ECLI:NL:RBGEL:2023:3363

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
10209308
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot plaatsing van een centrale warmtemeter in een VvE-gebouw onder de Warmtewet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekende partij en een Vereniging van Eigenaren (VvE) over de verplichting tot het plaatsen van een centrale warmtemeter in een appartementencomplex. De verzoekende partij, eigenaar van een appartementsrecht, verzocht de rechter om het besluit van de VvE van 19 oktober 2022 te vernietigen, waarin was besloten om geen centrale GJ-warmtemeter te plaatsen. De verzoekende partij stelde dat de Warmtewet een dergelijke verplichting oplegt, terwijl de VvE betoogde dat de individuele warmtemeters in de appartementen voldoende waren en dat de centrale meter niet verplicht was.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 november 2022 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 mei 2023. De VvE voerde aan dat de Warmtewet niet vereist dat een centrale GJ-meter wordt geplaatst, en dat de huidige meetmethoden voldoende waren om het energieverbruik te berekenen. De verzoekende partij betwistte dit en stelde dat de VvE in strijd met de wet handelde door het besluit nietig te verklaren.

De kantonrechter oordeelde dat de VvE niet voldeed aan de verplichting om de door de centrale installatie geproduceerde hoeveelheid warmte te meten. De rechter vernietigde het besluit van de VvE en oordeelde dat de VvE een nieuw besluit moest nemen over de plaatsing van een centrale warmtemeter. Tevens werd de VvE veroordeeld in de proceskosten, waarbij de verzoekende partij niet gehouden was om bij te dragen aan deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer : 10209308 AZ VERZ 22-50
Afschrift aan : gemachtigden
Verzonden d.d. :
beschikking d.d. 6 juni 2023
in de zaak van:
[verzoeker 1],[verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: M. Spierings,
tegen
de vereniging
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
gemachtigden: mr. J.G.M. Scholte.
Partijen worden hierna [verzoekende partij] (verzoekende partijen samen, in enkelvoud) en de VvE genoemd.

1.Het procesverloop

Dit blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 21 november 2022, met zeven producties en een nader toegezonden achtste productie,
- het verweerschrift met vijf producties,
- de brief van de gemachtigde van [verzoekende partij] van 1 mei 2023 met een akte wijziging verzoek,
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 9 mei 2023, gehouden in de locatie Apeldoorn, waarvan door de griffier aantekening is gehouden.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is eigenaar van het appartementsrecht [adres] en daarmee lid van de VvE.
2.2.
De VvE bestaat uit 39 appartementen en gemeenschappelijke ruimtes. In het gebouw is blokverwarming aanwezig. Deze blokverwarming is aangesloten op een gasmeter van Liander, waarmee het verbruik van m3 gas wordt geregistreerd voor het hele gebouw. Ieder appartement heeft een individuele warmtemeter, waarbij het warmteverbruik in Gigajoule (GJ) wordt weergegeven.
2.3
In de vergadering van de VvE van 13 november 2019 is gesproken over het warmteverbruik. In de notulen van die vergadering is het volgende te lezen:
5.Vervolg Warmteverbruik
a. Presentatie van [betrokkene] van [betrokken bedrijf]
is een specialist in het verbruiksafhankelijk afrekenen van warmtekosten en [betrokkene] geeft een uitgebreide toelichting op de werkwijze van [betrokken bedrijf]. De cijfers zoals deze nu beschikbaar zijn van de VvE [flatgebouw] zijn goed te vergelijken met andere complexen. De wijze van afrekenen van warmtekosten met voorschotbijdrages en een eindfactuur per kalenderjaar worden toegelicht. [betrokken bedrijf] verwacht dat de leidingisolatie nog zorgt voor een betere verhouding tussen gestookt en verbruik van warmte en heeft de commissie voorgesteld een extra warmtemeter te doen direct bij de ketel; besloten wordt die extra warmtemeter bij de ketel te (laten) plaatsen. Dit is ook wettelijk verplicht. Het gebruik van correctiefactoren voor de buitenschil is iets wat [betrokken bedrijf] binnen het contract kan berekenen. Zij kunnen een voorstel aanbieden aan de vergadering.
