ECLI:NL:RBGEL:2023:3374

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/05/406329 / FA RK 22-2145
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om erkenning, gezag en omgang na kunstmatige bevruchting tussen niet gehuwde ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw die niet gehuwd zijn, maar waarbij de man de biologische vader is van het kind dat na kunstmatige bevruchting is geboren. De man verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van het kind, gezamenlijk gezag en informatie over het kind. De vrouw verzocht om afwijzing van deze verzoeken en om het recht op omgang van de man met het kind te ontzeggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een (intended) family life tussen de man en het kind, en dat de vrouw grote weerstand heeft tegen de erkenning door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw van rechtswege alleen het gezag over het kind uitoefent en dat de man niet in familierechtelijke betrekking tot het kind staat. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat de man het kind niet erkent. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen recht op omgang heeft, omdat hij niet de juridische vader is en er geen nauwe persoonlijke betrekking is. De vrouw heeft geen belang bij haar verzoek om de man het recht op omgang te ontzeggen, en dit verzoek is eveneens afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/406329 / FA RK 22-2145
Datum uitspraak: 9 juni 2023
beschikking erkenning, gezag, omgang en informatie
in de zaak van
[naam man](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.E. Smit-Kleinmoedig te Amsterdam
gericht tegen
[naam vrouw](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige
[naam minderjarige](nader te noemen: [minderjarige] ), vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. S. Vos-van Helvert, voorheen advocaat te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift namens de man, ingekomen op 12 juli 2022;
- de beschikking van 22 juli 2022, houdende de benoeming van de bijzondere curator;
- het verslag en het advies van de bijzondere curator, ingekomen op 17 augustus 2022;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken namens de vrouw, ingekomen op 7 april 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Hier zijn aantekeningen van gemaakt. Op deze behandeling zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is op [datum] 2022 in [plaats 1] bevallen van [minderjarige] . Van de geboorte van [minderjarige] is op [datum] 2022 door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats 1] onder nummer [aktenummer] een akte van geboorte opgemaakt. Deze akte vermeldt geen vadergegevens.
2.2.
De vrouw oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van 1 september 2022 is in het kader van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv een omgangsregeling vastgesteld: de man ziet [minderjarige] een uur per twee weken, bij voorkeur in de weekenden, in (de omgeving van) de woonplaats van de vrouw en in aanwezigheid van de vrouw of een bekend vertrouwd persoon voor [minderjarige] en waarbij het tijdstip en de exacte locatie van de omgang steeds in overleg en tijdig tussen partijen wordt vastgelegd. Als voorwaarde daarbij geldt dat de man uiterlijk een week vóór de eerste omgangsafspraak een aanvraag voor mediation indient bij het mediationbureau van de rechtbank of dat partijen desgewenst een andere in onderling overleg te bepalen gecertificeerde Mfn- mediator uitkiezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen;
II.
Voorwaardelijk: hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan het centraal gezagsregister;
III. Een definitieve opbouwende omgang vast te stellen, als genoemd in randnummer 45, althans een in goede justitie vast te stellen regeling;
IV.
Voorwaardelijk: Een informatie- en consultatieplicht aan de vrouw op te leggen, inhoudende dat zij tenminste eenmaal per maand per e-mail de man op de hoogte dient te stellen van de gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] , alsmede met de man dient te overleggen over daaromtrent te nemen beslissingen, althans een in goede justitie vast te stellen regeling.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken stelt de man - kort gezegd - dat:
- hij de biologische vader is van [minderjarige] ;
- de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] niet worden geschaad door een erkenning, noch dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] door de erkenning in het gedrang komt;
- [minderjarige] recht heeft op omgang met zijn vader;
- hij er recht op en belang bij heeft om goed te worden geïnformeerd en geconsulteerd over belangrijke zaken over [minderjarige] .
3.3.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen.
Voorts verzoekt de vrouw
incidenteel ex artikel 843a Rvte bepalen dat de man:
- opgave doet van alle door hem gevoerde correspondentie met het Universitair Ziekenhuis te [plaats 2] in het kader van het Ivf-traject van de vrouw;
- opgave doet van alle door hem met het Universitair Ziekenhuis te [plaats 2] gesloten overeenkomst (en) en/of ondertekende verklaringen in het kader van het Ivf traject van de vrouw;
- alle door hem met het Universitair Ziekenhuis te [plaats 2] gevoerde correspondentie, overeenkomsten of ondertekende verklaringen in het kader van het Ivf-traject afgeeft.
Tenslotte verzoekt de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, de man het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen althans te schorsen, kosten rechtens.
