ECLI:NL:RBGEL:2023:3349

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 250
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor klusbedrijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.R. van Tilborg, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van een bestaand gebouw als opslagruimte en werkplaats voor een klusbedrijf. De vergunninghouder, die de aanvraag indiende, wilde het gebouw gebruiken in strijd met het bestemmingsplan 'Agrarisch buitengebied Ede 2012'. De rechtbank heeft de zaak op 9 mei 2023 behandeld, waarbij ook de vergunninghouder en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 14 december 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend, die in de beslissing op bezwaar van 7 december 2021 is gehandhaafd. Eiser betoogde dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat het klusbedrijf niet als 'nevenactiviteit' kan worden beschouwd, aangezien het wordt uitgevoerd door de uitwonende zoon van eiser en niet door de hoofdgebruiker van het perceel. De rechtbank oordeelde dat het college beleidsruimte heeft bij het verlenen van een omgevingsvergunning en dat de beslissing om de vergunning te verlenen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de vergunning voldoet aan de richtafstanden zoals neergelegd in de VNG-brochure. De rechtbank concludeert dat de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen rechtmatig is en dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eiser. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. van Tilborg)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, het college

(gemachtigde: B. Zandberg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

Het college heeft in het besluit van 14 december 2020 een omgevingsvergunning verleend. In de beslissing op bezwaar van 7 december 2021 is de omgevingsvergunning met een aanvullende motivering in stand gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en vergunninghouder. Echtgenote van eiser was ook op de zitting aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder heeft op 16 mei 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’. Vergunninghouder wil een bestaand gebouw (voormalige schuur) gebruiken als opslagruimte en werkruimte voor een klusbedrijf op het perceel [locatie] in [woonplaats] .
1.1.
Het gebouw staat binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Agrarisch buitengebied Ede 2012’. De bestemming ter plaatse is ‘Agrarisch’ en het gebouw staat in de zone met de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch bedrijf middel groot’.
1.2.
Het college heeft met het besluit van 14 december 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ voor het strijdig gebruik van het gebruik van het gebouw als opslagruimte en werkplaats voor een klusbedrijf. [1]
1.3.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het besluit van 14 december 2020 met een aanvullende motivering in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ten onrechte gebruik gemaakt van de 'binnenplanse’ afwijkbevoegdheid?
4. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden met de afwijkbevoegdheid die het bestemmingsplan biedt. De commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Ede (commissie) heeft het college geadviseerd dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn neergelegd in het bestemmingsplan om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. Het klusbedrijf wordt uitgevoerd door de uitwonende zoon en hierdoor is geen sprake van een aanvullende activiteit of inkomstenbron voor dezelfde ondernemer. Dit heeft tot gevolg dat het klusbedrijf geen ‘nevenactiviteit’ is als bedoeld in de planregels. Het college heeft in de beslissing op bezwaar dit advies niet overgenomen en heeft daarvoor argumenten gehanteerd die onvoldoende en onnavolgbaar zijn.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college. [2] Het college heeft beleidsruimte bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking. [3] Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a en onder 1, van de Wabo kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan de in het bestemmingsplan opgenomen regels over afwijking. De bestuursrechter toetst vervolgens of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. [4]
4.2.
Op grond van artikel 3.5, aanhef en onder d, van de planregels is het gebruiken van gebouwen voor bed & breakfast en overige ‘nevenactiviteiten’ niet toegestaan. Het college kan op grond van artikel 3.6.3, van de planregels onder bepaalde voorwaarden afwijken van dit gebruiksverbod. Op grond van de planregels wordt onder een ‘nevenactiviteit’ verstaan:
activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel en de hoofdfunctie als zodanig herkenbaar blijft.’ [5]
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het klusbedrijf feitelijk door een ander, niet zijnde de hoofdgebruiker van het perceel kan worden uitgevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat het klusbedrijf feitelijk wordt uitgeoefend door de uitwonende zoon die geen hoofdbewoner is van de bedrijfswoning aan de [locatie] in [woonplaats] .
4.4.
In de aanvraag van 16 mei 2018 heeft vergunninghouder het volgende vermeld achter ‘projectomschrijving’:
‘Handelen in strijd met RO. Het in gebruik nemen van een opslagruimte en beperkte werkruimte t.b.v. een klusbedrijf.’Op de pagina ‘Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ heeft vergunninghouder vermeld: ‘
In ruimte E op de milieutekening staan een tweetal houtbewerkingsmachines tbv het klusbedrijf van een thuiswonende zoon.In het besluit van 14 december 2020 heeft het college in bijlage 1, onder 2, het volgende vergunningvoorschrift opgenomen:
‘’Deze toestemming voor een kleinschalig klusbedrijf geldt alleen voor de vergunninghouder en eventuele andere hoofdbewoners van de bedrijfswoning aan de [locatie] in [woonplaats] .’’In de beslissing op bezwaar heeft het college dit voorschrift niet herroepen en besloten om het besluit van 14 december 2020 in stand te laten.
4.5.
Hoewel het college in bezwaar en beroep het standpunt inneemt dat het klusbedrijf door een derde, niet zijnde hoofdbewoner van het perceel, mag worden uitgeoefend (de uitwonende zoon), constateert de rechtbank dat de vergunning niet als zodanig is (aangevraagd en) verleend. Door de toevoeging van het voorschrift als bedoeld onder 2, in bijlage 1, van het besluit van 14 december 2020 hebben immers alleen de hoofdbewoners van [locatie] in [woonplaats] toestemming om het klusbedrijf uit te oefenen. De omgevingsvergunning beperkt de uitoefening van het klusbedrijf tot vergunninghouder en andere hoofdbewoners van de bedrijfswoning aan de [locatie] in [woonplaats]. Daarom komt de rechtbank niet meer toe aan de beantwoording van de vraag of het college buiten zijn bevoegdheid is getreden door op grond van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een vergunning te verlenen voor het uitoefenen van een klusbedrijf door de uitwonende zoon. Voor zover eiser stelt dat de feitelijke uitvoering afwijkt van de vergunde situatie, ook als dat betoog juist zou zijn, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen. [6] De beroepsgrond slaagt niet.
