ECLI:NL:RBGEL:2023:3331

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/05/414485 / FA RK 23-285
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige door stiefvader en moeder, afwijzing verzoek juridisch vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 mei 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de moeder en haar stiefvader. De juridisch vader van het kind had eerder ook een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag, maar dit werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de stiefvader al geruime tijd samen de zorg voor het kind uitoefenen en dat de stiefvader een belangrijke rol speelt in het leven van het kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en de stiefvader toegewezen, waarbij zij hen gezamenlijk met het gezag over het kind belastte. De rechtbank oordeelde dat de vader, die het kind erkend heeft, niet in staat is om samen met de moeder gezag uit te oefenen, gezien de verstoorde communicatie en de instabiliteit in zijn leven. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de moeder en de stiefvader tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind afgewezen, omdat deze verzoeken na de zitting zijn ingetrokken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/414485 / FA RK 23-285
Datum uitspraak: 22 mei 2023
beschikking gezag en geslachtsnaamwijziging
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
en
[naam stiefvader](hierna: de stiefvader)
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. C.L. van Olst te Apeldoorn,
tegen
[naam vader](hierna: de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.T. Psara te ’s-Hertogenbosch.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 23 januari 2023;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 11 april 2023;
- het bericht van mr. M.T. Psara van 12 april 2023;
- het bericht van mr. C.L. van Olst van 13 april 2023;
- het bericht van de rechtbank van 18 april 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. C.L. van Olst van 18 april 2023;
- het F9-formulier van mr. C.L. van Olst van 11 mei 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 24 april 2023 zijn gehoord:
- de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. C.L. van Olst;
- de vader, bijgestaan door mr. M.T. Psara;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De vader heeft in zijn verweerschrift zelfstandige verzoeken gedaan met betrekking
tot het gezag, het aanmelden voor begeleide omgang en het opleggen van een dwangsom.
De rechtbank heeft bepaald dat het zelfstandig verzoek met betrekking tot het gezag in deze procedure wordt behandeld. De andere zelfstandige verzoeken worden afgesplitst en behandeld onder zaaknummer C/05/419051 FA RK 23-1489.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie tussen de ouders is geboren het minderjarige kind:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
2.4.
De vader heeft in het najaar van 2015 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarmee hij gezag over en omgang met [minderjarige] wil vaststellen. Na meerdere aanhoudingen - onder andere vanwege een raadsonderzoek - heeft dit uiteindelijk geresulteerd in een beschikking van deze rechtbank van 20 februari 2018 waarin als omgangsregeling is vastgelegd dat de vader en [minderjarige] begeleide omgang hebben via het Omgangshuis [plaats] , is er een informatieplicht vastgesteld en is het verzoek van vader om gezamenlijk gezag afgewezen.
2.5.
De vader heeft op 8 november 2019 opnieuw een verzoekschrift voor omgang met [minderjarige] bij de rechtbank ingediend. Ook in deze procedure is een raadsonderzoek gelast en uiteindelijk is bij beschikking van deze rechtbank van 12 december 2019 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] , inhoudende dat zij een keer per drie weken gedurende twee uur begeleide omgang hebben onder begeleiding van het Omgangshuis [plaats] . Bij beschikking van deze rechtbank van 7 december 2020 is een omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] contact heeft met de vader:
  • vijf keer één keer per drie weken op vrijdagmiddag vanaf 14:30 uur bij de vader thuis gedurende twee uur onder begeleiding van de hulpverlener van de vader, waarbij de drangmedewerker bepaalt of verdere uitbreiding van het aantal begeleide omgangsmomenten nodig is;
  • als dit positief verloopt (ter beoordeling van de drangmedewerker) één keer per drie weken een middag onbegeleid bij de vader thuis (invulling dag en tijdsduur ter beoordeling van de drangmedewerker);
  • als dit positief verloopt (ter beoordeling door de drangmedewerker), werken de ouders in het halfjaar daarna onder regie van de drangmedewerker er naartoe dat [minderjarige] één keer in de veertien dagen van zaterdag 11:00 uur tot zondag 16:00 uur bij vader verblijft.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2022 is de beschikking van 7 december 2020 gewijzigd en heeft de rechtbank op verzoek van de moeder en na wederom een raadsonderzoek de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd. Het verzoek van de vader om een ondertoezichtstelling uit te spreken is afgewezen.
