ECLI:NL:RBGEL:2023:3368

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
05.284976.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en teweegbrengen van ontploffing met een brandbom, vrijspraak voor poging tot moord

Op 12 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing met behulp van een brandbom. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 april 2020 in Apeldoorn, waar de verdachte samen met anderen een plastic fles met benzine en een Cobra 6 heeft aangestoken en tegen de ruit van een woning heeft gegooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandbom tot ontploffing is gekomen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat er geen aanmerkelijke kans was dat de aanwezige personen in de woning zouden komen te overlijden. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van gemeen gevaar voor goederen, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 730 dagen, waarvan 495 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de brandstichting. De rechtbank heeft de impact van de aanslag op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn aanhouding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/284976-20
Datum uitspraak : 12 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats/-land] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. G.J.M. van Spanje, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of overige in een woning gelegen aan de [adres 2] aanwezige personen, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of een Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijze heeft/hebben aangestoken en/of
- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of die Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk tegen een ruit/raam en/of het kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning heeft/hebben gegooid, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, bij/tegen een woning gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of een Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijze aan te steken en/of
- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of die Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk tegen een ruit/raam en/of het kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning te gooien, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en/of overige in de woning aanwezige personen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met de aanslag was gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hem ten laste gelegde feiten. Het alibi van verdachte is geloofwaardig. Ook is aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim ten aanzien van het heimelijk afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 151b, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat geen sprake was van ernstige bezwaren. Er is sprake van een schending van de artikelen 6 en 8 EVRM. Volgens de verdediging moet vanwege dit vormverzuim uitsluiting van de bewijsmiddelen ten aanzien van het Maaza-flesje waarop het DNA van verdachte is aangetroffen plaatsvinden.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en zijn twee dochters op 11 april 2020 in hun woning aan de [adres 2] in Apeldoorn waren. Omstreeks 23.25 uur hoorde aangever een harde tik tegen de ruit aan de voorzijde van de woning. Enkele seconden na de tik tegen de ruit hoorde aangever een enorme knal. Aangever zag toen een grote steekvlam buiten aan de voorzijde van de woning. Buiten de woning rook aangever een enorme benzinelucht. [2] Aan de gevel van de woning was een brand ontstaan, die door buurtbewoners met emmers en pannen water is geblust. [3]
Op de camerabeelden van een in de [adres 2] geparkeerde Tesla is te zien dat om 23.22 uur een witte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] de [adres 2] in reed en de woning aan de [adres 2] passeerde. Terwijl de Polo door de straat reed, werd de verlichting gedoofd. De Polo bleef in de bocht van de [adres 2] naar de [adres 3] stilstaan. Linksachter stapte een man uit de Polo. De man droeg in zijn rechterhand een voorwerp en hield in zijn linkerhand een klein gloeiend voorwerp vast. De man droeg om beide handen grote plastic handschoenen, gelijkend op tankhandschoenen. De man liep richting de woning aan de [adres 2] en liep vervolgens de voortuin in. Om 23.24.00 uur gooide de man een voorwerp dat hij had aangestoken en waar een vonkenregen vanaf kwam richting de gevel van de woning en rende terug naar de Polo. Tijdens het wegrennen liet de man een gloeiend/brandend voorwerp op de grond vallen. De rechter achterdeur van de Polo werd van binnenuit geopend. De man stapte via het openstaande rechter achterportier de Polo in, waarop de Polo met gedoofde verlichting de [adres 3] inreed. Om 23.24.11 uur ontwikkelde zich bij de woning aan de [adres 2] een steeds sterker wordende lichtbron en ook de rookontwikkeling nam toe. Om 23.24.17 uur is de ontwikkeling van een explosie bij de woning te zien. De explosie ontwikkelde zich tot boven de woning, waarna de explosie vervolgens uitdoofde. [4] Op 12 april 2020 werd exact op de locatie waarop op de camerabeelden te zien was dat de aanslagpleger iets gloeiends liet vallen een sigarettenpeuk aangetroffen. [5]
Aan de onderzijde van het raamkozijn van de woning was beroeting en oppervlakkige inbranding zichtbaar. Op het straatwerk voor het raamkozijn waren vochtige plekken en witte aanslag zichtbaar. De houten schroten aan de onderzijde van het raamkozijn waren deels ontzet. Tussen de bestrating voor het raamkozijn en de stoep voor de voordeur van [adres 2] werden vluchtige organische componenten gemeten. In de voortuin van [adres 2] lagen deels gesmolten restanten van een Lipton frisdrankflesje. Ook lagen verspreid in de voortuin vuurwerkrestanten, welke werden herkend als zijnde restanten van zwaar vuurwerk, te weten van een Cobra 6. In de goot van de straat ter hoogte van [adres 2] lag een blauwe kunststof dop, zijnde een onderdeel van de Cobra 6. [6]
Tussenconclusie
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat op 11 april 2020 opzettelijk een brandbom, bestaande uit een plastic fles met daarin benzine of een andere vluchtige ontbrandbare vloeistof en een Cobra 6, is aangestoken en vervolgens tegen de ruit/raam en het kozijn aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres 2] te Apeldoorn is gegooid, waarna de brandbom tot ontploffing is gekomen. Hierdoor is ook brand ontstaan. De gooier van de brandbom is uit het voertuig met kenteken [kenteken] gestapt en daarin na de aanslag ook weer gestapt.
De vraag is vervolgens of verdachte degene is geweest die het feit heeft (mede)gepleegd.