3.4.
Ter onderbouwing stelt de vrouw - kort gezegd - dat:
- de erkenning door de man van [minderjarige] in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] en van de vrouw;
- het niet in het belang van [minderjarige] is dat de man mede met het gezag wordt belast;
- omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] ;
- de man geen recht en belang heeft om te worden geïnformeerd en geconsulteerd over belangrijke zaken over [minderjarige] .
3.5.
De bijzondere curator adviseert het verzoek van de man voor vervangende toestemming toe te wijzen. Zij stelt daartoe - kort gezegd - dat er sprake is van ‘intended family life’ waarmee wordt voldaan aan de in de wet gestelde voorwaarden. Het is de bijzondere curator ook niet gebleken dat door de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] of de belangen van [minderjarige] worden geschaad.

4.De beoordeling

4.1.
[minderjarige] woont in Nederland, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van de verzoeken kennis te nemen.
4.2.
[minderjarige] woont in [woonplaats] , gelegen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland. Deze rechtbank is daarom op grond van artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) bevoegd van de onderhavige verzoeken kennis te nemen.
De vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige]
4.3.
De toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van een kind van twaalf jaren of ouder, kan op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a) de verwekker van het kind is, of
b) de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [minderjarige] via inseminatie met het zaad van de man is verwekt. Dit blijkt eveneens uit de voorhanden zijnde gegevens, waaronder de verklaringen van partijen en van de bijzondere curator.
Nu [minderjarige] niet is verwekt uit geslachtsgemeenschap tussen partijen, is de man geen verwekker van [minderjarige] , maar is hij als zaaddonor de biologische vader van [minderjarige] .
De man kan aldus in zijn verzoek worden ontvangen.
4.5.
Bij de te verrichten belangenafweging met betrekking tot de vervangende toestemming voor de erkenning geldt als uitgangspunt dat de man als biologische vader en [minderjarige] er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De aanspraak die de man op de erkenning maakt dient afgewogen te worden tegen de belangen van de vrouw en van [minderjarige] bij het niet erkennen.
De rechtbank kan vervangende toestemming voor erkenning verlenen indien de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] en de belangen van [minderjarige] daardoor niet worden geschaad. Van dit laatste is sprake als er een reëel risico bestaat dat de relatie tussen de vrouw en [minderjarige] door de erkenning nadelig wordt beïnvloed dan wel dat [minderjarige] wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
4.6.
Bij de beoordeling houdt de rechtbank rekening met het verslag en het advies van de bijzondere curator, met inachtneming van het volgende. Het advies van de bijzondere curator is tot stand gekomen nadat zij kennis heeft genomen van het verzoekschrift van de man en nadat zij met beide partijen heeft gesproken. In het advies heeft de bijzondere curator meegenomen dat volgens de man de afspraken tussen hem en de vrouw er op neer komen dat hij een volwaardige en gelijkwaardige rol als vader in het leven van [minderjarige] zou gaan spelen in de vorm van een co-ouderschap en dat daarom volgens de man sprake is van ‘intended family life’, ook nu er geen afspraken daadwerkelijk zijn vastgelegd tussen partijen. Bij het geven van het advies heeft de bijzondere curator summier kennis genomen van het standpunt van de vrouw, die haar heeft verteld dat er geen sprake is van ‘family life’ tussen de man en [minderjarige] en dat dat ook niet haar bedoeling is geweest. Ook heeft de vrouw aan de bijzondere curator te kennen gegeven dat ‘intended family life’ niet aan de orde zou zijn, nu de man steeds nadere eisen ging stellen en alles wilde formaliseren, hetgeen de vrouw niet wilde. De man zou hebben uitgesproken tegen de vrouw dat hij de feitelijke zorgtaken niet voor zijn rekening wilde nemen.
Door de bijzondere curator is opgeschreven wat zij van de man heeft gehoord. Dit is niet geverifieerd bij de vrouw en evenmin door haar bevestigd. De lezing van de vrouw is door de bijzondere curator summier weergegeven en door de bijzondere curator is geen acht geslagen op het verweerschrift van de vrouw.
4.7.
De vrouw was en is een alleenstaande vrouw met een kinderwens. De wens van de vrouw kwam in 2019 tussen partijen ter sprake en toen is besproken dat de man haar zou willen helpen haar kinderwens te realiseren. De gedachte daarbij was dat de bevruchting via de kunstmatige weg (ivf) tot stand zou komen, met de man als donor. Het is de man geweest die voor en tijdens de zwangerschap van de vrouw een voorzet heeft gegeven voor het opstellen van een ouderschapsplan, het opperen van namen voor [minderjarige] , en te kennen heeft gegeven dat hij [minderjarige] wil erkennen en met de vrouw belast wil worden met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Zoals de man zelf stelt hebben zijn initiatieven niet tot een oplossing geleid maar tot onderlinge discussies.