2.7.
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2022 is de beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2022 vernietigd voor zover die betrekking heeft op de ontzegging van het recht op omgang, de omgangsregeling en de informatieregeling. Het gerechtshof heeft (met wijziging van de beschikking van 7 december 2020) een omgangsregeling vastgesteld die inhoudt dat [minderjarige] met ingang van 1 januari 2023 één keer per twee maanden één uur begeleide omgang heeft met de vader onder begeleiding van Exodus (tijdens detentie), of een andere professionele instelling (na detentie). Het gerechtshof is er daarbij vanuit gegaan dat hierbij geen (andere) (stief)kinderen van de vader aanwezig zijn. Ook is een informatieregeling vastgesteld (met wijziging van de informatieregeling uit de beschikking van 20 februari 2018).
2.8.
Per begin november 2022 is de vader uit detentie.
2.9.
Bij kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 februari 2023 is de moeder veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de omgangsregeling, zoals vastgesteld bij beschikking van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden van 20 oktober 2022, na te komen, inhoudende dat [minderjarige] één keer per twee maanden gedurende een uur begeleide omgang heeft met de vader.
2.10.
De moeder heeft sinds 2019 een affectieve relatie met de stiefvader. Zij wonen sinds 4 januari 2021 samen en zijn sinds 20 december 2022 geregistreerde partners. De moeder en de stiefvader hebben samen een minderjarig kind:
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
De moeder is in verwachting van hun tweede kind.
2.11.
[minderjarige] en de vader hebben elkaar op 12 december 2020 voor het laatst gezien.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder en de stiefvader verzoeken de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om bij beschikking:
  • de moeder en de stiefvader met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten;
  • te verstaan dat [minderjarige] de geslachtsnaam [achternaam stiefvader] zal hebben, althans de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen in [achternaam stiefvader] ;
  • te bepalen dat opdracht wordt gegeven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] om de vermelding van de geslachtsnaamwijziging in de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
  • te bepalen dat de griffier van deze rechtbank hiervoor een afschrift van de te wijzen beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] zal zenden zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan;
althans te bepalen zoals het deze rechtbank juist acht.

4.Het verweer, tevens houdende zelfstandig verzoek

4.1.
De vader concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de moeder en de stiefvader. Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de vader de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij en de moeder worden belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] .

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
De Raad stelt vast dat uit het dossier en de voorgeschiedenis van partijen volgt dat de vader wisselend in beeld is geweest in het leven van [minderjarige] . [minderjarige] is een kwetsbaar meisje. Ze heeft verschillende beperkingen, is snel overprikkeld en heeft een beperkt begrip van de wereld om haar heen. De moeder heeft overwegend alleen de zorg voor [minderjarige] . De Raad ziet geen mogelijkheden of een basis om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Er is inmiddels lange tijd geen contact meer tussen de vader en [minderjarige] . Bij de beslissingen die voor [minderjarige] genomen moeten worden is het belangrijk om de belangen van [minderjarige] goed af te wegen. Dit geldt zeker vanwege haar problematiek. Haar ontwikkeling gaat bovendien snel. De vader weet niet wat in [minderjarige] haar belang is. Ook in de periode voor de detentie van de vader was het contact tussen hem en [minderjarige] niet regelmatig. De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag af te wijzen.
