ECLI:NL:RBGEL:2023:3424

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
05/274587-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een buurman voor ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 78-jarige buurman, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn 13-jarige buurmeisje. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een schadevergoeding van € 750,- aan de benadeelde partij. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de buurman haar had geknuffeld en ongepaste aanrakingen had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar waren, en dat het DNA van de verdachte op de kleding van het slachtoffer was aangetroffen, wat de beschuldigingen ondersteunde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het smartengeld werd vastgesteld op € 750,-.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/274587-22
Datum uitspraak : 13 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman: mr. R. Zwiers, advocaat in Malden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats] ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers
heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ah geef mij een knuffel" en/of "Een knuffel kan toch wel", althans woorden van gelijke strekking of aard en/of
is hij, verdachte, (vervolgens) achter die [slachtoffer] gaan staan en heeft die [slachtoffer] geknuffeld,
althans zijn armen om die [slachtoffer] heen geslagen en/of (daarbij) zijn armen, over de kleding,
(strak) om de buik van die [slachtoffer] gehouden en/of
(vervolgens) met zijn hand(en), over de kleding, in de bil(len) en/of de borst(en) geknepen, althans
de bil(len) en/of de borst(en) betast;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft op 18 maart 2021, een dag na het vermeende incident, tijdens het informatief gesprek zeden verklaard dat de buurman op de deur klopte en opeens in de gang stond. De buurman zei dat hij iets in hun tuin had laten vallen en daarna stond hij al in de woonkamer. In de tuin lag niets. De buurman wilde steeds met [slachtoffer] knuffelen en haar aanraken. Zij liep voortdurend achteruit om bij zijn handen weg te komen. De buurman ging heel rustig met zijn armen om haar heen en hield haar stevig vast. Hij heeft haar over haar kleding heen aangeraakt bij haar borsten, billen en haar buik. [2]
[slachtoffer] heeft ongeveer drie weken na het informatief gesprek zeden als getuige het volgende verklaard. Er werd aangeklopt en [slachtoffer] deed de gangdeur open. Zij zag dat buurman [verdachte] in de gang stond. Hij zei dat hij iets van zijn scooter in de achtertuin had laten vallen. [slachtoffer] ging kijken. Toen zij terugkwam zat de buurman in de woonkamer. Zij had niets gevonden en vroeg hem om naar buiten te gaan. [slachtoffer] hoorde de buurman vervolgens zeggen:
“Ah geef mij een knuffel.”[slachtoffer] zei dat ze dit niet wilde en hoorde daarna dat hij zei:
“Een knuffel kan toch wel.”[slachtoffer] zei nogmaals dat zij dit niet wilde. Daarna voelde zij opeens een knuffel op haar rug. Zij duwde de buurman weg en liep weg. Hij kwam opeens snel naar haar toe, pakte hij haar van achter vast en gaf haar een knuffel. Zij voelde dat de buurman haar heel erg strak vasthield om haar buik. Daarna voelde [slachtoffer] dat hij haar met een hand bij haar billen aanraakte. Met zijn andere arm bleef hij haar vasthouden. Daarna voelde zij dat zijn hand van haar billen naar haar borsten ging en dat hij haar daar aanraakte. [slachtoffer] kwam daarna los, maar hij wilde haar nog een keer knuffelen. Hij pakte haar weer vast door zijn armen om haar buik te doen. Alle aanrakingen waren over de kleding van [slachtoffer] heen. [3]
[moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , heeft in haar aangifte verklaard wat [slachtoffer] haar heeft verteld over het incident. De buurman, [verdachte] , belde aan, omdat hij iets in de tuin zou hebben laten vallen. [slachtoffer] heeft toen gezegd dat ze ging kijken. Zij is via de gang naar de woonkamer gelopen om te kijken in de achtertuin. De buurman is vervolgens naar binnen gekomen. Hij gaf aan dat hij wilde knuffelen met [slachtoffer] . Daarbij stak hij zijn arm uit naar haar. [slachtoffer] heeft toen een paar stappen naar achteren gedaan en aangegeven dat zij niet wilde knuffelen. Daarna heeft de buurman haar vastgepakt bij haar borsten en billen. [4]
De kleding van [slachtoffer] is op biologische sporen onderzocht. Deze is op vier plekken bemonsterd: [5]
  • de voorzijde ter hoogte van de buik [SIN AAPP3109NL#01];
  • de voorzijde ter hoogte van de borsten [SIN AAPP3110NL#01];
  • de achterzijde ter hoogte van de linker bil [SIN AAPP3111NL#01];
  • de achterzijde ter hoogte van de rechter bil [SIN AAPP3112NL#01].
In het rapport van het NFI van 24 november 2022 staan de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek van de bovengenoemde bemonsteringen. Hieruit blijkt dat een deel van het DNA in de bemonsteringen (ten aanzien van de voorzijde ter hoogte van de buik en de borsten) afkomstig kan zijn van verdachte. Deze DNA-mengprofielen zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en verdachte dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag in de woning van [slachtoffer] is geweest, omdat hij op zoek was naar een veer van zijn scooter, die in de tuin van de buren zou kunnen liggen. Hij ontkent dat hij [slachtoffer] heeft aangeraakt. [7]
Het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd kan niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] , temeer nu verdachte de suggestie heeft gedaan dat de slechte verstandhouding met de buren de oorzaak kan zijn geweest van het doen van een valse aangifte. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of haar verklaring betrouwbaar is en vervolgens of deze in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging steun vindt in meerdere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] , zoals hiervoor aangehaald, consistent zijn. Zowel in het informatieve gesprek als in haar getuigenverklaring als in dat wat zij aan haar moeder over het voorval heeft verteld is de verklaring op essentiële onderdelen eensluidend en gedetailleerd. Zo verklaart zij steeds hetzelfde over de manier waarop de buurman binnen kwam, dat hij, nadat zij terug kwam uit de tuin, haar vastpakte, op welke manier, en op welke plekken van haar lichaam hij haar op welke manier aanraakte. Verder is de verklaring genuanceerd en lijkt zij haar verklaring niet aan te dikken. Ze heeft bijvoorbeeld verklaard dat verdachte haar op de kleding heeft aangeraakt. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs vindt.