b. Voorstel bestuur besluit samenwerking VvE [flatgebouw] met [betrokken bedrijf]
Het bestuur stelt voor om een contract met [betrokken bedrijf] aan te gaan voor de periode van 1 jaar met stilzwijgende verlenging en een evaluatie in het voorjaar van 2021. De vergadering stemt unaniem in met het voorstel.
c. Besluit kostenverdeling warmteverbruik
Conform het voorstel van de commissie worden de individuele voorschotbijdrages (inclusief de 10% toeslag onvoorzien) goedgekeurd en kan [betrokken bedrijf] deze hanteren bij de maandelijkse (via automatische incasso) afrekening van het voorschot.d. Besluit wel/niet toepassen ‘niet beïnvloedbare warmteverliezen’ (reductiefactoren)(…)”.In de besluitenlijst, behorend bij de notulen, is op het onderdeel 5a van de vergadering geen besluit opgenomen, wel bij 5b, 5c en 5d.
2.4.
In de vergadering van de VvE van 19 oktober 2022 is naar aanleiding van vragen van [verzoekende partij] gesproken over het al dan niet plaatsen van een centrale warmtemeter bij de cv-installatie. In de notulen van deze vergadering is het volgende weergegeven:
“ 8. Het wel/niet plaatsen van extra Warmte-meter bij de Cv-installatie
Bij de vergaderstukken zijn mailwisselingen meegezonden met betrekking tot wel of niet verplicht zijn om een GJ-meter te laten plaatsen in verband met de Warmtewet. [verzoeker 1] is van mening dat de wetgever hier duidelijk over is en plaatsing van een GJ-meter, in verband met de Warmtewet, tot een wettelijke verplichting hoort van de VvE. Het bestuur van de VvE deelt deze mening niet en heeft dit in de, bij de uitnodiging, verzonden mailwisseling beargumenteerd.
[verzoeker 1] is van mening dat de uitleg van het bestuur hieromtrent niet juist is en houdt tijdens de Vergadering hierover een pleidooi. Bij deze notulen is een bijlage bijgevoegd waarin een flink aantal zaken gearceerd zijn. [verzoeker 1] is van mening dat de door hem gearceerde zaken duidelijkheid geven over de verplichting van de VvE om een GJ-meter te plaatsen.
[verzoeker 1] heeft diverse instanties benaderd en deze instanties zijn allen van mening dat een GJ-meter tot een verplichting behoort. Het bestuur geeft aan dat de Warmtewet is herzien in 2020 en om deze reden deze verplichting niet meer geldt voor de VvE. Het plaatsen van een GJ-meter voegt niets toe aan het correct afrekenen van de stookkosten, alle woningen in het complex zijn voorzien van warmtemeters. Wanneer de Vergadering besluit om wel een GJ-meter te plaatsen zullen de kosten hiervoor ca. € 5.000,00 bedragen.
Er ontstaat een discussie tussen het bestuur en [verzoeker 1] over het jaartal waarin de
Warmtewet is gewijzigd. Volgens [verzoeker 1] is dit in 2018 gewijzigd en het bestuur is van mening dat de Warmtewet in 2020 is ingegaan. De voorzitter van de Vergadering, [voorzitter], onderbreekt de discussie en geeft aan [verzoeker 1] heel uitgebreid en duidelijk zijn mening met een ieder heeft gedeeld.
Uit de tekst van de notulen van 2018 blijkt dat over deze kwestie destijds ook is besproken, volgens de
besluitenlijst van deze vergadering is hierover geen besluit genomen.
Voorgesteld is “om voor of tegen te stemmen voor het plaatsen van een extra warmtemeter (met stembriefjes)
De uitslag hiervan is 5 voor en 26 tegen (alle aanwezige stemmen zijn uitgebracht).Hiermee besluit de Vergadering niet over te gaan tot plaatsing van een GJ-meter.”3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekende partij] verzoekt, na wijziging van het verzoek, dat de kantonrechter, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het besluit van de VvE van 19 oktober 2022 zal vernietigen, dan wel voor recht zal verklaren dat dit besluit nietig is,
2. aan de VvE een gebod zal opleggen tot het plaatsen van een centrale GJ-warmtemeter,
3. de VvE zal veroordelen in de proceskosten, [verzoekende partij] daarvan uitgesloten.
