ECLI:NL:RBGEL:2023:3272

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
C/05/418227 / ZJ RK 23-327 en C/05/417442 / ZJ RK 23-285
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met betrekking tot een perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft verzocht om de beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing, die op dat moment zou aflopen op 30 mei 2023. De moeder stelde dat de GI (gecertificeerde instelling) onvoldoende had onderbouwd waarom [de minderjarige] niet bij haar kon wonen en dat er een nieuw onderzoek naar zijn perspectief moest komen. De GI daarentegen verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat zij van mening was dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder lag, maar bij professionele opvoeders in een gezinshuis.

De kinderrechter heeft de zaak gezamenlijk behandeld, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de minderjarige] zijn mening gegeven over de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks dat het beroepschrift formeel te laat was ingediend. Dit kwam doordat de GI de moeder niet adequaat had geïnformeerd over de beroepsmogelijkheden.

De kinderrechter heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek van de moeder tot beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 30 mei 2024 goedgekeurd, met de overweging dat het belang van [de minderjarige] voorop staat. De kinderrechter heeft daarbij benadrukt dat [de minderjarige] behoefte heeft aan structuur en voorspelbaarheid, en dat de huidige situatie in het gezinshuis hem deze biedt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummers: C/05/418227 / ZJ RK 23-327
C/05/417442 / ZJ RK 23-285
Datum uitspraak: 15 mei 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en toetsing perspectiefbesluit
in de zaak
met zaaknummer C/05/418227 / ZJ RK 23-327van

[moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
tegen

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden,

locatie [plaats 1] ,
hierna te noemen de GI.
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] ;
EN
in de zaak
met zaaknummer C/05/417442 / ZJ RK 23-285van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden,

locatie [plaats 1] ,
hierna te noemen de GI,
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .
met als belanghebbende:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn.
Het procesverloop
in zaaknummer C/05/418227 / ZJ RK 23-327
Het verloop van de procedure blijk uit:
- het beroepschrift beëindiging dan wel bekorting machtiging uithuisplaatsing, ingekomen bij de griffie op 26 april 2023;
in zaaknummer C/05/417442 / ZJ RK 23-285
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage(n) van de GI van 3 april 2023, ingekomen bij de griffie op 4 april 2023.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen beide procedures zal de rechtbank deze procedures gezamenlijk behandelen.
Op 8 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. B. Blanckenburg, kantoorgenoot van mr. Sneper,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • een derde medewerker van de GI als toehoorder bij de zitting, omdat hij de gezinsvoogd is die de rol van de huidige gezinsvoogd zal overnemen,
  • een zus van de moeder, als toehoorder bij de zitting.
In een gesprek met de kinderrechter voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [de minderjarige] zijn mening gegeven over de verzoeken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis in [plaats 2] .
Bij beschikking van 31 mei 2011 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna
steeds verlengd, voor het laatst tot 30 mei 2023.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 april 2022 ook de machtiging verlengd tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis tot 30 mei 2022.

Het verzoek

in zaaknummer C/05/418227 / ZJ RK 23-327
De moeder verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat moeder ontvankelijk is in onderhavig beroepschrift;
te bepalen dat het besluit van de GI van 6 april 2023 wordt vernietigd, in de zin dat de machtiging uithuisplaatsing direct wordt beëindigd dan wel dat de machtiging uithuisplaatsing wordt bekort tot twee tot vier weken na de te wijzen beschikking, waarbinnen een gedegen onderzoek wordt gedaan of thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort en zo ja met wat voor plan van aanpak waarbij zowel het professionele als persoonlijke netwerk van moeder wordt betrokken;
dan wel om dit geschil te beslechten en indien partijen hier niet uit komen dat de rechtbank de GI opdraagt om binnen een week na de beschikking gedegen onderzoek doet naar het perspectief van [de minderjarige] waarbij een evenredige belangen afweging wordt gemaakt in het belang van [de minderjarige] of en hoe een thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort.
dan wel een beslissing te nemen zoals de rechtbank juist en in het belang van [de minderjarige] acht.
in zaaknummer C/05/417442 / ZJ RK 23-285
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis voor de duur van één jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het standpunt van belanghebbenden