5.2.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder en de stiefvader over het gezag merkt de Raad op dat het voor de moeder pittig is om de verantwoordelijkheid voor de zorg van [minderjarige] te hebben. De stiefvader is al langer betrokken in het leven van [minderjarige] . Hij deelt feitelijk de zorg en verantwoordelijkheid voor [minderjarige] met de moeder. Voor de moeder, en daarmee ook voor [minderjarige] , is het fijn als de zorg en verantwoordelijkheid kan worden gedeeld. Dit ontlast de moeder en heeft daarmee naar verwachting ook een positieve uitwerking op [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling zijn de zorgen van de Raad over de positie en rol van de vader in het leven van [minderjarige] – in het geval de moeder en de stiefvader samen het gezag zouden hebben – weggenomen. De stiefvader is in staat om naar de belangen van [minderjarige] te kijken. Hij heeft [minderjarige] ook vaak gebracht naar het Omgangshuis en onderschrijft het belang van contact tussen de vader en [minderjarige] . De Raad adviseert dan ook om het verzoek van de moeder en de stiefvader toe te wijzen en hen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank stelt vast dat de moeder en de stiefvader samen het gezag over [minderjarige] willen uitoefenen en dat de vader samen met de moeder het gezag over [minderjarige] wil uitoefenen. De rechtbank zal eerst het verzoek van de vader beoordelen. Daarna zullen de verzoeken van de moeder en de stiefvader beoordeeld worden. De reden hiervoor is dat de vader [minderjarige] heeft erkend en hij daardoor de juridische ouder van [minderjarige] is en uit het systeem van de wet volgt dat gezamenlijk gezag tussen de ouders de voorkeur geniet boven gezamenlijk gezag tussen een ouder en een niet-ouder.
Gezamenlijk gezag
6.2.
Op grond van artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder hier niet mee instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of,
wanneer afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.3.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen die van belang zijn voor hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
6.4.
De vader wenst met de moeder het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Dat is het wettelijk uitgangspunt. De vader betwist dat de communicatie tussen hem en de moeder ernstig is verstoord. Hij heeft altijd volledige en juiste informatie verschaft. De verstandhouding tussen partijen is met periodes turbulent. De vader is echter van mening dat de ouders het gezag gewoon samen kunnen uitoefenen. Hulpverlening kan de ouders daarbij ondersteunen.
De vader erkent dat [minderjarige] beperkingen heeft. De moeder betrekt de vader echter niet in de gezondheid en medische aangelegenheden van [minderjarige] . Zij geeft minimale informatie waardoor hij niet weet wat er allemaal speelt. De vader wil graag mee naar alle afspraken van [minderjarige] .
De vader meent dat een derde, de stiefvader, geen voorrang boven hem zou moeten hebben ten aanzien van het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling brengt de vader naar voren dat hij zijn verzoek met betrekking tot het gezamenlijk gezag op dit moment heeft ingediend, omdat de moeder en de stiefvader een verzoek hebben gedaan om de moeder en de stiefvader gezamenlijk met het gezag te belasten. Als de stiefvader het gezag eenmaal heeft dan kan hij geen gezag meer verzoeken. De vader wil het liefste dat de situatie blijft zoals hij nu is, waarbij hij de mogelijkheid behoudt om in de toekomst het gezag te krijgen.
De vader betwist dat hij al jarenlang niet betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hij probeert al jaren om een omgangsregeling van de grond te krijgen. De moeder houdt het contact elke keer af. Zij weigert de uitspraak van 20 oktober 2022 van het gerechtshof na te komen. Ondanks de kort geding procedure is er nog altijd geen contact tussen de vader en [minderjarige] .
6.5.
De moeder en de stiefvader stellen dat de ouders meerdere trajecten hebben gevolgd om de communicatie te verbeteren. Tijdens het drangtraject mochten partijen geen rechtstreeks contact met elkaar hebben. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de communicatie tussen de ouders nog zal verbeteren. Ook heeft zij er geen vertrouwen in dat de vader beslissingen voor [minderjarige] kan nemen. Tussen de ouders is sprake van eindeloze discussies en andere inzichten. De vader heeft nooit eerder erkend dat [minderjarige] beperkingen heeft. Er is veel geïnvesteerd in de verstandhouding tussen partijen. Ook zou de vader in 2017 al psycho-educatie gaan volgen. De Raad zag daarvoor de noodzaak en heeft dit geadviseerd. De vader heeft dit niet voldoende opgepakt.