[medeverdachte 1] betrof de tenaamgestelde van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zijn auto betreft. [7]
De Volkswagen Polo van [medeverdachte 1] kwam op 11 april 2020 om 22.46 uur op de autosnelweg A1 rechts ter hoogte van Hoevelaken (gemeente Nijkerk) door de ANPR-portaal. Dat is vanuit de richting Amsterdam in de richting van Apeldoorn. Op 12 april 2020 om 00.34 uur kwam het voertuig door de ANPR-portaal Piet Heinkade-West in Amsterdam. [8]
[verdachte] heeft verklaard dat zijn telefoonnummer [telefoonnummer 1] betreft. [9] Ook heeft [verdachte] verklaard dat alleen zijn vriendin en zijn moeder het wachtwoord van zijn telefoon weten. [10]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zijn telefoonnummer [telefoonnummer 2] betreft. [11]
Uit de mastgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] volgt dat het telefoonnummer op 11 april 2020 tot 22.21 uur gebruikmaakte van een zendmast in Amsterdam. Daarna werd er gebruik gemaakt van zendmasten in achtereenvolgend de plaatsen Bussum (22.33 uur), Stroe (22.55 uur) en Apeldoorn (23.10 uur). Tussen 23.10 en 23.26 uur maakte het telefoonnummer gebruik van de zendmast Wolframstraat 2 in Apeldoorn, een zijstraat van de [adres 2] , waar het incident om 23.26 uur plaatsvond. Direct daarna verplaatste de telefoon zich via de snelweg A1 vanuit Apeldoorn via Hoogland, Laren en Bussum weer naar Amsterdam. [12]
Uit de mastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] volgt dat het telefoonnummer op 11 april 2020 om 22.41 uur gebruikmaakte van een zendmast met locatie Rijksweg A1, de Slaag Hoogland. Deze locatie ligt langs de A1 Amsterdam-Apeldoorn, net boven Amersfoort. Om 23.44 uur maakte het telefoonnummer gebruik van een zendmast met de locatie Rijksweg A1, Amersfoort. In de tussentijd heeft de telefoon geen verbinding met een netwerk. In dit tijdsbestek vindt het incident plaats. [13]
Uit de analyse van de mastgegevens is gebleken dat de telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] gelijktijdig eenzelfde reisbeweging maken. Beide telefoonnummers maken om 21.55 uur gebruik van de zendmast met locatie Zeeburgerdijk 55 in Amsterdam. De telefoon van verdachte maakt dan een reisbeweging van Amsterdam naar Apeldoorn via de snelweg A1. Na de terugreis van Apeldoorn naar Amsterdam maken beide telefoonnummers weer gebruik van dezelfde zendmasten in Amsterdam. [14]
Tussenconclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat zowel de telefoon van [verdachte] als de telefoon van [medeverdachte 1] zich in het voertuig van [medeverdachte 1] bevonden tijdens de reis van Amsterdam naar Apeldoorn en later weer terug naar Amsterdam.
DNA
Op de sigarettenpeuk die op het plaats delict is aangetroffen, is een DNA-profiel van een man aangetroffen. [15] Van [medeverdachte 1] is wangslijmvlies afgenomen. Het daaruit verkregen DNA-profiel matcht met het op de sigarettenpeuk aangetroffen DNA-profiel. [16] De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het op de sigarettenpeuk aangetroffen DNA het DNA van verdachte [medeverdachte 1] betreft.
Tapgesprekken
Zoals hiervoor overwogen betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van nummer van [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] betreft het nummer van [verdachte] .
Telefoonnummer [telefoonnummer 3] staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] . [17] Ook is dit telefoonnummer aan de hand van politie-informatie aan medeverdachte [medeverdachte 2] gekoppeld. [18]
Telefoonnummer [telefoonnummer 4] kende geen tenaamstelling, maar werd door politie-informatie toegeschreven aan [naam 1] , de broer van medeverdachte [medeverdachte 3] . Gedurende het politieonderzoek is gebleken dat ook [medeverdachte 3] gebruikmaakt van het telefoonnummer. [19] Geconcludeerd is dat het telefoonnummer bij medeverdachte [medeverdachte 3] in gebruik is. [20]
Verder was de PI-lijn [telefoonnummer 5] in gebruik bij [medeverdachte 1] , de PI-lijn [telefoonnummer 6] bij [verdachte] en de PI-lijn [telefoonnummer 7] bij [medeverdachte 3] . [21]
In een tapgesprek van 13 april 2020 om 15.11 uur tussen [medeverdachte 1] (NNM) en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 8] op naam van [naam 2] (NNM2) is het volgende gezegd:
NNM: ik moet ff snel naar west en in Oost snel geld ophalen.
NNM2: waar moest je die doekoe ophalen?
NNM: In oost in oost. Bij [naam 3] . [22]
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat doekoe straattaal is voor geld.
In een tapgesprek met sessienummer 2885 van 13 april 2020 om 15.34 uur tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) en [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 3] ) is het volgende gezegd:
[telefoonnummer 2] : Hebben jullie al die doekoe gekregen?
[telefoonnummer 3] : Ja man, wij hebben het ook nog niet. Ik ga hem zo contecten man.
[telefoonnummer 3] : Is je waggie in beslag?
[telefoonnummer 2] : Ja man, maak je niet druk.
[telefoonnummer 3] : Voor wat? Voor die Tori?
[telefoonnummer 2] : Ja man, voor onderzoek. [23]
In een tapgesprek met sessienummer 2945 van 13 april 2020 om 16.07 uur tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) en [medeverdachte 3] ( [telefoonnummer 4] ) is het volgende gezegd:
[telefoonnummer 2] : Hallo, waar ben je?
[telefoonnummer 4] : Waar ben je?
