Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Het procesverloop
2.2. De feiten
“5.Vervolg Warmteverbruik
“ 8. Het wel/niet plaatsen van extra Warmte-meter bij de Cv-installatie
1. het besluit van de VvE van 19 oktober 2022 zal vernietigen, dan wel voor recht zal verklaren dat dit besluit nietig is,
2. aan de VvE een gebod zal opleggen tot het plaatsen van een centrale GJ-warmtemeter,
3. de VvE zal veroordelen in de proceskosten, [verzoekende partij] daarvan uitgesloten.
De tweede vordering, het gebod, behoort niet tot de competentie van de kantonrechter en moet met een dagvaardingsprocedure aan de rechter voorgelegd worden, zodat [verzoekende partij] in die vordering niet ontvankelijk is, aldus de VvE.
4.De beoordeling
“Indien een gebouw waarin zich meerdere woon- of bedrijfsruimtes bevinden verwarmd wordt met behulp van een centrale productieinstallatie voor warmte die zich in het betreffende gebouw of in een nabij gelegen gebouw of bouwwerk bevindt, meet de leverancier de hoeveelheid warmte die de centrale installatie produceert.”.Vast staat dat de VvE een leverancier in de zin van deze bepaling is en dat het complex, waarin zich het appartement van [verzoekende partij] bevindt, een centrale productieinstallatie in genoemde zin heeft. Waar [verzoekende partij] in de genoemde bepaling een verplichting voor de VvE tot plaatsing van een centrale warmtemeter leest, leest de VvE daarin een verplichting om de hoeveelheid warmte te meten, zonder dat daarvoor een bepaalde methode of meetinstrument is voorgeschreven.
In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2016/17, 34723, 3) is hierover het volgende te lezen:
“4.10 Meting warmteproductie centrale installatie bij gebouwgebonden blokverwarming.De Warmtewet voorziet in een tariefregulering waarbij wordt uitgegaan van een tarief dat bestaat uit twee onderdelen, een vast deel en een variabel deel. Het variabele deel wordt uitgedrukt in euro per gigajoule (GJ). In situaties van gebouw gebonden blokverwarming, waarin meerdere woon -of bedrijfsruimtes in één gebouw worden verwarmd door een centrale installatie die zich in het gebouw bevindt, produceert de centrale installatie warmte die vervolgens door de leverancier geleverd wordt aan de verbruikers. (…) Het variabele deel van het tarief wordt door leveranciers berekend door een omrekening van de kosten van de hoeveelheid brandstof (doorgaans m3 gas) die door een centrale installatie wordt gebruikt om warmte (GJ of kW) te produceren. Wanneer er een meter is geplaatst die meet hoeveel warmte een centrale installatie produceert vindt deze omrekening plaats op basis van deze meetgegevens. Wanneer er geen meter is geplaatst moet een omrekening van brandstof naar warmte plaatsvinden die rekening houdt met de kwaliteit van de brandstof en het brandstofrendement van de betreffende centrale installatie. In de praktijk blijkt dat, wanneer niet wordt gemeten hoeveel warmte er wordt geproduceerd door de centrale installatie, er geregeld discussie ontstaat over de mate waarin rekening wordt gehouden met mogelijke inefficiëntie van de ketel. ACM adviseert leveranciers die niet kiezen voor een meter bij de centrale installatie om dit probleem te ondervangen door eenmalig advies in te winnen bij een technisch adviesbureau om de omrekening van gas (m3) naar warmte (GJ of kW) correct te bepalen. Dit laat echter onverlet dat de efficiëntie van de centrale installatie minder kan worden of kan verbeteren als gevolg van onderhoudswerkzaamheden.Omwille van transparantie en om te voorkomen dat leveranciers en verbruikers discussie moeten voeren over de correcte omrekening naar de hoeveelheid geproduceerde warmte is in dit voorstel voor situaties van gebouw gebonden blokverwarming een verplichting opgenomen voor de leverancier om de hoeveelheid door de installatie geproduceerde warmte daadwerkelijk te meten. Hoewel deze meting in de praktijk doorgaans plaatsvindt in GJ, kan deze meting ook plaatsvinden in kW.Als gevolg van de uitzondering in het tweede lid van artikel 1a op de beperking van de reikwijdte van artikel 1a is deze verplichting, zoals beschreven in paragraaf 4.1, ook van toepassing op leveranciers die voor het overige zijn uitgezonderd van de reikwijdte van de Warmtewet.(…)”.