De moeder en de stiefvader betwisten dat zij niet mee willen werken aan omgang tussen de vader en [minderjarige] . Zij hebben [minderjarige] aangemeld bij Kind Centraal voor begeleide omgang. Gelet op het feit dat er nu nog geen omgang is, is het niet realistisch dat de vader mee zou gaan naar de afspraken van [minderjarige] . Ook hangt de vader nog een gevangenisstraf boven het hoofd vanwege een openstaande strafzaak.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen sprake is van veel voorgeschiedenis. Er zijn veel procedures geweest over het gezag en de omgang en er zijn al meerdere raadsonderzoeken geweest. Uit deze beschikkingen en raadsonderzoeken komt naar voren dat al vaak geconstateerd is dat de communicatie tussen partijen verstoord is. In het raadsrapport van 17 november 2017 staat op pagina 10 en 11 het volgende:
“Een toewijzing van het verzoek van vader tot gezamenlijk gezag is niet in het belang van [minderjarige] op dit moment. Er is momenteel geen samenwerking tussen ouders en geen vertrouwen in elkaar als opvoeder. Er is daarbij geen zicht op dat dit zal veranderen. Beide ouders ervaren veel stress en onrust van het idee samen te moeten werken en staan hier niet voor open. Zij hebben er geen vertrouwen in dat een constructieve samenwerking op dit moment mogelijk is. In het afgelopen jaar hebben zij meerdere hulpverleningstrajecten gericht op het verbeteren van de gezamenlijke ouderrelatie doorlopen zonder resultaat. Als er nu gezamenlijk gezag komt zal dat dermate veel onrust opleveren dat beide ouders minder beschikbaar zijn voor [minderjarige] , gezien de onderlinge onrust en conflicten toe zullen nemen en veel energie en tijd op zal slokken, gezien dit beide ouders nu ook al veel tijd, energie en stress bezorgt. De Raad maakt zich zorgen dat het ouders op dat moment niet meer lukt om [minderjarige] buiten de conflicten te houden en [minderjarige] hiermee belast wordt. Daarbij maakt de Raad zich zorgen dat, gezien het grote visieverschil tussen ouders en de samenwerking waar beiden geen vertrouwen in hebben en niet voor open staan, de te nemen beslissingen over [minderjarige] zullen vertragen of niet genomen kunnen worden doordat het conflict tussen ouders op de voorgrond staat.”Deze rechtbank heeft dit advies overgenomen in de beschikking van 20 februari 2018 en het verzoek van de vader om hem met het gezamenlijk gezag te belasten afgewezen.
6.7.
In het raadsrapport van 3 april 2020 staat op pagina 15 het volgende:
“Het verminderde vertrouwen tussen de ouders is een belemmering. Zij zijn hiermee aan het werk met de wijkcoach en de hulpverlening van vader. Als de omgang wordt uitgebreid, wordt het ook belangrijker dat ouders onderling contact hebben en elkaar kunnen vertrouwen als de één iets zegt over hoe het met [minderjarige] gaat. Het is van belang dat ouders hier met de hulpverlening over in gesprek blijven en ondersteuning bij blijven krijgen.”
In de beschikking van deze rechtbank van 7 december 2020 is het volgende opgemerkt over de communicatie tussen de ouders in rechtsoverweging 5.3:
“Omdat de communicatie tussen de ouders nog moeizaam verloopt en er weinig onderling vertrouwen is, is het noodzakelijk dat de ouders de ondersteuning die zij krijgen behouden. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er meer regie moet worden gevoerd, door middel van een drangtraject. Zonder deze regie heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat de geadviseerde omgangsregeling van de grond komt.”