[telefoonnummer 2] : Ik ben nu uhh.. hoe heet het.. Watergraafsmeer.
[telefoonnummer 4] : Joo fakka met je auto
[telefoonnummer 2] : me ..ntv. is in beslag man, gisteren
[telefoonnummer 2] : Maak je geen zorgen daarom
[telefoonnummer 4] : Ja
[telefoonnummer 2] : Heb je Doeko?
[telefoonnummer 4] : Geen idee., wel die papieren gebracht ja
[telefoonnummer 4] : Maar ik moet weten wat wat is toch, begrijp je broer. Ik ga je eerlijk zeggen ook.
[telefoonnummer 2] : Hoe bedoel je wat wat is?
[telefoonnummer 4] : Moet weten wat wat is, wat er aan de hand is... ntv... beslag, dit dat ..ntv...
[telefoonnummer 2] : Ik zeg jou maak je daar geen zorgen om. [24]
In een tapgesprek met sessienummer 3008 van 13 april 2020 om 16.56 uur tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] is het volgende gezegd:
N: Waar jij?
[medeverdachte 1] Ik ben voor Largo man.
N: Wat doe je daar?
[medeverdachte 1] (ntv) [naam 3] moet mij die doekoe geven. Duurt lang. [25]
In een tapgesprek met sessienummer 311 van 15 november 2020 om 13.54 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 10] , naam ‘ [medeverdachte 3] sh [26] ’, zijnde [medeverdachte 3] , herkomst tap 3009823199, en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 9] ( [telefoonnummer 9] ) is het volgende gezegd:
NNV: En hoe heet het, ehhh die zoontje van [naam 4] , zit hij nog vast.
[medeverdachte 3] : Ja man.
NNV: Voor wat?
[medeverdachte 3] : Ewa ja mongolen. Ik heb ze toen gestuurd naar een huis, wat doen ze broer, ze raken dingen aan met handen en zo. Raak dan dingen aan met handen, (ntv) een Osso in de fik gegooid met een fleso en zo
NNV: Ooh.
[medeverdachte 3] : Diegene was thuis dit is poging tot moord. Ja
NNV: Hier in Oost.
[medeverdachte 3] : Nee, man. Apeldoorn.
NNV: Oke.
[medeverdachte 3] : Maar ja ze weten ook niet zeker of hij het is. Hij kan ook zijn telefoon uitgeleend hebben. Daarom denken ze dat hij het is. DNA op die fles. Maar ja.
NNV: Ja, ben je ook dom.
[medeverdachte 3] : Ja maar de grap is zijn DNA hebben ze niet. Zijn DNA hebben ze pas gepakt toe die was aangehouden. Die man is nooit aangehouden. Hij is pas aangehouden. Hebben ze zijn DNA gepakt. In die drie dagen hadden ze zijn DNA van hem. Iemand heeft hem verraden. Iemand heeft zijn naam genoemd.
NNV: Kan, alles kan.
[medeverdachte 3] : Er waren drie vier namen genoemd. Die van mij, die een andere en die van die kleine die broertje van die Irakees
NNV: En hoe heb jij dat dan gedaan. Ben jij uit de gevangenis ontsnapt? (nnv lacht)
[medeverdachte 3] : Nee dit was al lang, dat was leipe tijd terug. Nee, maar ja. Diegene is ook dik. Ik ken die hele jongen geeneens. Die [verdachte] zegt tegen mij hij noemt jou naam, en noemt mijn naam en noemt zijn naam. Ik zeg jullie zijn gek, broer. Ben niet met zulke dingen bezig.
NNV: En je zegt ik steek jou in de fik.
[medeverdachte 3] : Hoezo ga ik een Osso opblazen terwijl ik pinautomaat. Hoezo ga ik osso opblazen man. Kan ik daar geld pakken of zo? ha ha
[medeverdachte 3] : Jullie zijn echt gek he. Ja, maar op mij hebben ze niks. Anders waren ze al gekomen broer. DNA in die auto hebben ze van hun gevonden.
NNV: Dat is dan jullie probleem
[medeverdachte 3] : Handschoenen A, handschoenen maar Scotoe DNA, mongolen, mongelen ha ha. Het zijn echt mongolen, ik zweer
NNV: Amateurs.
[medeverdachte 3] : Leipe amateurs. Je legt nog duizend keer uit en hij zegt ja ja ja. Ga dan, ga dan ( [medeverdachte 3] lacht). Breng jezelf naar de gevangenis. Ik heb helemaal maling aan ze man. Breng jezelf naar de gevangenis, haha. [27]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat medeverdachte [verdachte] hem heeft gevraagd om zijn auto uit te lenen aan [naam 3] omdat die zijn moeder wilde wegbrengen. [28] Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in een later verhoor over dat verzoek van [verdachte] verklaard: “ [verdachte] vertelde mij dat [medeverdachte 3] zijn moeder weg wilde brengen.” [29] De rechtbank stelt vast dat met [naam 3] medeverdachte [medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] had op 11 april 2020 om 22.55, om 23.10, om 23.11, om 23.14, om 23.15, om 23.25 en om 23.26 uur telefonisch contact met het telefoonnummer van [verdachte] . Het telefoonnummer van verdachte [medeverdachte 3] maakte op 11 april 2020 enkel gebruik van zendmasten in Amsterdam. [30]
Tussenconclusie
Uit de bovenstaande tapgesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 3] de opdrachtgever is geweest van het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn op 11 april 2020. [medeverdachte 1] belt op 13 april 2020, twee dagen na het incident in Apeldoorn, om van [medeverdachte 3] geld te krijgen. [medeverdachte 3] heeft vlak voor het incident en na het incident telefonisch contact met het telefoonnummer van [verdachte] .
Alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 11 april 2020 tot 23.00 uur aan het werk was als bezorger bij [bedrijf] in Amsterdam. Tussen 22.00 en 22.15 uur is [medeverdachte 1] samen met een vriend naar de pizzeria gekomen. Verdachte heeft toen zijn telefoon aan de oplader in de auto van [medeverdachte 1] gelegd. Verdachte werd toen geroepen om een bestelling te bezorgen. Verdachte heeft toen zijn telefoon in de auto van [medeverdachte 1] laten liggen. Toen verdachte de bestelling had bezorgd en bij de pizzeria terug kwam, was [medeverdachte 1] met zijn auto weg. Verdachte heeft verklaard dat hij de bestelling heeft weggebracht nadat hij zijn vriendin heeft geappt dat hij klaar was met werken. Toen hij besefte dat zijn telefoon nog in de auto van [medeverdachte 1] lag, heeft hij zijn vrienden [naam 5] en ‘ [naam 6] ’ naar [medeverdachte 1] laten bellen. Rond 02.00 uur heeft [medeverdachte 1] de telefoon van verdachte bij hem thuis teruggebracht. Ten aanzien van het Maaza-flesje, aangetroffen op de achterbank van het voertuig van [medeverdachte 1] en waarop DNA van verdachte is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat hij die middag in de auto van [medeverdachte 1] heeft gezeten en dat het kan zijn dat hij het flesje toen in de auto heeft laten liggen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het alternatief scenario als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] nooit zijn telefoon in de auto van [medeverdachte 1] heeft laten liggen. Verdachte is op 12 april rond 02.00 uur niet bij [verdachte] geweest om zijn telefoon terug te brengen. [31] De verklaring van [verdachte] wordt aldus niet door [medeverdachte 1] ondersteund.
Verdachte heeft op 11 april 2020 in de middag, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en twee anderen, in het voertuig van [medeverdachte 1] heeft gezeten. In dit voertuig is op de bodem van de achterbank achter de bestuurdersstoel een Maaza-flesje aangetroffen. Op de drinkopening en de binnenzijde van de rand van de dop van dit Maaza-flesje is o.a. een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA profiel van [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van zijn DNA op het Maaza-flesje en de aanwezigheid van het flesje in de auto van [medeverdachte 1] niet onaannemelijk is. Omdat het flesje op 11 april 2020 in de middag, of op een eerder moment, al in het voertuig terecht kan zijn gekomen, hoeft het flesje met daarop DNA van verdachte niet delictgerelateerd te zijn. De rechtbank zal de processen-verbaal ten aanzien van het Maaza-flesje dan ook niet voor het bewijs gebruiken.
Op 11 april 2020 om 23.35 uur is met de telefoon van verdachte naar de vriendin van verdachte een Whatsappbericht gestuurd, waarin werd gereageerd op haar berichten aan verdachte. [32] Verdachte heeft verklaard dat dit bericht door iemand in de auto moet zijn verstuurd. De rechtbank overweegt dat dit bericht slechts tien minuten na het incident is verstuurd en dat, gezien de verklaring van verdachte dat alleen zijn vriendin en zijn moeder het wachtwoord van zijn telefoon weten, niet aannemelijk is dat een ander dan verdachte het bericht heeft gestuurd. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat op een iPhone op een Whatsappbericht gereageerd kan worden zonder dat hiervoor het wachtwoord van de telefoon ingevoerd hoeft te worden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij niet kan vaststellen of dat technisch wel of niet mogelijk is, maar al zou dat technisch mogelijk zijn, zij het niet aannemelijk acht dat een ander dan verdachte op een bericht van de vriendin van verdachte zou reageren. Concluderend vindt de rechtbank het door verdachte gegeven alternatief scenario omtrent zijn telefoon die hij in de auto van [medeverdachte 1] zou zijn vergeten niet aannemelijk geworden, zodat dit verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het alibi van verdachte, te weten dat hij die avond tot 23.00 uur aan het werk was, overweegt de rechtbank het volgende. Op 11 april 2020 om 22.31 uur is met de telefoon van verdachte naar de vriendin van verdachte een Whatsappbericht gestuurd, inhoudende dat hij klaar is met werken. [33] Verdachte heeft verklaard dat hij dit bericht zelf heeft verstuurd en dat hij daarna nog een bestelling is gaan bezorgen. De rechtbank overweegt dat het telefoonnummer van verdachte om 22.33 uur gebruikmaakte van een zendmast in Bussum. Omdat de afstand tussen het werk van verdachte in Amsterdam en Bussum niet in twee minuten te overbruggen is, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte na het sturen van dit bericht nog een bestelling is gaan bezorgen en het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] pas na 22.31 uur richting Apeldoorn is gaan rijden. Ook is niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte naar de vriendin van verdachte zou sturen dat verdachte klaar is met werken. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat verdachte in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezeten ten tijde van het versturen van het bericht naar zijn vriendin en verdachte dus de reisbeweging naar Apeldoorn heeft gemaakt. Het door verdachte gegeven alternatief scenario omtrent zijn alibi is niet aannemelijk geworden. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte in het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezeten van Amsterdam naar Apeldoorn en weer terug naar Amsterdam.
De betrokkenheid van verdachte bij het incident in Apeldoorn blijkt tevens uit tapgesprekken.
In een tapgesprek van 13 april 2020 om 16.56 uur tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [verdachte] (N) is het volgende gezegd:
N: Waar jij?
[medeverdachte 1] Ik ben voor Largo man.
N: Wat doe je daar?
