ECLI:NL:RBGEL:2023:3364

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
10432479
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot openbreken cao door vakbonden vanwege hoge inflatie en energiekosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de vakbonden Federatie Nederlandse Vakbeweging en CNV Vakmensen een kort geding aangespannen tegen Smart Packaging Solutions B.V. (SPS) met als doel om SPS te dwingen hun voorstel tot wijziging van de cao in behandeling te nemen. De vakbonden beroepen zich op artikel 26 van de cao, dat hen het recht geeft om wijzigingen voor te stellen in geval van buitengewone ingrijpende veranderingen in de sociaaleconomische verhoudingen in Nederland. De vakbonden stellen dat de hoge inflatie en stijgende energiekosten deze situatie rechtvaardigen.

De procedure begon met een dagvaarding op 13 april 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 mei 2023. De rechter moest beoordelen of de vakbonden een spoedeisend belang hadden bij hun verzoek en of hun vorderingen in een eventuele bodemprocedure kans van slagen zouden hebben. SPS betwistte het spoedeisend belang en stelde dat er geen sprake was van de ingrijpende veranderingen zoals bedoeld in de cao.

De kantonrechter oordeelde dat de vakbonden onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat er op dat moment sprake was van de ingrijpende veranderingen die artikel 26 van de cao vereiste. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de vakbonden niet toewijsbaar waren en wees deze af. Tevens werd de proceskostencompensatie toegewezen, zodat iedere partij met de eigen kosten belast bleef. Het vonnis werd uitgesproken op 7 juni 2023 door mr. M. Engelbert-Clarenbeek.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 10432479 \ VV EXPL 23-18
Vonnis in kort geding van 7 juni 2023
in de zaak van

1.de vereniging met volledige rechtsbevoegdheidFEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,

gevestigd te Utrecht,
gemachtigde: mr. A.A.M. Broos,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV VAKMENSEN.NL,
gevestigd te Utrecht,
gemachtigde: mr. B.D. Meijer,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: de bonden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMART PACKAGING SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Loenen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: SPS,
gemachtigde: mr. A. Zuidinga.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 april 2023 met productie 1 tot en met 22,
- de brief van mr. Zuidinga van 11 mei 2023 met productie 1 tot en met 17,
- de brief van mr. Broos van 17 mei 2023 met de producties 23 tot en met 30,
- de mondelinge behandeling op 24 mei 2023, waarvan aantekening is gehouden door de griffier,
- de pleitnota/conclusie van antwoord van SPS met eis in reconventie,
- de pleitnota van de bonden.

