ECLI:NL:RBGEL:2023:3366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
05.001225.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging moord/doodslag en brandstichting in Apeldoorn

Op 12 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (medeplegen van) poging tot moord/doodslag en brandstichting. De tenlastelegging betrof een incident op 11 april 2020 in Apeldoorn, waarbij een brandbom, bestaande uit een plastic fles met benzine en een Cobra 6, tegen een woning werd gegooid. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 200 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er camerabeelden waren van het incident, maar dat deze niet voldoende bewijs boden om de verdachte te identificeren als de dader. Er was weliswaar DNA van de verdachte aangetroffen op een flesje in een voertuig dat bij het incident betrokken was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om betrokkenheid bij het incident te bewijzen. Ook de telecomgegevens en tapgesprekken gaven geen duidelijk bewijs van betrokkenheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, en heeft de verdachte vrijgesproken van zowel poging tot moord/doodslag als brandstichting. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen bewezenverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/001225-21
Datum uitspraak : 12 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. C.A. Bouw, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] en/of overige in een woning gelegen aan de [adres 2] aanwezige personen, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of een Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijze heeft/hebben aangestoken en/of
- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of die Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk tegen een ruit/raam en/of het kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning heeft/hebben gegooid, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2020 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, bij/tegen een woning gelegen aan de [adres 2] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door:
- een plastic fles met daarin benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of een Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk, op enige wijze aan te steken en/of
- die plastic fles met daarin benzine, in ieder een dergelijke vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of die Cobra 6, in ieder geval een dergelijk stuk knalvuurwerk tegen een ruit/raam en/of het kozijn aan de voorzijde van voornoemde woning te gooien, waarna die plastic fles met benzine en die Cobra 6 tot ontploffing is gekomen/gebracht, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige [slachtoffer] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [slachtoffer] en/of overige aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer] en/of overige in de woning aanwezige personen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven, en een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
De verdediging heeft voor beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Niet bewezen kan worden dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hem ten laste gelegde feiten.

3.Vrijspraak

De rechtbank overweegt dat vaststaat dat op 11 april 2020 opzettelijk een brandbom, bestaande uit een plastic fles met daarin benzine of een andere vluchtige ontbrandbare vloeistof en een Cobra 6, is aangestoken en vervolgens tegen de ruit/ raam en het kozijn aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres 2] te Apeldoorn is gegooid, waarna de brandbom tot ontploffing is gekomen.
Op de camerabeelden van een in de [adres 2] geparkeerde Tesla is te zien dat een witte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] bij het incident betrokken was. Linksachter stapte een persoon uit het voertuig. Nadat deze de brandbom tegen de woning had gegooid, stapte hij rechtsachter het voertuig weer in. Het voertuig stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] . In het voertuig is op de bodem van de achterbank achter de bestuurdersstoel een Maaza-flesje aangetroffen. Op de drinkopening en de binnenzijde van de rand van de dop van dit Maaza-flesje is het DNA-profiel van verdachte, samen met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 2] en het DNA-profiel van een onbekende persoon, aangetroffen. Verdachte heeft verklaard niets met het feit te maken te hebben en dat het kan zijn dat hij op een eerder moment uit het flesje van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gedronken, waardoor zijn DNA op dit flesje is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er DNA van verdachte is aangetroffen op een flesje dat in het bij het incident betrokken voertuig lag, nog niet maakt dat verdachte dus bij het incident betrokken was.
Verder is uit de historische telecomgegevens van verdachte gebleken dat hij in de avond van 11 april 2020 telefonisch contact heeft gehad met telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 3] . De rechtbank overweegt dat niet bekend is waarover dit telefoongesprek ging en is daarom van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat dit telefoongesprek betrekking had op het gooien van de brandbom tegen de woning in Apeldoorn.
Verder is sprake van een tapgesprek, sessienummer 1214, gevoerd op 12 april 2020, waarin verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 1] spreekt over ‘doekoe’. Ook is sprake van een tapgesprek, sessienummer 2885, gevoerd op 13 april 2020 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 1] aan verdachte vraagt of ze de ‘doekoe’ al gekregen hebben. Verdachte antwoordt ‘ja man’. Verdachte vraagt vervolgens aan medeverdachte [medeverdachte 1] naar zijn in beslag genomen auto. De rechtbank is van oordeel dat uit deze tapgesprekken volgt dat wordt gesproken over geld, maar dat uit de tapgesprekken niet volgt dat dit geld enig verband zou houden met het incident in Apeldoorn. Eveneens duidt de vraag naar de in beslag genomen auto niet op betrokkenheid van verdachte bij het incident.
Ook is sprake van een tapgesprek, sessienummer 18250, gevoerd op 1 november 2020 tussen medeverdachte [medeverdachte 3] enerzijds en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] anderzijds. Tijdens dit gesprek is onder andere het volgende gezegd: “die Russische man die opgepakt is door de politie heeft ons verraden. Datgene wat wij in de auto hebben gedaan heeft hij ons verraden, ze kwamen achter mij naar huis en achter hem. Hij heeft over jou en je broer verklaard”. De rechtbank overweegt dat niet vastgesteld kan worden of deze tekst door verdachte is uitgesproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit dit tapgesprek niet volgt dat verdachte bij het incident in Apeldoorn betrokken is geweest.
Naar aanleiding van de camerabeelden van de Tesla is een signalement van de gooier van de brandbom opgesteld. De camerabeelden zijn vervolgens verbeterd, maar deze waren van onvoldoende kwaliteit om daarop iemand te herkennen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee geen sprake van een herkenning, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de gooier van de brandbom is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat er ook geen ander bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij het incident in Apeldoorn, zodat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte daarom van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspreken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

Door [slachtoffer] is in de zaken tegen verdachte en medeverdachten een vordering ingediend tot verkrijging van schadevergoeding. Deze vordering omvat vergoeding van zowel materiële schade ad € 441,28 als van immateriële schade ad € 6.000,-. Verder is verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M.H. Pennings, kinderrechter, als voorzitter,
mr. J.M.J.M. Doon, kinderrechter,
mr. Y. Yeniay-Cenik, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2023.
mr. Pennings is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.