[medeverdachte 1] (ntv) [naam 3] moet mij die doekoe geven. Duurt lang. [34]
In een tapgesprek van 1 november 2020 om 13.31 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 10] , gevoerd door [medeverdachte 3] , en het telefoonnummer van [verdachte] , op welke lijn zowel [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) als medeverdachte [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) te horen zijn. Tijdens dit gesprek is het volgende gezegd:
[medeverdachte 2] : he luister, je moet met niemand niemand hier pakken want alle teles worden gepakt
[telefoonnummer 10] : waar daaro?
[medeverdachte 2] : nee van jou, van mij, van iedereen wordt gepakt
[telefoonnummer 10] : dat weet ik, ik schijt aan ze broer
[medeverdachte 2] : weet jij waarom? ik ga het je vertellen in het Arabisch, weet jij waarom?
[telefoonnummer 10] : eh
[medeverdachte 2] : die [bijnaam medeverdachte 1] die opgepakt is door de politie heeft ons verraden
[telefoonnummer 10] : en toen?
[medeverdachte 2] : datgene wat wij in de auto hebben gedaan heeft hij ons verraden, ze kwamen achter mij naar huis en achter hem
[telefoonnummer 10] : (stilte) hij heeft niks over mij gezegd toch?
[medeverdachte 2] : hij heeft over jouw en je broer verklaard
[telefoonnummer 10] : (stilte) over mijn broer?
[medeverdachte 2] : ja ook over je broer, zijn naam is ook genoemd
[telefoonnummer 10] : en dan wat heeft hij mee te maken broer
[medeverdachte 2] : daarom, voor die reden hebben ze hun meegenomen, denken wij gewoon.
[telefoonnummer 10] : dat denken jullie?
[medeverdachte 2] : Ja
[telefoonnummer 10] : broer als het zo is (lijn hapert) wat je doet is precies wat die kleine man heeft gedaan die dag toch?
[medeverdachte 2] : Ja
[verdachte] : stil stil, niet praten, niet praten, ik weet, ik weet, ik weet.
(…). [35]
Waar wordt gesproken over [bijnaam medeverdachte 1] die is opgepakt en hen verraden heeft over hetgeen zij in de auto hebben gedaan overweegt de rechtbank dat [verdachte] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ wordt genoemd. [36]
In een tapgesprek van 1 november 2020 om 13.54 uur tussen de PI-lijn [telefoonnummer 10] , naam ‘ [medeverdachte 3] SH’ ( [telefoonnummer 10] ) en het telefoonnummer van [verdachte] , op welke lijn zowel [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) als [medeverdachte 2] te horen zijn. Tijdens dit gesprek is het volgende gezegd:
[medeverdachte 2] : Ze zeggen dat er DNA ons in die waggie is gevonden, maar dat zegt niks.
(…)
[medeverdachte 2] : Luister, ze zeggen dat ik verdacht wordt van brandbom met poging tot moord
[medeverdachte 3] : Watte, watte?
[medeverdachte 2] en [verdachte] tegelijkertijd: Brandbom
[medeverdachte 2] : met poging tot moord
[medeverdachte 3] : En wat nog meer? Alleen dat?
[medeverdachte 2] : Ja
(…)
[medeverdachte 2] : Ik weet het en ik moet over 4 dagen terug naar Apeldoornoes om speeksel af te leggen enzo, maar dat is geen stress.
[verdachte] : Waar moet je gaan?
NNM3: Apeldoorn bij die politiebureau.
[medeverdachte 3] : in die wijk van haar toch?
[verdachte] : Ja
Marokkaans deel vertaald door tolk:
[telefoonnummer 10] : hij had iets aangetrokken voor zijn handen toch?
[telefoonnummer 1] : wat?
[telefoonnummer 10] : vraag hem of hij iets aangetrokken had voor zijn hand?
[telefoonnummer 1] : ehhhh hij was gekleed, die andere had niks aangetrokken
[telefoonnummer 10] : wie is die andere? die met hem was meegegaan?
[telefoonnummer 1] : ja
[telefoonnummer 10] : (ntv) jullie zijn gek. (roept) Stitou wat zeg je?.....hey?
[telefoonnummer 1] : ja. [37]
De rechtbank overweegt dat hoewel uit latere processen-verbalen [38] is gebleken dat niet kan worden vastgesteld of bepaalde teksten door [medeverdachte 2] (of dus [verdachte] ) zijn gezegd, vast staat dat deze door een van beiden zijn gezegd en [verdachte] aan dit gesprek, dat op zijn telefoonnummer is gevoerd, heeft deelgenomen [medeverdachte 2] en/of [verdachte] praten over in hun auto (waggie) gevonden DNA, dat sprake is van de verdenking brandbom met poging tot moord en dat [medeverdachte 2] naar het politiebureau in Apeldoorn moet. De rechtbank overweegt dat het gezien deze elementen niet anders kan dan dat het gesprek ging over (de verdenking van) het incident in Apeldoorn. Vervolgens vraagt verdachte [medeverdachte 3] in hetzelfde gesprek aan [verdachte] en/of [medeverdachte 2] of hij iets had aangetrokken voor zijn handen. Daarop antwoordt [verdachte] of [medeverdachte 2] dat de ene niets had aangetrokken en de ander gekleed was.