De rechtbank overweegt dat het dossier een tweede, objectief bewijsmiddel bevat dat de verklaring van [slachtoffer] ondersteunt: het voornoemde NFI-rapport. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat DNA van verdachte is aangetroffen op plekken op de kleding van [slachtoffer] , waar zij zegt door verdachte te zijn aangeraakt, namelijk haar borsten en haar buik. Er is geen andere, logische verklaring voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op die plekken op de kleding van [slachtoffer] . De suggestie van verdachte dat zijn DNA op de betreffende kleren van [slachtoffer] terecht kan zijn gekomen, omdat zij regelmatig en dus ook kort voor het voorval bij hem thuis kwam, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Bij de politie hebben zowel verdachte als de moeder van [slachtoffer] immers verklaard dat zij sinds 2019 geen contact meer met elkaar hebben.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van [slachtoffer] en het DNA-onderzoek volgt dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan en de handelingen heeft verricht. Het betoog, dat bij gebrek aan DNA van verdachte op de kleding ter hoogte van de billen (in elk geval) tot een vrijspraak zou moeten leiden, slaagt niet. De rechtbank gaat, zoals hiervoor overwogen uit van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] , en het is niet vereist dat alle onderdelen van de tenlastelegging worden ondersteund door een tweede bewijsmiddel. Daarnaast gaat een a contrario redenering zoals door de verdediging gehanteerd in dit geval niet op: het ontbreken van aangetroffen DNA dat matcht met verdachte op de kleding ter hoogte van de billen betekent niet dat verdachte haar daar dus niet heeft aangeraakt.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat deze handelingen, zeker wanneer een oudere man dit bij een minderjarig meisje doet, zonder meer in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dus ontuchtig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] .

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks[pleegdatum] te [pleegplaats] ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt,
buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers
heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ah geef mij een knuffel" en
/of"Eenknuffel kan toch wel"
, althans woorden van gelijke strekking of aarden
/ofis hij, verdachte,
(vervolgens
)achter die [slachtoffer] gaan staan en heeft die [slachtoffer] geknuffeld
,althans zijn armen om die [slachtoffer] heen geslagenen
/of (daarbij
)zijn armen
,over de kleding,
(strak
)om de buik van die [slachtoffer] gehouden en
/of(vervolgens
)met zijn hand
(en), over de kleding
, in de bil(len) en/of de borst(en) geknepen, althansde bil
(len
)en
/ofde borst
(en
)betast;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het feit:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren. Verder heeft de raadsman geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn buurmeisje, dat op dat moment net 13 jaar oud was. Hij heeft zich aan haar opgedrongen door haar te knuffelen, strak vast te houden en haar daarbij te betasten bij haar billen en borsten. [slachtoffer] was bovendien op dat moment alleen thuis met haar broertje. Iedereen zou zich veilig en geborgen moeten voelen in haar eigen woning. Door zo te handelen heeft verdachte [slachtoffer] dit gevoel van veiligheid ontnomen. De rechtbank meent dan ook dat sprake is van een ernstig feit en rekent dit verdachte aan.
Feiten zoals deze hebben bij slachtoffers veelal psychische klachten tot gevolg waarvan zij lang last kunnen blijven houden. Dit is ook het geval bij [slachtoffer] .
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank verder rekening met de leeftijd van verdachte, het feit dat hij first offender is en de zorgtaken die hij heeft voor zijn vrouw. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die opgelegd worden in vergelijkbare zaken, waarin veelal een taakstraf wordt opgelegd, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet hierop zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Het gevoel van veiligheid van [slachtoffer] is voor de rechtbank een belangrijk element en is aanleiding om een contactverbod met haar op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 150 uren opleggen, te vervangen door 75 dagen hechtenis als de taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Ook vordert zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dient te worden gematigd, gelet op de draagkracht van verdachte.
Overweging van de rechtbank
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door het feit is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Verdachte heeft met zijn gedragingen haar lichamelijke integriteit geschonden. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Dat er ook sprake is van geestelijk letsel zoals de benadeelde partij heeft gesteld, kan de rechtbank gelet op de overgelegde stukken niet vaststellen. Voor wat betreft de hoogte van het smartengeld houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Gelet op vaste jurisprudentie speelt de draagkracht van verdachte hierbij, in tegenstelling tot wat de verdediging heeft aangevoerd, geen rol. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank het smartengeld op een bedrag van € 750,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is over de toegewezen bedragen wettelijke rente verschuldigd vanaf [pleegdatum] .
De rechtbank ziet verder aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee (2) jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
 legt op een
taakstraf van 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [pleegdatum] tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot het smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 750,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [pleegdatum] tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.L. Heldens (voorzitter), mr. L.M. Vogel en mr. L.F. Bögemann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Rooij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer 2021119697, onderzoek 08 Dublin, gesloten op 25 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 11-12.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 19-20.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer] , p. 16.
5.Proces-verbaal van vooronderzoek lab van 24 februari 2022, p. 27.
6.Rapport DNA-onderzoek van het NFI van 24 november 2022, p. 2.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 23 mei 2023.