Het ivf-traject in het ziekenhuis in [plaats 3] is door de vrouw ingezet. Nadat dit traject niet tot succes heeft geleid, is door de vrouw het ivf-traject bij het ziekenhuis in [plaats 2] gevolgd. In de gesprekken van de vrouw met de psycholoog van het ziekenhuis in [plaats 2] is zeer uitvoerig gesproken over de kinderwens van de vrouw, hoe zij in het leven staat en of zij in staat is om als alleenstaande ouder voor een kind te zorgen. Desgevraagd heeft de vrouw aan de psycholoog kenbaar gemaakt dat het haar wens was om alleenstaande moeder te zijn en dat de donor geen rol zou vervullen in het leven van [minderjarige] en dat zij geen erkenning, geen gezag en geen structurele omgang met de donor wenste.
Bij het ivf-traject was de man niet betrokken, behalve bij het ondertekenen van de overeenkomsten en het afgeven van zijn semen.
De vrouw heeft de man niet toegestaan om bij de bevalling op [datum] 2022 aanwezig te zijn. Dit was voor de vrouw ook niet de bedoeling en andere afspraken hierover zijn niet gemaakt. Het feit dat de vrouw de man pas op [datum] 2022 over de geboorte van [minderjarige] heeft geïnformeerd, bevestigt zulks.
4.8.
Dat de man, zoals hij stelt, aan de vrouw heeft laten weten dat hij een bijdrage wilde leveren aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , dat hij [minderjarige] wilde erkennen en aanspraak wenste te maken op gezamenlijk gezag, is niet gebleken. Het e-mailverkeer tussen partijen in 2019 vond plaats in de beginfase, toen het traject in het ziekenhuis in [plaats 2] nog niet in beeld was, en had op dat moment niet meer dan een verkennend karakter. Concrete daadwerkelijke afspraken zijn niet gemaakt door partijen en gebleken is dat de vrouw over de door de man specifiek genoemde onderwerpen nog niet had nagedacht. Tussen partijen was niet besproken dat de man een actieve rol als vader wilde gaan invullen indien via ivf een kind zou worden geboren. In elk geval was in de beleving en overtuiging van de vrouw in de contacten en gesprekken tussen partijen destijds sprake van een situatie dat de man geen enkele verantwoordelijkheid wilde dragen voor de zorg van [minderjarige] en ook absoluut geen financiële verplichtingen wenste, hetgeen de vrouw ook voorstond. Dat de vrouw de man heeft verzocht om een rol van betekenis te spelen in het leven van [minderjarige] , blijkt niet uit de ingebrachte producties. Partijen hebben weliswaar in 2019 uitvoerig met elkaar e-mails uitgewisseld, maar uit deze e-mails volgt niet dat zij bindende afspraken hebben gemaakt. Ook blijkt niet dat partijen tijdens het gevolgde traject in eerst [plaats 3] en daarna [plaats 2] bindende afspraken met elkaar hebben gemaakt.
4.9.
Dat voor de vrouw duidelijk is geworden of had moeten zijn dat de man verantwoordelijkheid en zorg zou willen dragen voor [minderjarige] , staat dan ook niet vast. De vrouw heeft nooit ingestemd met een actieve rol van de man in het kader van erkenning, gezag en omgang. De vrouw heeft voor een bekende donor gekozen omdat zij het van belang acht dat [minderjarige] (straks) weet en kan nagaan wie zijn biologische vader is.
4.10.
De vraag die thans voorligt is of de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat. Daarbij is biologische verwantschap een belangrijke factor, maar de biologische vader moet daarnaast bijkomende omstandigheden stellen en, in het geval van betwisting, aannemelijk maken, die de conclusie rechtvaardigen dat tussen hem en [minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking/family life bestaat dan wel dat deze zich ontwikkelt, maar dat dit laatste door omstandigheden die niet aan hem te wijten zijn niet tot stand is gekomen. Genoemde bijkomende omstandigheden moeten gelegen zijn in hetzij de band die na de geboorte tussen de man en [minderjarige] is ontstaan, hetzij de aard van de relatie van de man en de vrouw en in zijn betrokkenheid bij [minderjarige] vóór en na de geboorte, in welk geval die omstandigheden wijzen op een voorgenomen gezinsleven, ‘intended family life’.