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 1] met zijn voertuig vanuit Amsterdam naar Apeldoorn is gereisd, welk voertuig vlak voordat er een brandbom tegen de ruit/raam en het kozijn aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres 2] te Apeldoorn is gegooid, voor deze woning heeft gereden. De gooier van de brandbom is uit dit voertuig gestapt. Op het plaats delict is op een sigarettenpeuk DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Uit de analyse van de mastgegevens van de telefoon van [verdachte] is gebleken dat er sprake is van een reisbeweging van Amsterdam naar Apeldoorn en weer terug naar Amsterdam. Datzelfde geldt voor de telefoon van [medeverdachte 1] . De telefoon van [verdachte] heeft op 11 april 2020 tussen 23.10 en 23.26 uur gebruik gemaakt van de zendmast Wolframstraat 2 in Apeldoorn, een zijstraat van de [adres 2] , waar het incident om 23.26 uur plaatsvond. [verdachte] heeft derhalve bij [medeverdachte 1] in de auto gezeten.
De vraag is vervolgens of [verdachte] medepleger is van de brandbomaanslag.
Hoewel verdachte [medeverdachte 3] fysiek niet ter plaatse was, heeft hij wel opdracht gegeven tot het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn en heeft hij voorafgaand, tijdens en na het gooien van de brandbom tegen de woning telefonisch contact gehad met [verdachte] . [verdachte] is gedurende de gehele operatie de contactpersoon van [medeverdachte 3] , de opdrachtgever, geweest. [medeverdachte 1] heeft, met zijn auto, voorzien in het vervoer en, met het aansteken van de sigaret, bovendien de benodigde lont om de brandbom aan te kunnen steken geregeld. Dat het voertuig van [medeverdachte 1] de [adres 2] inrijdt, vervolgens de verlichting gedoofd wordt, met gedoofde verlichting gewacht wordt op degene die de brandbom tegen de woning gooit en vervolgens met gedoofde verlichting wegrijdt, duidt op wetenschap van de inzittenden van het voertuig dat er iets strafbaars staat te gebeuren. Ook is twee dagen na het misdrijf telefonisch contact tussen verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] over geld dat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] zou moeten geven, hetgeen niet anders kan worden geduid dan geldoverdracht voor dit incident. [medeverdachte 3] is naar het oordeel van de rechtbank ook verantwoordelijk voor betaling van geld als tegenprestatie voor de aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de feiten en omstandigheden dat tussen de verdachten sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking en dat [verdachte] daarmee medepleger is van de aanslag.
De rechtbank acht aldus het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
De vraag is vervolgens of het feit als poging tot moord dan wel doodslag (feit 1) en/of brandstichting (feit 2) kan worden gekwalificeerd.
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dan wel doodslag is vereist dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en/of overige in de woning aanwezige personen heeft gehad. Daartoe dient sprake te zijn van een aanmerkelijke kans dat het gooien van de brandbom tegen het raam van de woning zou leiden tot de dood van de in de woning aanwezige personen. De rechtbank overweegt dat de brandbom weliswaar een explosie heeft veroorzaakt waarvan de vlammen tot boven de woning uitstegen, maar dat het glaswerk intact is gebleven. De brandbom is aan de buitenzijde van de woning tot ontploffing gekomen, terwijl de personen zich in de woning bevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en/of zijn dochters ten gevolge van het gooien van de brandbom tegen het raam van de woning zouden komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met de ontploffing/brand gemeen gevaar voor de woning te duchten was. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat gemeen gevaar voor goederen in de woning en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor zich in de woning bevindende personen of andere personen te duchten was. De brandbom is aan de buitenzijde van de woning tot ontploffing gekomen en het glaswerk van het raam is intact gebleven. De conclusie van de forensische opsporing dat gemeen gevaar voor personen te duchten was, gezien de woningen aan de [adres 2] [huisnummer] en [huisnummer] ten tijde van het incident werden bewoond, is naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, bij/tegen een woning gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en
/ofbrand heeft gesticht door:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en
/ofeen Cobra 6,
in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijzeaan te steken en
/of- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en
/ofdie Cobra 6
, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerktegen een ruit/raam en
/ofhet kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning te gooien, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning
en/of in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, in geval van een bewezenverklaring, aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest wordt opgelegd. Ook heeft de raadsvrouw bepleit dat aan verdachte geen 38v-maatregel wordt opgelegd, zoals namens het slachtoffer is gevraagd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte en medeverdachten hebben, door een brandbom tegen de woning van [slachtoffer 1] te gooien, opzettelijk een ontploffing teweeg gebracht en brand gesticht en daarmee schade toegebracht aan de woning van [slachtoffer 1] . Verdachte is daarvan de opdrachtgever geweest. Terwijl de brandbom tegen het woonkamerraam werd gegooid en tot ontploffing kwam, zaten [slachtoffer 1] en zijn minderjarige dochters nietsvermoedend aan de woonkamertafel. Wat het motief is geweest, is tot op heden niet bekend geworden. Verdachten zijn professioneel te werk gegaan en hebben zich op geen enkele wijze bekommerd over de mogelijke gevolgen voor de woning van [slachtoffer 1] en de fysieke en psychische gevolgen voor zich in die woning bevindende personen.
Tijdens de zitting is namens [slachtoffer 1] en zijn dochters de impact daarvan op hun dagelijks leven op indringende wijze verwoord. [slachtoffer 1] en zijn dochters voelen zich niet meer veilig in hun eigen woning en beseffen zich dat het ernstiger met hen had kunnen aflopen. [slachtoffer 1] is overdreven waakzaam, slaapt slecht, heeft last van concentratiestoornissen en mensen in de buurt denken dat hij een crimineel is. Zolang [slachtoffer 1] niet weet waarom de brandbom tegen zijn woning is gegooid, heeft hij geen rust en vreest hij voor herhaling. Daarom heeft [slachtoffer 1] verzocht een gebiedsverbod aan de verdachten op te leggen.