2.De feiten

2.1.
De bonden en SPS sluiten al meerdere jaren een bedrijfs-cao af. In mei 2022 is tussen partijen onderhandeld over een nieuwe bedrijfs-cao, wat heeft geleid tot een onderhandelingsresultaat op 31 mei 2022. Het betrof een cao met een looptijd van
24 maanden van 1 juli 2022 tot 1 juli 2024. De bonden hebben het resultaat voorgelegd aan de leden, die in juni 2022 met het resultaat hebben ingestemd.
2.2.
Artikel 26 van de bedrijfs-cao SPS 1 juli 2022 - 1 juli 2024 (hierna: de cao) luidt:
“In geval van buitengewone ingrijpende veranderingen in de algemene sociaaleconomische verhoudingen in Nederland, zijn partijen gerechtigd tijdens de duur van deze cao wijzigingen daarvan aan de orde te stellen, die met deze veranderingen in direct verband staan. Partijen zijn in dat geval verplicht aan de orde gebrachte voorstellen in behandeling te nemen.Indien binnen twee maanden nadat deze voorstellen door een van partijen zijn ingediend geen overeenstemming is bereikt, is de partij die de voorstellen heeft ingediend gerechtigd de overeenkomst, met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand, op te zeggen.”In artikel 3 van de cao zijn de verplichtingen van de bonden gedurende de looptijd van de cao beschreven. Hierin is, kort samengevat, overeengekomen dat de bonden geen stakingen of andere acties zullen toepassen en de nakoming van de cao zullen bevorderen.
2.3.
In oktober 2022 hebben de bonden bij SPS aandacht gevraagd voor de onverwacht forse stijging van de inflatie en (mondeling) een beroep gedaan op artikel 26 van de cao.
SPS was niet bereid in onderhandeling te treden, maar heeft wel toegezegd in december tijdens het periodiek overleg de situatie te willen bekijken.
2.4.
SPS heeft op 28 november 2022 aan de bonden toegezegd aan de werknemers een eenmalige uitkering van € 500,00 toe te kennen, te betalen in januari 2023. Ook is toegezegd eenmalig de winstuitkering te verhogen naar minimaal € 500,00. Dit bedrag is in februari 2023 uitbetaald. SPS heeft verder aangeboden om werknemers, die dat willen, maatwerk te leveren door bijvoorbeeld de eindejaarsuitkering en/of vakantiegeld eerder in termijnen uit te betalen.
2.5.
De bonden hebben bij brief van 21 februari 2023 aan SPS geschreven dat zij formeel een voorstel doen in het kader van artikel 26 CAO om de salarissen (tussentijds) met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2023 te verhogen met 5%, waarbij de loonstijging van 3,7% per 1 juli 2023 gerespecteerd blijft. Dit in verband met de forse inflatie, die ‘behoorlijk inhakt op de financiële situatie van de werknemers’.
2.6.
SPS heeft op 2 maart 2023 aan de bonden geantwoord dat er naar haar mening geen situatie is als bedoeld in artikel 26 cao, zodat het wijzigingsvoorstel niet in behandeling wordt genomen.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De bonden vorderen - samengevat - dat SPS het voorstel van de bonden tot wijziging van de cao, gedaan bij brief van 21 februari 2023, in behandeling neemt en de bonden op korte termijn zal uitnodigen om het voorstel te bespreken, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van SPS in de proceskosten.
SPS vordert in reconventie veroordeling van SPS tot nakoming van de vredesplichtbepaling als bedoeld in artikel 3 van de cao totdat aan de cao rechtsgeldig een einde gekomen is, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de bonden in de proceskosten.
3.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of de bonden ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.3.
SPS betwist dat sprake is van spoedeisend belang, omdat de bonden in haar visie onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat onverkorte toepassing van de cao tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden voor werknemers zodat er op korte termijn iets aan gedaan zou moeten worden. Dit standpunt wordt niet gevolgd. SPS legt de lat te hoog als zij (veronder)stelt dat pas sprake zou zijn van spoedeisend belang wanneer het niet overgaan tot nieuwe besprekingen leidt tot een onaanvaardbare situatie voor de werknemers. Het gaat er om dat de bonden hun in de cao opgenomen recht op het openbreken van de cao gerealiseerd willen zien. Wanneer sprake is van een situatie als in artikel 26 cao omschreven hebben ze uiteraard belang bij een spoedige heropening van die gesprekken.
Ook het standpunt van SPS dat de vordering zich niet leent voor beoordeling in kort geding, omdat het zou leiden tot een declaratoir vonnis, kan niet worden gevolgd. De vordering ziet op een gebod, wat een passende voorziening kan zijn in voorkomende gevallen en brengt op zichzelf geen wijziging in de rechtstoestand tussen partijen.
3.4.
Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een bijzondere tijd, waarin door een combinatie van externe factoren (coronacrisis, oorlog in Oekraïne, energiecrisis) een hoge inflatie en een forse stijging van het prijspeil is ontstaan. Dat dit gevolgen heeft voor de financiële situatie van werknemers is ook onbetwist. De centrale vraag in dit geschil is echter niet of het een bijzondere tijd is, maar of sprake is van ‘
buitengewone ingrijpende veranderingen in de algemene sociaaleconomische verhoudingen in Nederland’zoals in artikel 26 cao is bepaald.