4.11.
In een e-mailbericht van 13 december 2021 heeft de vrouw de man duidelijk gemaakt dat [minderjarige] haar wenskind is en dat zij een bewust alleenstaande moeder van een kind is met een bij voorkeur bekende donor en dat er geen sprake is van gedeeld gezag. Het feit dat in de door het ziekenhuis in [plaats 2] gehanteerde formulieren gesproken wordt over ‘wensouders’ maakt het oordeel niet anders. De man heeft door ondertekening van deze formulieren verklaard dat hij geen juridische stappen zal ondernemen en daarbij is door hem geen kanttekening gemaakt.
4.12.
[minderjarige] is na kunstmatige bevruchting geboren en de man is de biologische vader van [minderjarige] . Dat er hierdoor een familierechtelijke verwantschapsband tussen de man en [minderjarige] bestaat, staat niet zonder meer vast. Er is geen sprake van (intended) family life. Dat het van meet af aan de intentie van de man is geweest om een rol van betekenis te spelen in het leven van [minderjarige] , is onvoldoende gebleken. Dat de man op voorhand afspraken heeft gemaakt met de vrouw en dat deze afspraken in goed overleg tussen hen zijn afgestemd, is niet gebleken. Evenmin blijkt dat de vrouw een band en omgang tussen de man en [minderjarige] belangrijk vindt of heeft uitgesproken naar de man toe dat zij dit belangrijk vindt. De afspraken die partijen in het kader van de procedure ex artikel 223 Rv hebben gemaakt, moeten uitsluitend in het licht van die procedure worden gezien. Onderdeel van de tussen partijen gemaakte afspraak destijds was ook dat mediation zou worden ingezet, hetgeen niet tot een positief resultaat heeft geleid.
4.13.
De vrouw heeft een grote weerstand tegen de erkenning van [minderjarige] door de man en hierdoor valt niet uit te sluiten dat de ongestoorde verhouding van de vrouw met [minderjarige] in het gedrang komt en [minderjarige] en/of de vrouw daar emotioneel en sociaal hinder van ondervinden. Tussen partijen is sprake van een buitengewoon moeizaam, lastig en belastend contact. De vrouw voelt zich niet veilig bij de man en zij ervaart zijn houding als overweldigend en agressief. De vrouw ervaart daarnaast dat de man tijdens de summiere contacten met [minderjarige] op geen enkele wijze kan aansluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] .
4.14.
De rechtbank acht het, gelet op het vorenstaande, dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat de man hem erkent. [minderjarige] en de vrouw zijn gebaat bij rust en stabiliteit. Tussen partijen is sprake van een moeizaam, lastig en belastend contact. De vrouw voelt zich niet veilig bij de man, stelt dat hij zich opdringt en beledigend is en ervaart zijn houding als overweldigend en agressief. Dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] en de belangen van [minderjarige] worden daarmee ernstig geschaad. Ook worden de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] door erkenning geschaad. Een erkenning zou een dusdanig effect op de vrouw hebben dat haar relatie met [minderjarige] in het nauw komt. De kans is groot dat de vrouw door de erkenning van [minderjarige] door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren, dat zij niet in staat is [minderjarige] een rustige en stabiele opvoedingsomgeving te geven. Dit is niet in het belang van [minderjarige] .
Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
4.15.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd. De rechtbank zal zulks verstaan.
Het ouderlijk gezag
4.16.
De vrouw oefent op basis van artikel 1:253b BW van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit. Alleen een tot het gezag bevoegde ouder kan alsdan de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten.
De vader van een kind kan een dergelijk verzoek doen. Met vader wordt dan de juridische vader bedoeld. Als de ouders niet getrouwd zijn dan is de juridische vader de man die het kind heeft erkend of van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld.
4.17.
De man is niet de juridische vader van [minderjarige] , nu hij [minderjarige] niet heeft erkend en zijn verzoek daartoe, conform hetgeen hiervoor is overwogen, zal worden afgewezen. De man staat ook niet in familierechtelijke betrekking tot [minderjarige] .
Dit maakt dat het voorwaardelijk verzoek van de man tot gezamenlijke gezagsuitoefening eveneens zal worden afgewezen.
De omgang
4.18.
Op grond van artikel 1:377a BW heeft [minderjarige] recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met [minderjarige] . De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [minderjarige] , al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
4.19.
Nu de man zoals hiervoor is overwogen niet de juridische ouder van [minderjarige] is, komt hem op die grond geen recht op omgang met [minderjarige] toe.