3.2.
[verzoekende partij] voert daarbij aan dat de Warmtewet voorschrijft dat een centrale warmtemeter moet worden geplaatst. De VvE handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door het besluit van 19 oktober 2022 te nemen, omdat daarmee in strijd met de wet gehandeld wordt. Deze wet, gebaseerd op Europese regelgeving, is juist bedoeld om de individuele verbruikers, zoals [verzoekende partij] te beschermen en de verplichting mag niet genegeerd worden. Door de afwezigheid van de centrale warmtemeter kan het individuele verbruik van de leden onvoldoende secuur worden vastgesteld.
3.3.
De VvE voert verweer. De VvE voert daarbij aan dat het individuele verbruik per appartement gemeten wordt via een eigen warmtemeter. Ook het centrale gasverbruik is inzichtelijk. Via een landelijk gebruikelijke omrekenformule kan het energieverlies van de hele installatie bepaald worden. Een centrale GJ-meter heeft geen toegevoegde waarde en wordt niet verplicht voorgeschreven in de Warmtewet, zodat het besluit niet in strijd is met de wet en evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
De tweede vordering, het gebod, behoort niet tot de competentie van de kantonrechter en moet met een dagvaardingsprocedure aan de rechter voorgelegd worden, zodat [verzoekende partij] in die vordering niet ontvankelijk is, aldus de VvE.

4.De beoordeling

4.1.
De VvE voert allereerst aan dat [verzoekende partij] geen belang heeft bij het onder 1 omschreven verzoek tot vernietiging van het besluit en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Dit standpunt wordt niet gedeeld. [verzoekende partij] heeft een belang aangegeven voor zijn verzoek, namelijk het belang dat de VvE haar wettelijke plichten nakomt en heeft bovendien (ter zitting) het belang van een zuiverder afrekening van de energiekosten benoemd. Daarmee is voldoende belang voor het indienen van het verzoek gegeven om ontvankelijk te zijn in dat verzoek. Bij de ontvankelijkheid gaat het nog niet om een beoordeling van de juistheid van de aangevoerde argumenten; die toets vindt plaats bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt betreft in wezen de uitleg van de Warmtewet en in het bijzonder artikel 8 onder 9 van die wet. Hierin staat:
“Indien een gebouw waarin zich meerdere woon- of bedrijfsruimtes bevinden verwarmd wordt met behulp van een centrale productieinstallatie voor warmte die zich in het betreffende gebouw of in een nabij gelegen gebouw of bouwwerk bevindt, meet de leverancier de hoeveelheid warmte die de centrale installatie produceert.”.Vast staat dat de VvE een leverancier in de zin van deze bepaling is en dat het complex, waarin zich het appartement van [verzoekende partij] bevindt, een centrale productieinstallatie in genoemde zin heeft. Waar [verzoekende partij] in de genoemde bepaling een verplichting voor de VvE tot plaatsing van een centrale warmtemeter leest, leest de VvE daarin een verplichting om de hoeveelheid warmte te meten, zonder dat daarvoor een bepaalde methode of meetinstrument is voorgeschreven.
4.3.
In de bewoordingen van artikel 8, lid 9 is geen concrete meetmethode voorgeschreven. Er is wel bepaald dát er gemeten moet worden, maar niet hóe.