Verdachte heeft na zijn aanhouding op 10 november 2020 235 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarna is de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 2 juli 2021 geschorst en vervolgens op 30 mei 2022 opgeheven.
De reclassering heeft in haar rapport van 26 oktober 2022 beschreven dat verdachte zijn leven na de schorsing van de voorlopige hechtenis op positieve wijze heeft opgepakt. Verdachte heeft zijn mbo-diploma behaald en is in september 2022 gestart met een HBO-studie. Verdachte heeft een baan en beschikt over huisvesting. Voor een openstaande schuld heeft hij een afbetalingsregeling getroffen. Verdachte toont geen pro-criminele houding en streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na. Verdachte ziet de medeverdachten niet meer en wil dat ook niet meer, omdat omgang met hen hem in de problemen brengt. Verdachte heeft zijn leven op orde. Gelet op het bovenstaande adviseert de reclassering aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De vraag is welke straf passend is. Bij een dergelijk ernstig feit past eigenlijk alleen een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van het feit en de impact van het feit op [slachtoffer 1] en zijn dochters kan zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar worden opgelegd.
De andere kant is dat het feit inmiddels drie jaar geleden is gepleegd en verdachte zijn leven op orde heeft. Verdachte bovenop het voorarrest toch nog een gevangenisstraf opleggen, zou betekenen dat hij zijn studie niet meer kan volgen, niet meer kan werken en zijn schulden niet kan aflossen. Ook bestaat de kans dat hij in detentie weer met oude criminele vrienden in aanraking komt of nieuwe criminele contacten opdoet, terwijl hij daar nu net zelf afscheid van heeft genomen. Dat betekent dat het gevaar voor herhaling daardoor juist zou stijgen. De rechtbank acht dat niet in het belang van verdachte, maar zeker niet in het belang van de maatschappij. De rechtbank weegt dat belang het zwaarst en zal daarom bovenop het voorarrest geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter wel van oordeel dat alleen de maximaal toegestane taakstraf passend is gelet op de ernst van het feit. Verdachte krijgt de kans om te bewijzen dat hij zijn leven echt heeft verbeterd. Blijkt dat toch niet het geval en komt verdachte binnen de proeftijd van twee jaar weer als verdachte in aanraking met justitie, dan hangt hem alsnog een aanzienlijke gevangenisstraf boven het hoofd.
Door [slachtoffer 1] is verzocht om een locatieverbod. Omdat verdachte in Amsterdam woont, [slachtoffer 1] ter zitting heeft verklaard verdachte niet in Apeldoorn of rond zijn woning te hebben gezien, en er geen aanleiding is te veronderstellen dat verdachte zich in de toekomst naar Apeldoorn zal begeven, zal de rechtbank geen locatieverbod aan verdachte opleggen.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 730 dagen (twee jaren), waarvan 495 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (235 dagen), en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Door [slachtoffer 1] is in de zaken tegen verdachte en medeverdachten een vordering ingediend tot verkrijging van schadevergoeding. Deze vordering omvat vergoeding van zowel materiële schade ad € 441,28 als van immateriële schade ad € 6.000,-. Ter zitting van 22 mei 2023 heeft [slachtoffer 1] zijn vorderingen nader toegelicht. De materiële schade is ontstaan doordat [slachtoffer 1] vakantiedagen heeft moeten opnemen om zorg en aandacht aan zijn dochters te besteden. De immateriële schade ziet op het psychisch letsel dat [slachtoffer 1] en zijn beide dochters door de aanslag met de brandbom hebben opgelopen. Die totale schade beloopt € 6.000,- en per persoon € 2.000,-. Verder is verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich, wegens de bepleitte vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is onduidelijk hoe de omvang van de schade is berekend. Ook is aangevoerd dat de opname van de vakantiedagen geen schade oplevert nu het loon over die dagen door de werkgever is doorbetaald. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gestelde psychische schade onvoldoende onderbouwd is en gematigd dient te worden. Ook had [slachtoffer 1] voor de immateriële schade van zijn dochters steeds een separate vordering moeten indienen.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Niet is betwist dat [slachtoffer 1] de vakantiedagen heeft opgenomen ten behoeve van het welzijn van zijn dochters naar aanleiding van de aanslag. Vakantiedagen zijn op geld waardeerbare rechten. Doel daarvan is dat deze ter vrije beschikking van de rechthebbende staan. [slachtoffer 1] stelt dat opname van die dagen is veroorzaakt door de gevolgen van de aanslag. Zonder die aanslag, zo begrijpt de rechtbank [slachtoffer 1] , had hij die dagen aan andere doelen kunnen besteden. Dat vormt dan ook zijn schade. De opname van die dagen staan, naar het oordeel van de rechtbank, in voldoende direct verband met de gepleegde aanslag. Wat betreft de omvang van de schade is gesteld dat onduidelijk is hoe deze is berekend. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] stelt 28 uur á € 15,76 te hebben opgenomen. [slachtoffer 1] verwijst, onder andere, naar een salarisstrook. De verdediging heeft de berekening en de daarin gebruikte bedragen/getallen niet betwist. De rechtbank zal daarom aan [slachtoffer 1] € 441,28 toewijzen, verhoogd met wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade
Uit de stukken die zich in het strafdossier bevinden maakt de rechtbank op dat [slachtoffer 1] de wettelijk vertegenwoordiger is van zijn beide dochters. Dit wordt ook niet betwist. [slachtoffer 1] is daardoor bevoegd om namens zijn minderjarige dochters een vordering tot schadevergoeding tegen de verdachten in te stellen. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat bij één procesinleiding een vordering wordt ingesteld door meerdere eisers tegen meerdere gedaagden, mits tussen die vorderingen maar voldoende relevant verband bestaat. Dat een dergelijk verband in deze zaak bestaat wordt niet betwist. Uit de procesinleiding dient voorts voldoende duidelijk te worden wie wat van wie vordert. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] voor zichzelf en voor ieder van zijn dochters van de verdachten, € 2.000,- vordert. Uit het verweer van de verdachten en hun raadlieden maakt de rechtbank op dat dit ook door hen zo is begrepen. Wat betreft de identiteit van de eisers bevatten de processtukken voldoende gegevens van [slachtoffer 1] en zijn dochters zodat duidelijk is wie de eisende partijen zijn. Aldus zijn naar het oordeel van rechtbank verdachten en hun raadslieden in staat om op de respectievelijke vorderingen te reageren. [slachtoffer 1] is ontvankelijk in zijn vorderingen, zowel die voor hemzelf als voor zijn beide dochters.
