met een mes in haar borst gestoken, waardoor bij haar een doorkliefde long, een klaplong en een bloeding in de borstholte werden veroorzaakt. Dit letsel was levensbedreigend. Haar moeder is door verdachte in haar buik gestoken of gesneden met een mes waardoor een doorklieving van zowel de dunne als dikke darm, de urineleider en de heup-/bekkenader werden veroorzaakt en een verbloedingsshock optrad. Bovendien heeft verdachte ook nog geprobeerd zijn ex-partner zwaar te mishandelen door te schoppen, stompen of slaan tegen haar hoofd en met haar hoofd op de grond te slaan. Dit alles vond plaats in de woning van de ex-partner van verdachte en haar moeder, in het bijzijn van het zoontje van verdachte en zijn ex-partner (van destijds twee jaar oud). Hier hadden de slachtoffers zich juist bij uitstek veilig moeten voelen. Verdachte sloeg echter een raam in en drong zo de woning binnen om over te gaan tot het plegen van geweld tegen de slachtoffers. Uit de op de zitting voorgedragen slachtofferverklaringen is gebleken dat het incident in ieder geval psychisch nog veel impact heeft op de slachtoffers. Dit soort feiten veroorzaken verder gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. Gelet op de ernst van deze feiten is het opleggen van een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De vraag is dan wat voor een straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. Daartoe heeft de rechtbank allereerst gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgesteld, die de rechtbank hieronder zal beschrijven.
Door psychiaters Stevens en Miltenburg is op 15 april 2022 een rapport opgesteld. Hieruit volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis naar aanleiding van partnerrelatieproblematiek. Dit speelde volgens de psychiaters ook ten tijde van het plegen van de feiten. Vanwege het door verdachte geclaimde geheugenverlies is echter niet duidelijk geworden wat precies de relatie is tussen denken, voelen en handelen in aanloop tot en ten tijde van het plegen van de feiten. Bij afwezigheid van een eenduidige delict analyse kan strikt genomen door de psychiaters geen uitspraak worden gedaan over een mogelijk verband tussen de diagnose en het delict, maar is het wel voorstelbaar dat er enige doorwerking is geweest, waardoor het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen zou zijn. De psychiaters hebben verder geconcludeerd dat de kans op recidive van gewelddadig gedrag in het algemeen laag is, maar dat dit risico zou kunnen toenemen indien situatieve omstandigheden een rol spelen, die het gevoel van spanning en machteloosheid bij verdachte doen toenemen. Geadviseerd wordt om in ieder geval een behandeling op te leggen die gericht is op het herkennen van emoties en het aanleren van meer adequate wijzen om spanningen te doen afvloeien.
Op 20 april 2022 is door psycholoog Rose een rapport opgesteld. Ook uit dit rapport volgt dat sprake is van een aanpassingsstoornis en van partnerrelatieproblematiek bij verdachte, waarvan eveneens sprake was ten tijde van het plegen van de feiten. Vanwege het vermeende geheugenverlies van verdachte is het echter lastig gebleken om op een betrouwbare en valide wijze verbanden te leggen tussen de problematiek en de feiten, omdat dit niet met verdachte kon worden besproken. De psycholoog heeft verder beschreven dat voorstelbaar is dat enige doorwerking heeft plaatsgevonden tussen de beperkte emotieregulatievaardigheden van verdachte, resulterend in een aanpassingsstoornis, en de gepleegde feiten, maar dat niet duidelijk is geworden op welke manier. De kans op toekomstig gewelddadig gedrag is laag, maar zou kunnen oplopen bij blootstelling aan stresserende omstandigheden die gevoelens van machteloosheid bij verdachte oproepen. Hierdoor kunnen emoties zich wederom opstapelen en kunnen spanningen oplopen. Bij oplopende stressvolle omstandigheden waarin sprake is van gevoelens van onmacht, schieten de regulatie- en copingvaardigheden van verdachte tekort. Behandeling is nodig om beter om te leren gaan met stressbeheersing.
Vervolgens is op 17 maart 2023 door psychiater Boas gerapporteerd. De psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis met angstige spanning die bij verdachte reactief is ontstaan door chronische stress. Hierdoor was de cognitieve controle op onderliggende emoties minder goed. Het gebrekkig zelfreflectief vermogen, zicht op eigen emoties, spanningen en grenzen is uitgemond in deze chronische stress. Ten tijde van het plegen van de feiten was eveneens sprake van de depressieve stoornis met angstige spanning en daarnaast van de beperkte zelfreflectie en het gebrekkig contact met eigen emoties en aanvoelen van anderen. De psychiater heeft geadviseerd het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte. Factoren als bevestiging van zijn wantrouwen, een verlies van controle of grip op zijn leven/situatie, het ervaren van onrecht en gebrek aan cognitieve remming op emotionaliteit en agressie lijken in ieder geval een rol te hebben gehad bij het plegen van de feiten. Het is volgens de psychiater niet goed mogelijk om een onderbouwde uitspraak of inschatting te doen over het individuele risico op (enig) (reactief) fysiek agressief gedrag. Het is van belang dat verdachte meer in contact komt met zijn emoties en zijn grenzen voldoende gaat leren voelen zodat hij het ontstaan van chronische stress en depressie kan voorkomen. Ook moet de depressie worden behandeld. Zij acht het van belang dat verdachte hiervoor eerst klinisch wordt behandeld en daarom heeft zij de tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd.