In het raadsrapport van 17 november 2021 staat op pagina 22 het volgende:
“Een belemmering is ook dat ouders geen vertrouwen in elkaar hebben en ondanks de inzet van verschillend hulpaanbod/begeleiding van professionals, niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. De Raad heeft niet de verwachting dat dit nog zal veranderen.”
6.8.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande, de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast dat de communicatie ondanks veel hulpverlening tussen de ouders nog altijd niet is verbeterd en dat meermaals door de Raad en de rechtbank ook is uitgesproken dat daarin geen verbetering is te verwachten. Daarnaast is gebleken dat ook in de periode daarna de ouders niet met elkaar hebben gecommuniceerd. Ook het drangtraject heeft niet tot een verbetering in de communicatie geleid. Daartegen afgezet kan vader niet worden gevolgd in zijn kale stelling dat ouders maar gewoon met elkaar moeten praten en desnoods hulpverlening moeten inschakelen. De rechtbank oordeelt dat de vader deze stelling gelet op de voorgeschiedenis van partijen onvoldoende heeft onderbouwd.
6.9.
Ook blijkt uit de raadsrapporten en vorige beschikkingen dat de vader regelmatig periodes uit beeld is geweest. De ouders zijn uit elkaar gegaan toen [minderjarige] pas 8 maanden oud was en daarna is sprake geweest van een minimaal contact. Verder is er geen contact geweest tussen de vader en [minderjarige] in de periode van april 2017 tot februari 2018 en in de periode van januari 2019 tot december 2019. Ook heeft de vader een lange periode (van februari 2021 tot november 2022) in voorlopige hechtenis verbleven. Het is nog niet bekend wanneer de strafzaak inhoudelijk wordt behandeld. [minderjarige] en de vader hebben elkaar voor het laatst gezien op 12 december 2020.
In het raadsrapport van 17 november 2021 staat hierover het volgende:
Pagina 20:
“Op dit moment heeft [minderjarige] de vader al ruim 10 maanden niet gezien. Het contact is gestopt omdat de vervolgstap in het plan naar meer omgang werd belemmerd door de maatregelen rondom het coronavirus en de vader inmiddels is opgepakt en inmiddels ruim 7 maanden in voorlopige hechtenis verblijft. Daarvoor zijn er ook meerdere (lange) periodes geweest waarbij [minderjarige] geen contact had met haar vader. Dit is verwarrend voor haar. De voorspelbaarheid die voor [minderjarige] zo noodzakelijk is, gezien haar beperkte draagkracht en ontwikkelingsachterstand, heeft zij ten aanzien van de omgang met haar vader tot nu toe nauwelijks gekend. Hierdoor is de rol/betekenis van haar biologische vader heel klein en misschien zelfs voor [minderjarige] geheel onduidelijk.”
Pagina 21:
“Kijkend naar vader, is de RvdK van mening dat er in zijn leven sprake is van te veel instabiliteit. De vraag is wat vader exact nodig heeft om zijn leven te stabiliseren én stabiel te houden. Kijkend naar de huidige omstandigheden, waarbij vader al voor tenminste 7 maanden in voorlopige hechtenis verblijft, kan het maar zo zijn dat zijn leven op korte termijn nog niet stabiel zal zijn. Dit kost tijd. De vraag is in hoeverre hij daarna structureel beschikbaar kan blijven. De strafzaak zal nog inhoudelijk worden behandeld. Daarbij heeft vader de afgelopen jaren terugkerend instabiele periodes gekend.”
6.10.
Doordat er al een lange periode geen omgang is geweest tussen de vader en [minderjarige] , heeft de vader onvoldoende zicht op wat [minderjarige] nodig heeft. De vader heeft daarnaast onvoldoende inzicht in de complexe problematiek van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een verstandelijke beperking, spreekt nasaal, heeft een zeer vertraagde prikkelverwerking, een ontwikkelingsachterstand, motorische problemen en een korte aandachtsspanne. [minderjarige] gaat naar het speciaal onderwijs, zij heeft heel veel slaap nodig, zij heeft een hoge pijngrens, verslapping van haar spieren en hypermobiliteit. Om dit inzicht te vergroten, heeft de Raad de vader geadviseerd om psycho-educatie te volgen. In het raadsrapport van 17 november 2021 staat hierover op pagina 22 het volgende:
“In het proces van stabilisatie van vaders leven, na zijn detentie is er psycho-educatie nodig om vader meer inzicht te geven in de problematiek van [minderjarige] . Het is van belang dat vader zich hiervoor openstelt ondanks dat hij het niet als een probleem ervaart.”
