ECLI:NL:RBGEL:2023:3356

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
05/042487-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen in Arnhem

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een 29-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor het slaan van een vrouw met een geladen vuurwapen en het bedreigen van haar en een vriendin. De feiten vonden plaats op 11 februari 2023 in Arnhem, waar de verdachte, na een seksafspraak, in een woede-uitbarsting de vrouw met een pistool op haar hoofd sloeg, wat resulteerde in een ernstige hoofdwond. De rechtbank oordeelde dat dit handelen als poging tot zware mishandeling moet worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft de verdachte de vrouwen bedreigd met het vuurwapen, wat ook bewezen is verklaard. De rechtbank nam de verklaringen van de verdachte als uitgangspunt, maar constateerde inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers. De verdachte had een geladen gaspistool bij zich en heeft dit ook gebruikt door in de richting van een man te schieten die de kamer binnenkwam. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de slachtoffers. De opgelegde straf is in overeenstemming met de richtlijnen voor geweldsdelicten en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/042487-23; 01/294210-20 (TUL) en 20/000923-18 (TUL)
Datum uitspraak : 13 juni 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [Adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (telkens) (krachtig) met een pistool en/of een telefoon en/of met zijn handen tegen het hoofd van die [Slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Arnhem [Slachtoffer 1] heeft mishandeld door (krachtig) met een pistool en/of een telefoon en/of met zijn handen tegen haar hoofd te slaan;
Feit 2
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Arnhem [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (in een woning) een wapen (pistool) gericht te houden op genoemde perso(o)n(en), althans op een duidelijk zichtbare wijze te tonen en/of vast te houden, en/of met dat wapen een of meermalen een schot te lossen;
Feit 3
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Eindhoven en/of Arnhem, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Glock (model 17 gen 5, kaliber 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14, in elk geval een hoeveelheid, patronen (UMA 9mm P.A. Knall) van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feiten 1 en 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit onder 1 primair en aan feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat voor de beantwoording van de vraag wat er bewezen kan worden in deze zaak, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de verklaringen van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] . Uit het dossier blijkt immers dat er veel meer speelt in deze zaak, dan zij verklaren. De verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting zijn geloofwaardig. Verdachte heeft uitgebreid verklaard en daarmee ook zichzelf belast.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1 primair. Er was geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft op de bovenkant van de schedel van [Slachtoffer 1] geslagen, wat het hardste en daarmee meest beschermende deel is van de schedel. Als wordt geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was, dan kan niet worden bewezen dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte handelde instinctief. Hij had zijn wapen in zijn hand op de man gericht en werd aangevallen door aangeefster. Hij heeft haar toen instinctief met diezelfde hand een klap gegeven, zonder daar dus over na te denken. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verder heeft de raadsman bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit 2, omdat verdachte geen opzet had op de bedreiging van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] . Verdachte had het wapen namelijk niet op hen gericht, maar op de ook in de woonkamer aanwezige man. Daarbij reageerde hij uit paniek en handelde hij bij het pakken van zijn wapen en het schieten instinctief. Hij dacht er niet over na dat andere personen in de ruimte zich daardoor bedreigd zouden kunnen voelen. De uiterlijke verschijningsvorm bevestigt dat er geen sprake is van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] zich bedreigd zouden voelen.