Is de beslissing op bezwaar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
5. Eiser voert aan dat er geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat daarom de beslissing op bezwaar in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft verzocht om onderzoek te laten verrichten naar factoren die overlast veroorzaken, maar toch is dit onderzoek niet verricht.
5.1.
Het college voert hierover aan dat er geen aanleiding bestond voor een uitgebreider onderzoek. Reden hiervoor is dat de vergunde activiteit voldoet aan de richtafstand van 30 meter zoals neergelegd in de VNG-gids ‘Bedrijven en milieuzonering’. Hierdoor volgt, gelet op vaste rechtspraak, dat dan een goed woon- en leefklimaat mag worden aangenomen. Het college vermeldt ook dat het op 14 maart 2023 op de locatie een controle heeft laten uitvoeren en er op 20 maart 2023 een geluidsmeting heeft plaatsgevonden om de gestelde hinder van eiser te onderzoeken. Uit deze controle is gebleken dat er sprake is van een geluidsbelasting van 12,6 dB(A) op de gevel van de woning aan de Renswoudsestraat 48. Deze geluidsbelasting ligt ruim onder de streefwaarden (40 dB(A)) en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer (45 dB(A)).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het college de richtafstand als neergelegd in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de VNG-brochure) heeft gehanteerd. In de VNG-brochure wordt een aannemersbedrijf met een werkplaats dat een kleiner bedrijfsoppervlak dan 1000 m² heeft gerekend tot milieucategorie 2. Daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter tot een woning in het omgevingstype ‘rustige woonwijk en rustig buitengebied’. [7] Ter plaatse is sprake van het omgevingstype ‘rustig buitengebied’. Op grond van de VNG-brochure mag daarom worden uitgegaan van een aan te houden richtafstand voor geluid van 30 meter. Het is rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat indien wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure in beginsel sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. [8]
5.3.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het zorgvuldigheidsbeginsel niet slaagt. Niet in geschil is dat de afstand tussen de uiterste situering van de gevel van de woning van eiser en de gevel van de schuur meer dan 30 meter bedraagt. Daarom wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor geluid. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van zijn woning sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierdoor heeft het college met inachtneming van de richtafstand voldoende kennis vergaart van de relevante feiten en omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de beslissing op bezwaar in strijd met het motiveringsbeginsel?
6. Eiser voert aan dat het college in de beslissing op bezwaar is afgeweken van het advies van de commissie, en dat deze afwijking onvoldoende dan wel niet is gemotiveerd. Daarom kan het besluit niet in stand blijven.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals in 4.5 is overwogen, de omgevingsvergunning is beperkt tot het gebruik van het klusbedrijf door vergunninghouder en andere hoofdbewoners van de bedrijfswoning aan de [locatie] in [woonplaats] . Hoewel het college het standpunt heeft ingenomen dat zij van het advies van de commissie mocht afwijken, heeft zij dit feitelijk niet gedaan. Daarom geldt voor haar geen verplichting om te motiveren waarom zij afwijkt van het advies. De rechtbank beoordeelt daarom ook de gegeven motivering niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Daarbij stelt eiser dat het college in de beslissing op bezwaar onvoldoende is ingegaan op de vraag of de verlening in strijd is met ‘een goede ruimtelijke ordening’, terwijl de commissie uitdrukkelijk heeft overwogen dat dit onvoldoende is gemotiveerd in het primaire besluit. De rechtbank is van oordeel dat het college wel voldoende hierop is
ingegaan, zoals onder 5.2 overwogen heeft het college verwezen naar de richtafstanden zoals die zijn neergelegd in de VNG-Brochure.
Is de beslissing op bezwaar in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
7. Eiser voert aan dat hij door de verlening van de omgevingsvergunning onevenredig wordt benadeeld. Eiser ervaart allerlei vormen van overlast ten gevolge van de uitoefening van werkzaamheden die worden verricht op perceel van de [locatie] . Door het met de omgevingsvergunning toestaan van een ‘klusbedrijf’ ervaart eiser onaanvaardbare nadelige gevolgen en ontbeert de beslissing op bezwaar een redelijke belangenafweging.
7.1.
Het college voert hierover aan dat de vergunde activiteit geen aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser tot gevolg heeft. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd waarmee eiser aannemelijk maakt dat hij hinder ondervindt en in welke mate zich deze hinder voordoet.
7.2.
Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet geldt het evenredigheidsbeginsel voor alle besluiten waarbij het bestuursorgaan beleidsruimte heeft. [9] Onder 4.2 is uiteengezet dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het evenredigheidsbeginsel kent vervolgens twee zogenoemde ijkpunten, aan de ene kant het met het besluit beoogde doel en aan de andere kant de (nadelige) gevolgen van het besluit. Daarbij is het doel van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. [10] De bestuursrechter dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dit besluit te dienen doelen. [11]
7.3.
De rechtbank dient in dit geval de vraag te beantwoorden of de voor eiser nadelige gevolgen van het verlenen van de omgevingsvergunning in een onevenredige verhouding staat tot de met de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.4.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet onevenredig wordt benadeeld door de omgevingsvergunning. Zoals de rechtbank onder 5.2 heeft geoordeeld voldoet de omgevingsvergunning aan de richtafstand voor deze categorie bedrijven. Het door eiser aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college het belang van de aanvrager niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat uit de geluidsmeting van 20 maart 2023 blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel van eiser ruim onder de streefwaarde en grenswaarde ligt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college kon besluiten om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 7:13