De rechtbank stelt vast dat de vader nog altijd geen psycho-educatie heeft gevolgd. Dit heeft tot gevolg dat zijn inzicht in de problematiek van [minderjarige] nog altijd niet is vergroot.
6.11.
De rechtbank acht verder, net als de Raad, de stabiliteit en voorspelbaarheid van de vader een kwetsbaar punt. De vader is in het verleden regelmatig periodes uit beeld geweest en er hangt hem mogelijk nog een gevangenisstraf boven het hoofd. [minderjarige] heeft in verband met haar problematiek juist heel veel stabiliteit en voorspelbaarheid nodig. De vader kan haar dat op dit moment niet bieden.
6.12.
De rechtbank concludeert dat de communicatie tussen de ouders nog altijd verstoord is, ondanks de inzet van hulpverlening in het verleden. De ouders zijn niet in staat om aan de minimale voorwaarde voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag te voldoen. Zij kunnen beslissingen in het belang van [minderjarige] niet samen nemen en zijn niet in staat om vooraf afspraken te maken over situaties rondom [minderjarige] . Het is gelet op de voorgeschiedenis van partijen ook niet de verwachting dat dit op een redelijke termijn zal veranderen. Daarnaast zijn er zorgen over de stabiliteit en voorspelbaarheid van de vader. Ook heeft de vader onvoldoende zicht op wat [minderjarige] nodig heeft, wat het maken van gezagsbeslissingen bemoeilijkt. Gelet op de complexe problematiek van [minderjarige] , moeten er veel beslissingen voor haar worden genomen. Daarom is het voor haar erg belangrijk dat zij ouders heeft die goed samen kunnen werken en weten wat ze nodig heeft. De rechtbank ziet, net als de Raad, geen mogelijkheden of een basis om de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders, als de ouders gezamenlijk met het gezag over haar worden belast. Het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De rechtbank zal het verzoek van de vader om hem met het gezamenlijk gezag te belasten daarom afwijzen.
Gezag stiefvader
6.13.
Op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank, indien het gezag bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
6.14.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat wanneer het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts toegewezen, indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
6.15.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
6.16.
De moeder en de stiefvader hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de vader feitelijk al jarenlang niet betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en dat er al geruime tijd geen sprake is van contact tussen hen. De vader is volgens de moeder niet in staat aan te sluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en heeft onvoldoende inzicht in haar problematiek om gedegen over haar te kunnen beslissen. Dit terwijl [minderjarige] verstandelijk beperkt is en motorische problemen, een korte aandachtspanne en een ontwikkelingsachterstand heeft. Hierdoor moeten er voor haar, meer dan voor een gemiddeld kind, ingrijpende beslissingen worden genomen.
De moeder en de stiefvader stellen dat het belang van [minderjarige] vergt dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. [minderjarige] wordt vanaf januari 2021 door de moeder en de stiefvader samen opgevoed. [minderjarige] noemt de stiefvader ‘papa’ en ziet hem als vaderfiguur. De stiefvader vervult de rol van vader in het leven van [minderjarige] . Zo brengt hij [minderjarige] naar school, doet hij leuke dingen met haar, gaat hij mee naar oudergesprekken en (medische) afspraken en worden beslissingen over [minderjarige] feitelijk altijd door de moeder en de stiefvader samen genomen. De moeder en stiefvader willen graag dat de stiefvader zo nodig ook alleen met [minderjarige] mee kan naar medische afspraken en dat hij door derden over [minderjarige] kan worden geïnformeerd. Zij lopen er nu tegenaan dat sommige medische afspraken niet door kunnen gaan omdat de stiefvader geen gezag heeft. Op dit moment zijn er heel veel afspraken voor [minderjarige] en de stiefvader is in zijn werkagenda flexibeler dan de moeder.