De beoordeling door de rechtbank
Opmerking vooraf
De rechtbank zal bij de beoordeling van de zaak de verklaring van verdachte als uitgangspunt nemen. De rechtbank constateert namelijk dat de verklaringen van aangeefster [Slachtoffer 1] en getuige [Slachtoffer 2] inconsistenties, omissies en onjuistheden bevatten. Deze verklaringen zullen daarom met de nodige behoedzaamheid worden benaderd en worden alleen voor het bewijs gebruikt op punten die steun vinden in de verklaring van verdachte of de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 februari 2023 een seksafspraak had met aangeefster in een pand in Arnhem. Op een gegeven moment zag hij dat zijn bankpas, geld en een voor hem emotioneel waardevolle ring waren verdwenen. Hij wilde zijn spullen terug en heeft toen vanuit boosheid en emotie gehandeld. Hij heeft aangeefster bij haar haren gegrepen en haar vanuit de slaapkamer aan haar haren een kleine woonkamer ingesleurd, waar [Slachtoffer 2] lag. Hij liet [Slachtoffer 1] los waardoor zij links naast hem op een matras op de grond terechtkwam. Vervolgens kwam er opeens een man de kamer binnen die op verdachte afliep. Verdachte werd angstig en heeft toen staand zijn wapen – een gaspistool – in zijn rechterhand gepakt en direct naast de man op de grond geschoten. Op dat moment vloog aangeefster, die zich links onder hem op de grond bevond, hem aan en greep hem vast, waarna verdachte haar met het wapen in zijn rechterhand bovenop haar hoofd heeft geslagen. Hij wilde haar van zich af slaan. Zijn wapen ging toen nogmaals af. [2]
Verbalisanten troffen aangeefster op 11 februari 2023 aan in de woning in Arnhem. Zij hing half op een matras en was overstuur. Er lag veel bloed op het matras en er zat veel bloed op haar hoofd. [3] Aangeefster had, onder meer, een hoofdwond van 3 centimeter midden op haar hoofd. [4]
Ten aanzien van feit 1
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [Slachtoffer 1] krachtig met een pistool tegen het hoofd heeft geslagen. Dat dit slaan ook met kracht is gebeurd, volgt uit de manier waarop verdachte sloeg en zijn emotionele toestand op dat moment. Verdachte – een volwassen man – heeft vanuit boosheid en angst met een geladen wapen op het lager gelegen hoofd van [Slachtoffer 1] geslagen om haar van zich af te slaan. Om iemand van je af te slaan is sowieso enige kracht nodig. In dit geval komt daar nog bij dat is gehandeld vanuit boosheid en angst en dat sprake is geweest van het wegslaan met rechts van iemand die zich linksonder verdachte bevond. Dit veronderstelt een zwaaiende beweging van rechts naar links en ook nog eens naar beneden gericht. De kracht is daarmee naar het oordeel van de rechtbank gegeven. De kracht wordt tot slot nog ondersteund door het bij aangeefster ontstane letsel, een fors bloedende hoofdwond van 3 cm.
Omdat de rechtbank zoals gezegd de verklaring(en) van verdachte tot uitgangspunt neemt, acht zij niet bewezen dat verdachte aangeefster ook met een telefoon dan wel met zijn handen tegen haar hoofd heeft geslagen. Verdachte ontkent dat hij aangeefster op die wijze zou hebben geslagen en het dossier bevat, naast de verklaring van [Slachtoffer 2] , onvoldoende bewijs waaruit dit zou blijken.
Voorwaardelijk opzet
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd. Gelet op het primaire verwijt dat aan verdachte gemaakt wordt, ligt allereerst de vraag voor of verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte hier vol opzet op heeft gehad. De rechtbank dient daarom te beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor die vaststelling is niet alleen vereist dat sprake is van een aanmerkelijke kans op, in dit geval, zwaar lichamelijk letsel, maar ook dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat dat letsel zal optreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft [Slachtoffer 1] met een geladen wapen met kracht op het hoofd geslagen, waarbij het wapen op het moment van slaan is afgegaan. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze handeling een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Wanneer iemand met een hard en zwaar voorwerp, zoals een geladen vuurwapen, met kracht op het hoofd wordt geslagen, is allereerst naar algemene ervaringsregels de kans op bijvoorbeeld breuken in de schedel of bloedingen in de hersenen, waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk is, aanmerkelijk. Dat de hersenen door een schedel en een “kreukelzone” worden beschermd doet daar niet aan af. Daar komt in dit geval nog bij dat verdachte met een geladen wapen sloeg en aangeefster ook door het daarbij afgevuurde patroon had kunnen worden geraakt, wat eveneens een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze aanmerkelijke kans vervolgens ook bewust aanvaard. Hij heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om aangeefster van zich af te slaan. Door te handelen als hiervoor omschreven, haar krachtig op het hoofd slaan met een geladen vuurwapen, heeft verdachte voor lief genomen dat daardoor bij haar zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan; hij heeft daarmee die kans bewust aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat het
instinctiefwas, en de raadsman heeft betoogd dat daarmee geen sprake is van een bewuste aanvaarding. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij geconfronteerd werd met de onverwachte aanwezigheid van een man in de woonkamer en zich toen een pad naar buiten wilde banen. Daarvoor heeft hij eerst geschoten om de man uit de weg te laten gaan en heeft hij vervolgens aangeefster van zich af geslagen. Een dergelijke manier van handelen getuigt weliswaar van snel en impulsief handelen, maar staat een bewuste aanvaarding van de mogelijke gevolgen van dat handelen niet in de weg.
Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte heeft gepoogd [Slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte een pistool tevoorschijn haalde en doordraaide in de woonkamer waar haar vriendin bij was. Aangeefster was met verdachte in een strijd verwikkeld en met hem aan het worstelen. Zij hoorde toen meerdere schoten. [5] [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zag dat haar vriendin met een man aan het worstelen was. Omdat ze een pistool zag werd ze nerveus en bang en is ze het huis uitgerend. [6] Diezelfde dag werd in Eindhoven in de auto van verdachte een pistool van het merk Glock aangetroffen. [7]
Voorwaardelijk opzet
Verdachte was met [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] in een kleine kamer in een woning. Verdachte was op dat moment woedend, omdat hij dacht dat hij werd bestolen. Toen een man die kamer binnenkwam, schrok hij, wilde hij de woning uit en heeft hij zijn wapen gepakt en richting de man in de grond geschoten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee geen vol opzet heeft gehad op het bedreigen van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] ; zijn bedoeling was immers de kamer en de woning te kunnen verlaten. Desalniettemin heeft verdachte door zo te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] de redelijke vrees zou worden opgewekt dat zij door een kogel geraakt zouden kunnen worden en daarbij al dan niet levensgevaarlijk gewond zouden kunnen raken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft het feit bekend.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 21;
- het aanvullend proces-verbaal onderzoek wapen concept, PL0600-2023065153-51, p. 2;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 mei 2023.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1
hij op
of omstreeks11 februari 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(telkens) (krachtig
)met een pistool
en/of een telefoon en/of met zijn handentegen het hoofd van die [Slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op
of omstreeks11 februari 2023 te Arnhem [Slachtoffer 1] en
/of[Slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
(in een woning
)een wapen (pistool)
gericht te houden op genoemde perso(o)n(en), althansop een duidelijk zichtbare wijze
te tonen en/ofvast te houden
,en
/ofmet dat wapen
een ofmeermalen een schot te lossen;
Feit 3
hij op
of omstreeks11 februari 2023 te Eindhoven en
/ofArnhem,
in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Glock (model 17 gen 5, kaliber 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool, en
/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14
, in elk geval een hoeveelheid,patronen (UMA 9mm P.A. Knall) van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot zware mishandeling
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan het voorarrest. Een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals die eerder is opgelegd, zou nogmaals kunnen worden opgelegd. De raadsman heeft verder aangevoerd rekening te houden met het feit dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven. Daarnaast dient in het oog te worden gehouden dat verdachte een belast verleden heeft, dat de relatie met de reclassering is verstoord maar verdachte gemotiveerd is om via de door hem gekozen weg met behulp van een psycholoog aan zijn problematiek te werken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een bedreiging van twee personen en aan het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie. Verdachte had via Whatsapp een seksafspraak gemaakt met aangeefster, waarna hij een pand is binnengegaan met een geladen pistool in zijn jaszak. Toen hij dacht dat aangeefster hem had bestolen, werd hij woedend en sleurde hij haar aan haar haren naar de kleine woonkamer waarin ook een andere vrouw lag. Op dat moment kwam er een man binnen en heeft verdachte zijn wapen getrokken en naast de man in de grond geschoten. Aangeefster pakte verdachte vast en verdachte heeft haar toen met kracht met het geladen wapen op haar hoofd geslagen, waarbij het wapen nogmaals afging. Aangeefster hield hieraan een fors bloedende hoofdwond over.
Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Daarbij neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat het voor verdachte kennelijk niet vreemd is om een geladen vuurwapen mee te nemen bij zijn bezoek aan aangeefster. Vervolgens schroomt hij niet om als er onenigheid ontstaat, het wapen te trekken en hiermee te schieten en te slaan. Dit moet voor zowel aangeefster als haar huisgenoot een schokkende ervaring zijn geweest, hetgeen ook volgt uit het feit dat de huisgenoot de straat op is gevlucht. Daarbij versterkt dit soort optreden de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zoals ook volgt uit de verklaring van de buurvrouw die na het horen van het schot de politie belt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in 2020 en 2021 eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit. Er is dus sprake van recidive. Daarbij liep verdachte voor deze veroordelingen in proeftijden.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 9 mei 2023 en de toelichting die mw. Nijman daarop ter terechtzitting heeft gegeven. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden meer ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS waarin zowel voor de poging tot zware mishandeling, als voor de bedreigingen met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een gaspistool onvoorwaardelijke gevangenisstraffen het uitgangspunt zijn.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte een psychisch belast persoon is en zelf hulp heeft gezocht. Daarbij heeft hij op zitting openheid van zaken gegeven. De rechtbank is bij de beoordeling van het bewijs uitgegaan van de verklaringen van verdachte. Dat heeft geleid tot bovenstaande bewezenverklaring. Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ruime duur. Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden behoort niet tot de mogelijkheden, omdat de reclassering op dit moment daartoe geen mogelijkheden ziet en ook verdachte geen vertrouwen heeft in een (klinische) behandelsetting onder begeleiding van de reclassering. Er is dus geen basis voor een vruchtbare samenwerking. Daarnaast ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf met alleen algemene voorwaarden, gelet op het strafblad van verdachte en omdat hij onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl er nog twee proeftijden liepen. Het opleggen van een voorwaardelijke straf weerhoudt verdachte kennelijk niet van het opnieuw plegen van (ernstige) strafbare feiten.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv. aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave van € 140 aan de rechthebbende gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging (parketnummers 01.294210.20 en 20.000923.18)
De rechtbank heeft verdachte op 15 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 103 dagen
(parketnummer 01.294210.20).
Het hof heeft verdachte op 5 augustus 2020 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 272 dagen
(parketnummer 20.000923.18).
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straffen.
De raadsman heeft bepleit dat de vorderingen worden afgewezen, omdat de eerdere veroordelingen niet te vergelijken zijn met onderhavige veroordeling, vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval van onderhavige zaak. Daarbij treffen de bijzondere voorwaarden doel en is het belangrijk deze voort te zetten. De raadsman heeft subsidiair bepleit de proeftijden te verlengen.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straffen daarom ten uitvoer moeten worden gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding de proeftijden te verlengen, nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van meerdere strafbare feiten tijdens de proeftijden. De voorwaardelijke straffen hebben, tot slot, niet langer tot doel dat de bijzondere voorwaarden gecontinueerd worden. De reclassering heeft het toezicht immers beëindigd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.11. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de teruggave van de € 140 aan de rechthebbende;
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 15 november 2021 door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 103 dagen (parketnummer 20.000923.18);
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 5 augustus 2020 door het hof voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 272 dagen (parketnummer 20.000923.18).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. L.M. Vogel en mr. L.F. Bögemann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [Verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023065153, gesloten op 27 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 mei 2023.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 57.
4.De geneeskundige verklaring, p. 96.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] , p. 78.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Slachtoffer 2] , p. 103.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 21.