4.20.
De vraag die zich dan voordoet is of de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat. Op grond van artikel 8 EVRM heeft iedereen recht op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven (‘private and family life’). Inmenging van enig openbaar gezag hierin is slechts toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
4.21.
Na de geboorte van [minderjarige] heeft er geen contact plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat van ‘family life’ in de zin van een werkelijke uitoefening van de vader van nauwe persoonlijke betrekkingen met [minderjarige] geen sprake is gezien de zeer beperkte betrokkenheid van de vader na de geboorte van [minderjarige] , alsmede de in aantal, duur en inhoud beperkte feitelijke contacten die er zijn geweest tussen de vader en [minderjarige] . Daarom kan niet worden gesproken van ‘family life’. Dat er sinds september 2022 een aantal keren contact geweest is tussen de vader en [minderjarige] maakt dit oordeel niet anders, nu niet is gebleken dat deze contacten meer waren dan korte contacten waarbij er slechts beperkt direct contact is geweest tussen de vader en [minderjarige] .
4.22.
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), te weten Anayo/Duitsland (EHRM 21 december 2010, 20578/07) en Schneider/Duitsland (EHRM 15 september 2011, 17080/07), volgt echter ook dat de vaststelling van de juridische betrekkingen tussen de biologische vader en het kind en daarmee de vraag of de biologische vader het recht heeft tot toegang tot het kind, een belangrijk deel kan betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn ‘private life’. Nauwe banden (‘close relationships’) kunnen volgens het EHRM in gevallen waarin het bestaan van ‘family life’ niet kan worden aangenomen, wel binnen de reikwijdte van het privéleven (‘private life’) van de biologische vader vallen en aldus eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM. De beslissing om een biologische vader op voorhand contact met zijn kind te weigeren en hem derhalve niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent in dat geval volgens het EHRM een inmenging in zijn recht op ‘private life’. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving dient een inhoudelijke belangenafweging te worden gemaakt waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van het kind als voornaamste, dienen te worden meegewogen. Aan de ontvankelijkheid van een biologische vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dienen wel eisen te worden gesteld. Voor het slagen van een beroep op de bescherming van privéleven op grond van artikel 8 EVRM is het enkele feit dat de man de biologische vader is niet voldoende. Er dient sprake te zijn van bijkomende feiten of omstandigheden die maken dat het contact met en toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn privéleven.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval onvoldoende gebleken van dergelijke bijkomende feiten en omstandigheden. Weliswaar stelt de man dat hij altijd de intentie heeft gehad om een rol van betekenis te gaan vervullen in het leven van [minderjarige] , maar dit wordt door de vrouw uitdrukkelijk weersproken. Mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen over het ontstaan van [minderjarige] en de gang van zaken tussen de man en de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van inmenging in het recht op ‘private life’ van de man. De man is daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige] .
4.23.
Gezien het voorgaande heeft de moeder geen belang bij haar verzoek om de man het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat niet valt uit te sluiten dat [minderjarige] op termijn aangeeft nieuwsgierig te zijn naar zijn vader en hem wil ontmoeten. De rechtbank vertrouwt erop dat de vrouw [minderjarige] hierin zal ondersteunen en hem de gelegenheid geeft contact met zijn vader te zoeken.
De informatieregeling
4.24.
Het recht op informatie vloeit in beginsel voort uit het recht van ouders op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
4.25.
De vrouw - die met het gezag is belast - is ingevolge artikel 1:377b BW gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] en deze te raadplegen, zo nodig door tussenkomst van derden, over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
4.26.
Met ‘ouder’ is bedoeld degene die de juridische vader of moeder van [minderjarige] is; biologisch ouderschap alleen is onvoldoende. Op grond van artikel 8 EVRM komt het informatierecht ook toe aan de vader die [minderjarige] niet erkend heeft, maar die veel in betrekking tot [minderjarige] staat die aangemerkt moet worden als family life.
4.27.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, is de man niet de juridische vader van [minderjarige] en is er geen sprake van family life tussen de man en [minderjarige] .
Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
Het incidenteel zelfstandig verzoek van de vrouw
4.28.
Nu alle verzoeken van de man zullen worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard, is een beslissing op het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man inzage moet geven in nadere stukken, niet meer nodig.
De proceskosten
4.29.
De proceskosten worden, gelet op de aard van de procedure, tussen partijen gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] ;
5.2.
wijst alle overige verzoeken af;
5.3.
verstaat dat de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn geëindigd;
5.4.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Linde, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van F. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.