De mening van [de minderjarige]
heeft bij de kinderrechter aangegeven dat het goed met hem gaat en dat hij behalve ‘pauze’ ook Techniek een leuk vak vindt op school. Hij weet dat hij gaat verhuizen en wil graag in [plaats 3] of [plaats 2] wonen en het weekend bij zijn moeder (en zussen) zijn.
Het standpunt van de moeder
De moeder heeft met [de minderjarige] gesproken en van hem begrepen dat hij graag in het weekend bij haar wil zijn en in een ander gezinshuis wil wonen. Hoewel de moeder het liefste zou willen dat [de minderjarige] bij haar zou wonen, wil zij tegemoet komen aan zijn wensen. Tegelijkertijd brengt de advocaat namens de moeder naar voren dat het jammer is dat dit moment niet is aangegrepen om te onderzoeken of er een reële mogelijkheid zou zijn dat [de minderjarige] weer thuis zou komen wonen. De huidige conclusie van de GI dat dat niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn, vindt de moeder onvoldoende onderbouwd, ook omdat er geen onderzoek naar haar mogelijkheden aan ten grondslag ligt. Volgens de moeder is zij, met hulp van de familie, in staat om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft, ondanks zijn beperkingen. Ook is gebleken dat zij zich leerbaar opstelt. Nu er door het noodgedwongen vertrek van [de minderjarige] uit het gezinshuis een breuk in de hechting en een verandering van opvoedomgeving zal plaatsvinden, biedt dit volgens de moeder de mogelijkheid om te onderzoeken of [de minderjarige] naar huis kan terugkeren.
Het standpunt van de GI
De GI acht een nieuw onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] niet in zijn belang en ook niet in het belang van de moeder. De GI vreest dat een dergelijk onderzoek voor zoveel onrust zal zorgen dat het de relatie tussen de moeder en de kinderen ( [de minderjarige] heeft twee zussen, [naam 1] en [naam 2] , die ook niet thuis wonen en een oudere halfzus [naam 3] die meerderjarig is) onder druk zal zetten. Daarnaast zullen [de minderjarige] en de moeder volgens de GI beschadigd raken als gevolg van hoop of onrust, terwijl de verwachting reëel is dat de uitkomst van een nieuw onderzoek niet anders zal zijn dan ten tijde van het perspectiefonderzoek in 2020. Het verzoek van de vrouw om het huidige perspectiefonderzoek open te breken en een nieuw onderzoek uit te voeren, dient wat de GI betreft te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor het verzoek tot beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Volgens de GI is een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing juist noodzakelijk. Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder. De betrokkenheid van een gezinsvoogd is onder andere noodzakelijk om een nieuwe woonplek voor [de minderjarige] te vinden en te zorgen voor een goede overgang van zijn oude naar zijn nieuwe adres en het opstarten van de samenwerking van de moeder met de nieuwe gezinshuisouders.

De beoordeling

Zaaknummer C/05/418227 / ZJ RK 23-327
Beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing

ontvankelijkheid

Op grond van artikel 1:265d van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de met het gezag belaste ouder wegens gewijzigde omstandigheden de GI verzoeken om de uithuisplaatsing te beëindigen of de duur ervan te verkorten.
Uit het derde lid van artikel 1:265d BW volgt dat de GI binnen twee weken na ontvangst van dit verzoek een beslissing moet nemen, die op schrift wordt gesteld.
Als de met het gezag belaste ouder het niet eens is met de beslissing van de GI, kan deze bij de kinderrechter in beroep gaan en een verzoek indienen om de machtiging tot uithuisplaatsing geheel of gedeeltelijk in te trekken of de duur ervan te bekorten. Dit blijkt uit artikel 1:265d lid 4.
Gebleken is dat de GI de moeder op 6 maart 2023 telefonisch heeft geïnformeerd over haar besluit om een verzoek bij de rechtbank in te dienen tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . In dat gesprek heeft moeder verzocht of [de minderjarige] bij haar zou kunnen wonen, omdat de plaatsing bij het huidige gezinshuis zal stoppen. Op 14 maart 2023 heeft de GI laten weten geen aanleiding te zien om terug te komen van het eerder (in 2020) genomen perspectiefbesluit. Op 2 april 2023 heeft de moeder nogmaals gevraagd om opnieuw te overwegen of [de minderjarige] weer bij haar kan komen wonen.
In reactie op dit verzoek heeft de GI op 6 april 2023 een brief aan de moeder geschreven. Daarin heeft zij melding gedaan van haar beslissing dat thuisplaatsing van [de minderjarige] niet aan de orde kan zijn. De meest passende vervolgplek voor [de minderjarige] is (weer) een gezinshuis, met daarnaast een actieve betrokkenheid van de moeder in het leven van [de minderjarige] en structureel contact met zijn familie. Naar het oordeel van de rechtbank is deze beslissing te beschouwen als een perspectiefbesluit en een beslissing ex artikel 1:265d lid 3 BW.
Op grond van artikel 1:265d lid 4 BW in samenhang gelezen met artikel 1:264 lid 3 dient het beroep bij de rechtbank te worden ingediend binnen een termijn van twee weken na de dag waarop de beslissing van de GI aan de moeder is verzonden of uitgereikt aan de moeder. De rechtbank constateert dat in dit geval het beroepschrift in beginsel te laat bij de rechtbank is ingediend. Uitgaande van de verzendingsdatum van 6 april 2023 is de beroepstermijn namelijk op 21 april 2023 verstreken, terwijl het beroepsschrift op 26 april 2023 bij de rechtbank is binnengekomen. De rechtbank ziet aanleiding om van niet-ontvankelijkverklaring van de moeder af te zien. In lijn met het pleidooi van de advocaat van de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de GI onzorgvuldig is opgesteld, omdat ze geen informatie bevat over hoe en binnen welke termijn de vrouw in beroep kan komen tegen de beslissing. Het had op de weg van de GI gelegen om de moeder hierover te informeren. Nu zij dit niet heeft gedaan, is de moeder niet te verwijten dat het beroepschrift te laat is. De rechtbank verklaart de moeder daarom ontvankelijk in haar verzoek.

beoordeling van het verzoek

De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing dan wel de machtiging in duur te beperken afwijzen. Gelet op het feit dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 30 mei 2023 zal aflopen en de beslissing over de verlenging van deze machtiging tegelijk is besproken met het verzoek van de moeder, heeft de moeder geen belang meer bij zelfstandige bespreking van dit verzoek. De rechtbank zal de argumenten van de moeder voor de beëindiging van de uithuisplaatsing meenemen in het kader van het verweer tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Om die reden zal het verzoek worden afgewezen.
Geschilbeslechting perspectiefbesluit
Subsidiair verzoekt de moeder om in het kader van beslechting van een geschil tussen haar en de GI over de uitvoering van de ondertoezichtstelling (en de machtiging tot uithuisplaatsing) het perspectiefbesluit van 18 februari 2020 (herhaald in het besluit van 6 april 2023) open te breken en opnieuw te onderzoeken of thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder mogelijk is.

ontvankelijkheid

Een van de maatregelen van kinderbescherming is de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:255 BW. Deze maatregel kan gepaard gaan met een machtiging tot uithuisplaatsing van een kind ex artikel 1:256b BW. Uit deze wetsartikelen volgt dat het opleggen of verlengen van deze maatregelen in beginsel alleen toelaatbaar is, als de verwachting bestaat dat de ouder binnen een voor het kind aanvaardbare termijn zelf weer voor het kind kan zorgen. Als blijkt dat de ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind niet meer op zich kan nemen, zou de maatregel tot gezagsbeëindiging via artikel 1:266 BW moeten worden overwogen, waarbij het gezag als mogelijk wordt overgedragen aan de feitelijke opvoeders.
In deze zaak is na een perspectiefonderzoek door (Entrea) Lindenhout in 2020 door de GI besloten dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder, maar bij professionele opvoeders ligt, meer specifiek het gezinshuis waar hij sinds 2015 verblijft. Dat is een ingrijpend besluit voor zowel de moeder als [de minderjarige] met gevolgen voor de invulling van het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling.
De toetsing van het perspectiefbesluit vindt normaal gesproken plaats op het moment dat een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouder door de kinderrechter wordt behandeld. In dit geval blijkt dat een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel niet passend werd gevonden (zie het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 maart 2023 over het voorgenomen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] ). De moeder werkt namelijk in alles mee en zij hecht veel waarde aan haar positie als moeder met gezag. Zij stemde eerder in met de conclusie dat het perspectief van [de minderjarige] voor zijn opgroeien niet bij haar lag. Hierdoor is er voor de moeder niet eerder een aanleiding of mogelijkheid geweest om het perspectiefbesluit te laten toetsen door de kinderrechter.
De omstandigheden zijn op dit moment gewijzigd. Er moet een andere plek voor [de minderjarige] worden gevonden en hij moet verhuizen. In dat kader stelt de moeder het perspectiefbesluit alsnog ter discussie en zij wil graag onderzocht hebben of [de minderjarige] toch niet bij haar kan komen wonen. Omdat de weg van de toetsing via een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder (nog) niet mogelijk is, gaat de kinderrechter mee met het verzoek van de moeder om de discussie over het perspectiefbesluit te beschouwen als een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, dat op grond van artikel 1:262b BW aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. Hoewel in recente rechtspraak geen eenduidig antwoord is gegeven op de vraag of een perspectiefbesluit van de GI via de geschillenregeling van art. 1:262b BW aan de rechter kan worden voorgelegd, sluit de kinderrechter aan bij de conclusie hierover van de A-G M.L.C.C. Lückers (Parket bij de Hoge Raad 17 maart 2023 ECLI:NL:PHR:2023:310). In het kader van de rechtsbescherming van de moeder oordeelt de rechtbank dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.