7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Bestemmingsplan ‘Agrarisch Buitengebied Ede 2012’

Artikel 1

Nevenactiviteit: activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel en de hoofdfunctie als zodanig herkenbaar blijft.

Artikel 3 Agrarisch

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:
a. (…)
(…)
met daaraan ondergeschikt:
v. nevenactiviteiten.
3.5
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:
d. het gebruiken van een gebouw voor bed & breakfast en overige nevenactiviteiten is niet toegestaan.
3.6
Afwijken van de gebruiksregels
3.6.3
Overige nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder d voor het toestaan van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. (…)
g. de nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
h. de nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
i. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de nevenactiviteit bedrijfsmatig wordt beëindigd zodra het agrarische bedrijf wordt beëindigd, met uitzondering van bed & breakfast.

Voetnoten

1.Dit is een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 3.6.3, van de planregels.
2.Afdeling 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:844, r.o. 10.1.
3.Afdeling 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1094, r.o. 6.3.
4.Afdeling 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:844, r.o. 10.1.
5.Artikel 1 van de planregels.
6.Vergelijk Afdeling 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, r.o. 5.1.
7.VNG-brochure, p. 110.
8.Afdeling 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1481, r.o. 5.1.
9.Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.3.
10.Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.4.
11.Afdeling 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:607, r.o. 3.1.