De moeder en de stiefvader stellen dat voldaan is aan de wettelijke voorwaarden. De moeder en de stiefvader willen ook zoveel mogelijk veilig stellen dat, indien de moeder zou komen te overlijden, [minderjarige] bij de stiefvader en haar halfbroertje kan blijven wonen. De stiefvader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het belangrijk vindt dat er omgang is tussen de vader en [minderjarige] . De stiefvader heeft [minderjarige] altijd gebracht en gehaald toen de omgang via het Omgangshuis plaatsvond.
6.17.
De vader vindt het een kwalijke zaak dat [minderjarige] de stiefvader ‘papa’ noemt. Het is de verantwoordelijkheid van de moeder om [minderjarige] duidelijk te maken dat haar vader de biologische vader is, en dus niet de stiefvader. De vader betwist dat de moeder en de stiefvader sinds 2021 samen de zorg voor [minderjarige] hebben gehad. Het enkele feit dat zij sindsdien samenwoonden is volgens de vader onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. De vader stelt dat er geen noodzaak is om de stiefvader met het gezag te belasten. Ook vraagt hij zich af of de relatie tussen de moeder en de stiefvader wel bestendig is. De vader heeft geen persoonlijke bezwaren tegen de stiefvader. Voor hem is belangrijk dat hij als vader beschikbaar is voor [minderjarige] , het is niet zo dat hij buiten beeld is, en daarom dus voor zou moeten gaan op de stiefvader. Hij heeft het gevoel dat hij door het verzoek van de moeder en de stiefvader buiten spel wordt gezet. Daarnaast hebben de moeder en de stiefvader niet onderbouwd dat sommige artsen de stiefvader niet accepteren bij een afspraak omdat hij geen gezag heeft. Ook is de vader bang dat de moeder en de stiefvader met de vader in conflict raken over de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
6.18.
De rechtbank stelt het volgende vast. De stiefvader is in januari 2021 bij [minderjarige] en de moeder ingetrokken. Sindsdien wordt [minderjarige] door de moeder en de stiefvader verzorgd en vormen zij samen met het halfbroertje van [minderjarige] een gezin. De moeder en stiefvader hebben voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat de rol van de stiefvader in het leven van [minderjarige] groot is. De stiefvader heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat hij [minderjarige] sinds 2019 mede verzorgt en leuke dingen met haar doet. Hij heeft dit met voorbeelden toegelicht. De rechtbank oordeelt daarom dat de moeder en de stiefvader voldoende hebben onderbouwd dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de stiefvader en [minderjarige] en dat zij [minderjarige] al meer dan een jaar samen verzorgen. Ook is er sprake van een bestendige relatie. Tot slot is de moeder vanaf [minderjarige] ’s geboorte alleen belast geweest met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank stelt dan ook vast dat aan de in artikel 1:253t lid 1 en 2 onder a en b van het Burgerlijk Wetboek gestelde formele vereisten voor de gezagswijziging is voldaan.
6.19.
Verder moet beoordeeld worden of er, mede in het licht van de belangen van de vader, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder en de stiefvader de belangen van [minderjarige] zouden worden verwaarloosd.
6.20.