Ten slotte is op 12 april 2023 door psycholoog Haveman een rapport opgesteld. Ook de psycholoog heeft beschreven dat bij verdachte sprake is van een ernstige depressieve stoornis, met angstige spanning. In de periode voorafgaand aan en tijdens het plegen van de feiten was deze stoornis eveneens aanwezig. Onduidelijk is echter gebleven in welke mate dit het geval was en of de gemoedstoestand van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten vooral door de stoornis werd bepaald. Het blijft onduidelijk wat het precieze niveau van psychisch functioneren ten tijde van het begaan van de feiten is geweest. Nu onvoldoende zicht is verkregen op het al dan niet bestaan van een duidelijke relatie tussen het tenlastegelegde en de pathologie, kan de psycholoog niet anders dan zich onthouden van een advies over het al of niet in verminderde mate aan verdachte toerekenen van de feiten. Gelet op het feit dat onvoldoende helder is geworden of sprake is geweest van een doorwerking van de geconstateerde pathologie in de totstandkoming van het tenlastegelegde is het ook niet mogelijk een pathologisch bepaald recidiverisico te formuleren.
Uit het reclasseringsadvies van 17 mei 2023 volgt dat de rapporten van de deskundigen laten zien hoe moeilijk het is een stellige uitspraak te doen over de kans op herhaling van een soortgelijk delict. Verder volgt hieruit dat verdachte geen commitment heeft gegeven voor een tbs-maatregel met voorwaarden, waardoor de reclassering twijfels heeft over het uitoefenen van toezicht hierop.
De rechtbank stelt op basis van de adviezen vast dat in ieder geval sprake was van een psychische stoornis bij verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten. Ondanks dat de deskundigen in hun rapporten niet eenduidig hebben geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen, ziet de rechtbank hiertoe wel aanleiding gelet op de adviezen van de psychiaters en de omstandigheid dat ten tijde van het begaan van de feiten in ieder geval sprake was van een stoornis. Verder blijkt uit de rapporten dat het moeilijk is een uitspraak te doen over de kans op herhaling. In het algemeen wordt de kans op herhaling als laag ingeschat, maar het risico kan toenemen onder invloed van situatieve omstandigheden. Als rode draad leidt de rechtbank uit de rapporten af dat behandeling van verdachte nodig wordt gevonden door de deskundigen. Ook de rechtbank vindt het onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij, met name omdat het volstrekt onduidelijk is waarom verdachte tot het plegen van deze ernstige feiten is gekomen, mede vanwege het door verdachte geclaimde geheugenverlies.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de noodzakelijke behandeling plaats te vinden in het kader van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege (dwangverpleging). De rechtbank is zich ervan bewust dat het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht kent. Deze maatregel moet pas worden opgelegd als minder ingrijpende interventies niet passend zijn. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de weerzinwekkende omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd en de houding van verdachte op de zitting, met inachtneming van het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat behandeling in het kader van detentiefasering (bij het opleggen van een kale gevangenisstraf) of als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, dan wel een tbs-maatregel met voorwaarden, niet afdoende zal zijn. De veiligheid van anderen, namelijk de slachtoffers, is in het geding en eist de oplegging van deze maatregel.
De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden, met aftrek van het voorarrest, naast de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Deze gevangenisstraf is lager dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank er nog meer rekening mee houdt dat tevens de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
Nu verdachte op 1 december 2021 is aangehouden en de rechtbank iets langer dan anderhalf jaar later uitspraak doet, is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het uitgangspunt is immers dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Er zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] vordert € 531,11 aan materiële schade en € 100.000,-- aan immateriële schade. [slachtoffer 2] vordert € 540,-- aan materiële schade en € 100.000,-- aan immateriële schade. In beide vorderingen is verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen, dan wel deels moeten worden afgewezen. Aangevoerd is dat het verband tussen de door [slachtoffer 1] gestelde vermogensschade en het feit onbegrijpelijk is, dan wel dat de gestelde vermogensschade dateert van na het feit. Ten aanzien van de vorderingen tot materiële schadevergoeding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdediging gesteld dat bij het bepalen van de hoogte van de daggeldvergoeding is uitgegaan van richtbedragen van 2023, terwijl de schade is opgelopen in 2021. Verder is aangevoerd dat de hoogte van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding exorbitant zijn en dat de psychische schade niet of nauwelijks is onderbouwd in de vorderingen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade [slachtoffer 1]heeft allereerst daggeldvergoeding gevraagd voor een bedrag van € 140,--. De rechtbank stelt op basis van de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding vast dat de daggeldvergoeding in 2018 is vastgesteld op
€ 30,-- per dag. In 2019 en 2020 is dit bedrag niet geïndexeerd. In 2021 is dit bedrag met
€ 1,-- naar boven aangepast en in 2023 is de vergoeding verhoogd naar een bedrag van
€ 35,-- per dag. Blijkens haar vordering heeft [slachtoffer 1] een daggeldvergoeding van € 35,-- per dag gevorderd. Aangezien zij in het jaar 2021 vier dagen in het ziekenhuis heeft doorgebracht, zal de rechtbank de daggeldvergoeding van dat jaar hanteren, zijnde € 31,--. Er zal dan ook een bedrag van € 124,-- worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
De rechtbank acht de vergoeding van de door feit 1 vernielde kleding ad € 50,-- toewijsbaar. Ook de kosten voor raamfolie in verband met de uitgeslagen ruit ad € 45,97 acht de rechtbank toewijsbaar.