3.5.
De uitleg van deze cao-bepaling dient, zoals de bonden ook hebben aangegeven, te worden gedaan met inachtneming van het Haviltex-criterium. Dit levert in dit geval feitelijk geen ander resultaat op dan een tekstuele uitleg, nu partijen een vergelijkbare (juridische) positie hebben gehad bij de totstandkoming van de cao en partijen ter zitting verklaard hebben dat de tekst van artikel 26 cao geen zelfstandig onderwerp van gesprek in de onderhandelingen is geweest.
3.6.
De eerste vraag is dan, wat onder de ‘algemene sociaaleconomische verhoudingen in Nederland’ moet worden verstaan. Volgens de bonden gaat het om ‘een rechtvaardige verdeling van de welvaart, hetgeen samenhangt met opleiding, inkomen en positie op de arbeidsmarkt’. SPS heeft dat niet weersproken, zodat er van wordt uitgegaan dat partijen dat met deze term bedoeld hebben.
De volgende vraag is dan, wat de ‘buitengewone ingrijpende veranderingen’ zijn.
De bonden benoemen de inflatie en toenemende armoede, met name als gevolg van de stijgende energiekosten, als de ‘ingrijpende veranderingen’ die zich hierin voordoen. Het ‘buitengewone’ zien de bonden in de mate van inflatie, die de hoogste is sinds 1975.
SPS betwist niet dat er sprake is van inflatie en stijgende energiekosten, maar betwist dat dit
‘buitengewone ingrijpende veranderingen’ zijn als in artikel 26 cao bedoeld, met name ook omdat door overheidsmaatregelen en de door de werkgever getroffen tussentijdse voorzieningen de gevolgen van de inflatie voor de werknemers verminderd zijn.
3.7.
Bij de beoordeling van de vordering is ook relevant op welk moment de ‘buitengewone ingrijpende veranderingen in de algemene sociaaleconomische verhoudingen in Nederland’ zich zouden moeten voordoen om artikel 26 cao te kunnen inroepen. ‘Veranderingen’ zien immers op een wijziging ten opzichte van een eerdere situatie. Logischerwijs zal dat beginpunt liggen bij de ingangsdatum van de cao, 1 juli 2022 of wellicht bij het kort daarvoor gelegen moment van de akkoordverklaring door alle partijen met het onderhandelingsresultaat begin juni 2022. De bonden hebben zich al in oktober 2022 mondeling beroepen op artikel 26 cao en hebben dat schriftelijk gedaan in de brief van 21 februari 2023. In een kort geding ligt echter, zoals aangegeven, ter beoordeling of voldoende aannemelijk is dat de vordering in de bodemprocedure een kans van slagen heeft en er nu een voorziening getroffen moet worden.
Dat brengt mee dat voor toewijzing van het gevorderde geen plaats is als er op dit moment geen situatie als bedoeld in artikel 26 cao (meer) aan de orde zou zijn.
3.8.
De bonden hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op dit moment ten opzichte van de situatie van juni 2022 daadwerkelijk sprake is van veranderingen in de ‘rechtvaardige verdeling van de welvaart’ en dan ook nog ‘ingrijpende veranderingen’ die als ‘buitengewoon’ aangemerkt moeten worden. Het enkele gegeven dat de inflatie in de tussentijd fors hoger was dan ten tijde van de cao-onderhandelingen door partijen (en deskundigen) te voorzien was en naar het zich nu laat aanzien ook nog enige tijd hoog blijft, is daarvoor onvoldoende. De verdeling van welvaart wordt niet alleen beïnvloed door de piek in de inflatie en de duur daarvan, maar ook door de in reactie hierop getroffen (overheids)maatregelen, zoals de tegemoetkoming voor huishoudens voor de energiekosten, het energie prijsplafond en maatregelen van derden, zoals werkgevers. Dat er ondanks de maatregelen voor de werknemers voelbare financiële gevolgen zijn is aannemelijk.
SPS wijst er in dit verband echter op dat zij de laatste maanden geen toename van loonbeslagen of ziekteverzuim heeft gezien en haar werknemers niet om de maatwerk voorzieningen gevraagd hebben en dus niet merkbaar in de (financiële) problemen verkeren. Anderzijds staat, volgens SPS, ook haar positie onder druk. De stijging van energiekosten en overige prijsstijgingen treffen immers niet alleen werknemers, maar ook werkgevers. SPS stelt dat er door haar machines stilgezet moeten worden vanwege de tegenvallende vraag, mede door stijgende prijzen voor grondstoffen en de hoge energielasten. Dit is door de bonden op zich niet weersproken.
3.9.
Uit het voorgaande volgt, dat het thans niet voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure de bonden in het gelijk gesteld zullen worden. Daarmee is een voorziening op dit moment niet noodzakelijk en is de vordering van de bonden niet toewijsbaar.
SPS heeft op haar beurt gevorderd te oordelen dat de bonden zich aan de vredesplichtbepalingen uit artikel 3 van de cao moeten houden. SPS heeft hiertoe aangevoerd dat zij er, gelet op de recente opstelling van de bonden en de wens tot openbreken van de cao niet gerust op is dat de bonden zich aan deze clausule zullen houden. De bonden hebben evenwel ter zitting toegezegd dat wel te zullen doen, zodat er geen (spoedeisend) belang is bij deze vordering. Ook deze zal daarom niet toegewezen worden.
3.10.
Nu beide partijen ongelijk krijgen en gelet op de onderlinge verhoudingen bestaat aanleiding tot compensatie van proceskosten.

4.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op
7 juni 2023.