[slachtoffer 1] heeft gesteld dat hij en zijn dochters psychisch letsel hebben opgelopen door de gepleegde aanslag.
In haar overzichtsarrest heeft de Hoge Raad overwogen dat psychisch letsel in beginsel door een deskundige dient te worden vastgesteld, en dat daarvan uit stukken moet blijken, evenwel dat in geval sprake is van een ernstige normschending, die schade voorondersteld mag worden, ook zonder een dergelijke onderbouwing. In deze zaak gaat het om een aanslag met een brandbom op het huis van [slachtoffer 1] en zijn dochters. De aanslag vond plaats in de avonduren terwijl [slachtoffer 1] en zijn dochters thuis waren, en zich in de woonkamer op slechts enkele meters van de brandbom bevonden. De vuurwerkklap en de daarop gevolgde steekvlam was groot, zo groot dat ook straatgenoten werden opgeschrikt en naar buiten zijn gekomen. Direct na de aanslag hing een benzinelucht in de woning. Ondanks langdurig politieonderzoek is tot op heden onduidelijk gebleven waarom de aanslag op de woning van [slachtoffer 1] plaatsvond. Ter zitting hebben verdachten laten weten over de reden van de aanslag niets te weten en niets te hebben gehoord. Een aanslag als de onderhavige onder de omschreven omstandigheden vormt naar het oordeel van de rechtbank een zodanig ernstige normschending dat psychische schade, bij [slachtoffer 1] en zijn dochters, ten gevolge daarvan, wordt voorondersteld.
Gepleit is om de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank te hoog voor. De rechtbank zal de schade daarom schatten en stelt deze vast op € 1.500,- voor [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen grond om tussen [slachtoffer 1] en zijn dochters onderscheid te maken en zal daarom aan iedere dochter eveneens € 1.500,- toewijzen. Alle bedragen te verhogen met wettelijke rente.
Resumerend kent de rechtbank toe aan:
- [slachtoffer 1] : € 441,28 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 oktober 2020, zijnde de laatst opgenomen verlofuren, en € 1.500,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 april 2020;
- [slachtoffer 2] : € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 april 2020;
- [slachtoffer 3] : € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 april 2020.
De rechtbank zal bepalen dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het vergoeden van de toegewezen bedragen. Daarnaast zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 495 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 veroordeelt verdachte, hoofdelijk met medeverdachten des dat een betalend de anderen zijn bevrijd, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van de volgende bedragen aan materiële schade en/of smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 1] € 441,28 datum: 5-10-2020
2. [slachtoffer 1] € 1.500,00 datum: 11-4-2020
3. [slachtoffer 2] € 1.500,00 datum: 11-4-2020
4. [slachtoffer 3] € 1.500,00 datum: 11-4-2020
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade en/of smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1] € 1.941,28 29 dagen;
2. [slachtoffer 2] € 1.500,00 25 dagen;
2. [slachtoffer 3] € 1.500,00 25 dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. R.M.H. Pennings en
mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2023.
mr. Pennings is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON3R020033, gesloten op 26 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 980.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 993.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1003-1014.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 994.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 1036.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 528.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1051.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 686.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 756.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 527.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1219-1221.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1201.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1221.
15.NFI-rapport, p. 1137.
16.NFI-rapport DNA-onderzoek, p. 1154.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1463.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1213.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1253.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1250.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1463.
22.Uitwerking tapgesprek sessienummer 2850, p. 1278.
23.Uitwerking tapgesprek sessienummer 2885, p. 1279.
24.Uitwerking tapgesprek sessienummer 2945, p. 1280.
25.Uitwerking tapgesprek sessienummer 3008, p. 1282.
26.Sh is de afkorting voor stemherkenning.
27.Uitwerking tapgesprek sessienummer 311, p. 1385-1386.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 528.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] p. 590.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 125-1252.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 570.
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1595.
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1593.
34.Uitwerking tapgesprek sessienummer 3008, p. 1282.
35.Uitwerking tapgesprek sessienummer 18250, p. 1520-1521 en het proces-verbaal van relaas p. 881.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 719.
37.Uitwerking tapgesprek sessienummer 18272, p. 1541-1542.
38.Door medeverdachte [medeverdachte 2] is betwist dat hij de in dit tapgesprek weergegeven teksten heeft uitgesproken, zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2021. Ten aanzien van de vraag of de betwiste fragmenten wel door medeverdachte [medeverdachte 2] worden uitgesproken heeft NFI laten weten dat het onderzoeksmateriaal met de opnamen van de telefoongesprekken te kort zijn voor vergelijkend onderzoek, zie het NFI-rapport d.d. 27 oktober 2021.