Voorts wordt de vergoeding van “kosten kleding ziekenhuis/revalidatie” gevorderd, waarbij een bon is overgelegd van Zeeman van 8 december 2021. Zoals hierboven is gebleken, was [slachtoffer 1] echter op dat moment reeds ontslagen uit het ziekenhuis. Uit de onderbouwing van de vordering volgt verder dat vergoeding van “kosten kleding ziekenhuis en [naam] ” wordt gevraagd in verband met de verzegeling van de woning. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de aankopen bij de Zeeman ook zijn gedaan in verband met de verzegeling van de woning. De rechtbank zal de vergoeding van deze kosten, ad € 16,96, € 146,30 en € 131,88 toewijzen.
Gelet op het bovenstaande zal een bedrag van € 515,11 aan materiële schadevergoeding worden toegewezen.
Immateriële schade [slachtoffer 1]
Op basis van de beschreven bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt. Door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten heeft zij immers lichamelijk letsel opgelopen en is zij aangetast in de persoon op andere wijze, te weten in de vorm van geestelijk letsel. Uit de brief van Trauma Centrum Nederland, die als bijlage bij de vordering is gevoegd, volgt namelijk dat na de bewezen verklaarde feiten de PTSS-klachten bij [slachtoffer 1] snel zijn verergerd. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 40.000,-- vaststellen. Voor het overige zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding.
Materiële schade [slachtoffer 2]
Ook [slachtoffer 2] is blijkens haar vordering uitgegaan van de daggeldvergoeding van het jaar 2023, terwijl zij in 2021 veertien dagen in het ziekenhuis heeft doorgebracht. Gelet op de uitleg zoals hierboven beschreven onder “ [slachtoffer 1] ”, wordt de daggeldvergoeding van 2021 gehanteerd, wat maakt dat een bedrag van € 434,-- zal worden toegewezen. Voor wat betreft het meer gevorderde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De rechtbank acht de vergoeding van de door feit 3 vernielde kleding ad € 50,-- toewijsbaar.
Gelet op het bovenstaande zal een bedrag van € 484,-- aan materiële schadevergoeding worden toegewezen.
Immateriële schade [slachtoffer 2]
Op basis van de beschreven bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het onder feit 3 bewezen verklaarde feit heeft [slachtoffer 2] immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast is [slachtoffer 2] op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] rechtvaardigen die conclusie. Door het handelen van verdachte is namelijk een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 40.000,-- vaststellen. Voor het overige zal [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 1 december 2021 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat daaronder 365 dagen moet worden verstaan. Gelet daarop zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per vordering op de volgende wijze berekenen: toegewezen bedrag / totaalbedrag van de toegewezen vorderingen x 100, waaruit een percentage volgt dat x 365 wordt gedaan.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:

spreektverdachte
vrijvan de onder 1 impliciet primair, 2 primair en 3 impliciet primair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijf jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten tot betaling van schadevergoeding aan de
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 1] € 40.515,11december 2021
2. [slachtoffer 2] € 40.484,--december 2021
 verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële en immateriële schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 40.469,14 182 dagen;
2. [slachtoffer 2] € 40.484 182 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en
mr. J.A.L. Heldens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2023.
Mr. Heldens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021561698, gesloten op 10 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 113.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 132.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 171-172.
5.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris, p. 5.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 122-123.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 318.
8.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, p. 570 en 573.
9.Het NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, p. 422 en 424.
10.Het NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, p. 422 en 425.
11.De Forensisch Geneeskundige Letselbeschrijving, p. 144, 146-147.
12.De Forensisch medische letselrapportage van 11 april 2022, p. 3 en 6.
13.De Forensisch Geneeskundige Letselbeschrijving, p. 146-147.
14.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 548.
15.Het proces-verbaal van een souche-onderzoek, p. 716 en 719.
16.De Forensisch medische letselrapportage van 23 mei 2022, p. 2-3 en 5.