In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 juni 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin. Het kind, dat onder toezicht staat sinds 7 maart 2019, is eerder uit huis geplaatst en heeft sinds 1 oktober 2022 bij de vader gewoond. De vader en moeder zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie is problematisch. De vader heeft moeite om de opvoedingsbehoeften van het kind te vervullen, wat leidt tot toenemende gedragsproblemen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de verzoeken van de gezinsvoogdijinstantie (GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, in overweging genomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gedragsproblemen van het kind zijn toegenomen, ondanks de inzet van hulpverlening. De vader heeft aangegeven dat hij het niet eens is met de uithuisplaatsing en dat hij meer ondersteuning thuis nodig heeft. De moeder heeft ook verzocht om de uithuisplaatsing af te wijzen en heeft aangegeven dat het kind bij de vader kan wonen. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de situatie bij de vader niet voldoende is gestabiliseerd om het kind daar te laten wonen. Daarom is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 6 december 2023, met de noodzaak om in de komende periode te onderzoeken of het kind weer bij de vader kan wonen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de GI toegewezen, terwijl het overige deel van het spoedverzoek is afgewezen.