De vader heeft er belang bij om als vader van [minderjarige] een rol in haar leven te hebben. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader naar voren gebracht dat toewijzing van het verzoek van de moeder en stiefvader zijn relatie met [minderjarige] wat hem betreft niet zal beïnvloeden. De vader heeft het recht op omgang. De stiefvader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij achter de omgang tussen de vader en [minderjarige] staat en dat hij dit ook zal faciliteren. Ook de moeder staat hierachter. Dit blijkt uit het feit dat zij [minderjarige] hebben aangemeld bij Kind Centraal voor begeleide omgang. De verwachting is dat de begeleide omgang bij Kind Centraal binnenkort kan starten. Hoewel de omgang tussen de vader en [minderjarige] in het verleden rommelig is verlopen en nu opnieuw van de grond moet komen, acht de rechtbank dat onvoldoende reden om het verzoek af te wijzen of de zaak aan te houden. De situatie en positie van de vader verandert namelijk niet door toewijzing van het verzoek. Er is jarenlang van alles geprobeerd met behulp van diverse instanties. Dat de omgang niet van de grond is gekomen is ook de verantwoordelijkheid van de vader. Hij is ook periodes niet beschikbaar geweest voor [minderjarige] , onder andere door zijn voorarrest. Dit verleden van de vader is ook de reden dat er momenteel een zeer beperkte omgangsregeling geldt, van één uur begeleide omgang in de twee maanden. Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 oktober 2022 zal het belang van de vader om een rol in het leven van [minderjarige] te spelen waarborgen. Deze uitspraak is immers afdwingbaar. De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat er geen reden is om aan te nemen dat de vader moet vrezen voor zijn positie en rol in het leven van [minderjarige] als het verzoek wordt toegewezen.
6.21.
Tegenover het belang van de vader staat het belang van [minderjarige] om twee gezaghebbende verzorgers, te weten de moeder en de stiefvader, te hebben. Gelet op de bijzondere zorgbehoeften van [minderjarige] , is het in haar belang dat de moeder en de stiefvader de verantwoordelijkheid en zeggenschap over [minderjarige] kunnen delen. De rechtbank vindt het passend dat zij samen belast worden met het gezag over [minderjarige] , omdat zij al langer samen de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] dragen. Het gezin bestaande uit de moeder, de stiefvader en het halfbroertje van [minderjarige] is een omgeving die haar de benodigde zorg, structuur en duidelijkheid kan bieden. Dit is in haar belang, aangezien zij een kwetsbaar kind is dat kampt met verschillende beperkingen waar de moeder en de stiefvader oog voor hebben en waar zij mee om kunnen gaan. Zij heeft ondersteuning nodig bij haar complexe problematiek en haar medische problemen. De moeder en de stiefvader hebben naar voren gebracht dat er momenteel veel afspraken zijn omdat [minderjarige] ouder wordt. De rechtbank meent met de Raad dat het voor de moeder belastend is om de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] alleen te moeten dragen en dat het belasten van de stiefvader met het gezamenlijk gezag een positieve uitwerking zal hebben op [minderjarige] . De ondersteuning door de stiefvader bij onder andere de medische afspraken en problematiek zal een verlichting voor de moeder betekenen. De formalisering van de rol van de stiefvader in de vorm van gezamenlijk gezag zal daarom een ontlasting voor de moeder betekenen. De relatief korte duur van de relatie van de moeder en de stiefvader acht de rechtbank geen belemmering om de stiefvader met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Gelet op het voorgaande is de uitzondering van artikel 1:253t lid 3 BW niet van toepassing. De rechtbank zal het verzoek van de moeder en stiefvader toewijzen en hen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belasten.
De geslachtsnaam
6.22.
De rechtbank stelt vast dat de moeder en stiefvader hun verzoeken ten aanzien van de geslachtsnaamwijziging na de zitting hebben ingetrokken door middel van het F9formulier van 11 mei 2023. De griffier heeft daarover op 12 mei 2023 telefonisch contact opgenomen met de advocaat van de vader, die desgevraagd aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat de vader zich niet verzet tegen deze intrekking. Gelet op de intrekking in dit stadium van de procedure zal de rechtbank deze verzoeken van de moeder en de stiefvader afwijzen.

7.7. De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat [naam moeder] en [naam stiefvader] gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over het kind:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [plaats] ;
7.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.R. Zonneveld, voorzitter, tevens (kinder)rechter, mr. A.E.H. Bovy en mr. C.M. Koopman, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van de Vendel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.