In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2016/17, 34723, 3) is hierover het volgende te lezen:
“4.10 Meting warmteproductie centrale installatie bij gebouwgebonden blokverwarming.De Warmtewet voorziet in een tariefregulering waarbij wordt uitgegaan van een tarief dat bestaat uit twee onderdelen, een vast deel en een variabel deel. Het variabele deel wordt uitgedrukt in euro per gigajoule (GJ). In situaties van gebouw gebonden blokverwarming, waarin meerdere woon -of bedrijfsruimtes in één gebouw worden verwarmd door een centrale installatie die zich in het gebouw bevindt, produceert de centrale installatie warmte die vervolgens door de leverancier geleverd wordt aan de verbruikers. (…) Het variabele deel van het tarief wordt door leveranciers berekend door een omrekening van de kosten van de hoeveelheid brandstof (doorgaans m3 gas) die door een centrale installatie wordt gebruikt om warmte (GJ of kW) te produceren. Wanneer er een meter is geplaatst die meet hoeveel warmte een centrale installatie produceert vindt deze omrekening plaats op basis van deze meetgegevens. Wanneer er geen meter is geplaatst moet een omrekening van brandstof naar warmte plaatsvinden die rekening houdt met de kwaliteit van de brandstof en het brandstofrendement van de betreffende centrale installatie. In de praktijk blijkt dat, wanneer niet wordt gemeten hoeveel warmte er wordt geproduceerd door de centrale installatie, er geregeld discussie ontstaat over de mate waarin rekening wordt gehouden met mogelijke inefficiëntie van de ketel. ACM adviseert leveranciers die niet kiezen voor een meter bij de centrale installatie om dit probleem te ondervangen door eenmalig advies in te winnen bij een technisch adviesbureau om de omrekening van gas (m3) naar warmte (GJ of kW) correct te bepalen. Dit laat echter onverlet dat de efficiëntie van de centrale installatie minder kan worden of kan verbeteren als gevolg van onderhoudswerkzaamheden.Omwille van transparantie en om te voorkomen dat leveranciers en verbruikers discussie moeten voeren over de correcte omrekening naar de hoeveelheid geproduceerde warmte is in dit voorstel voor situaties van gebouw gebonden blokverwarming een verplichting opgenomen voor de leverancier om de hoeveelheid door de installatie geproduceerde warmte daadwerkelijk te meten. Hoewel deze meting in de praktijk doorgaans plaatsvindt in GJ, kan deze meting ook plaatsvinden in kW.Als gevolg van de uitzondering in het tweede lid van artikel 1a op de beperking van de reikwijdte van artikel 1a is deze verplichting, zoals beschreven in paragraaf 4.1, ook van toepassing op leveranciers die voor het overige zijn uitgezonderd van de reikwijdte van de Warmtewet.(…)”.
4.4.
Hoewel de keuze gelaten wordt tussen een meter in GJ of in Kw blijkt uit deze toelichting voldoende dat de wetgever een verplichting voor ogen staat om de concrete warmteproductie van de centrale installatie te meten. De huidige situatie bij de VvE doet dat niet. De VvE berekent nu wat de warmteproductie zou kunnen zijn door gebruik te maken van de tabel met omrekenfactoren (in navolging van energieleveranciers) en de geleverde hoeveelheid gas. Daarnaast wordt het individuele warmteverbruik van de leden concreet gemeten. Na aftrek van die waarden wordt het verschil bij de leden ieder voor 1/39 deel in rekening gebracht. Op deze wijze wordt beredeneerd wat het gemeenschappelijke verbruik voor centrale ruimtes en het weglekken van warmte bij transport en leidingverlies is, maar wordt geen informatie gegeven over de (in)efficiëntie van de ketel zelf. Daardoor wordt de door de centrale installatie geproduceerde hoeveelheid warmte niet afdoende gemeten. Hoewel de door de VvE gekozen oplossing uit kostenoogpunt wel enigszins begrijpelijk is, kan daarmee niet worden volstaan. Overigens zal de kostenpost van het plaatsen van een centrale meter van circa € 5.000,00 gelet op het aantal leden van de vereniging per lid een redelijk overzienbaar bedrag van circa € 130,00 betekenen.
4.6.
Met de huidige meet- en berekenmethode voldoet de VvE dus niet aan de plicht om de door de centrale installatie geproduceerde hoeveelheid warmte te meten, zodat het besluit vernietigd zal worden. Het is aan de VvE om een nieuw besluit te nemen. Welke keuze zij maakt is aan de VvE en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Het door [verzoekende partij] verzochte gebod om specifiek een GJ-meter te (doen) plaatsen kan alleen al om die reden niet toegewezen worden.
4.7.
Gelet op de uitkomst van de procedure zal de VvE worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij [verzoekende partij] niet gehouden zal zijn om daaraan bij te dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
vernietigt het besluit van 19 oktober 2022,
5.2.
veroordeelt de VvE (zonder [verzoekende partij]) in de proceskosten, die aan de zijde van [verzoekende partij] worden vastgesteld op € 86,00 griffierecht en € 528,00 aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.