beoordeling van het verzoek

De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van [de minderjarige] zoals bepaald in het besluit van 13 februari 2020, op basis van een beoordelingsboogonderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] door (Entrea) Lindenhout, in stand kan blijven. Daarbij sluit de rechtbank aan bij de argumenten die door de GI zijn aangevoerd. Op basis van deze argumenten, bezien in samenhang met het verweer van de moeder, ziet de kinderrechter geen aanleiding om het bestaande perspectiefbesluit open te breken en opnieuw te onderzoeken of [de minderjarige] bij de moeder thuis geplaats kan worden. De kinderrechter zal uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
[de minderjarige] is verstandelijk beperkt (TIQ 67) met taal- en spraakstoornissen. Hij functioneert op een aantal vlakken op peuterniveau. Hij kan druk en impulsief zijn en snel gefrustreerd worden. Hij heeft daarom grote behoefte aan een opvoeding met voorspelbaarheid en structuur. Dat biedt hem zekerheid en veiligheid. Het gaat op dit moment goed met [de minderjarige] . Hij gaat met plezier naar school (speciaal onderwijs) en gaat graag om met zijn vrienden. Hij bezoekt de sportschool en gaat als dagbesteding naar een zorgboerderij. [de minderjarige] woont sinds 2015 (samen met zijn zusje [naam 1] ) in het gezinshuis in [plaats 2] . Een keer per vier weken gaat hij een weekend naar zijn moeder en ook familiemomenten worden zo veel mogelijk als gezin gedeeld. Deze weekenden verlopen goed, de ambulante begeleiding is in de zomer van 2022 gestopt omdat dit niet meer nodig is. De moeder voelt [de minderjarige] goed aan en geeft hem vertrouwen. Zij genieten van elkaars gezelschap.
De plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis in [plaats 2] zal aan het einde van het schooljaar worden beëindigd. Los van de reden daarvoor (de gezinshuisouders willen graag stoppen als gezinshuisouders maar hadden ook moeite met de communicatie met moeder) betekent dit dat voor [de minderjarige] een nieuwe plek moet worden gevonden. Voor zijn zusje is inmiddels al een andere plek gevonden.
Door de problematiek van [de minderjarige] en omdat hij de puberleeftijd heeft, worden hoge eisen gesteld aan zijn opvoedingsomgeving. Daarbij gaat het niet alleen om structuur, voorspelbaarheid en begrenzing, maar ook om flexibiliteit. De moeder heeft zelf een verstandelijke beperking, is snel emotioneel en heeft moeite met schakelen. Daardoor is het bieden van die flexibiliteit voor haar lastig. Verder woont [de minderjarige] al 8 jaar niet meer thuis en heeft de moeder niet van dichtbij (dagelijks) met hem mee kunnen groeien. Sinds het perspectiefbesluit van 13 februari 2020 heeft de moeder zich samen met de GI gericht op een goede invulling van haar ouderrol op afstand. Zij is daarin gegroeid (mede dankzij therapieën om te kunnen accepteren dat de kinderen niet bij haar opgroeien), waardoor de omgangsweekenden goed verlopen en het contact tussen [de minderjarige] en de moeder waardevol is. Ook [de minderjarige] is inmiddels vertrouwd met de gedachte dat hij niet bij zijn moeder zal opgroeien maar in een gezinshuis. Hij heeft zijn moeder ook laten weten dat hij graag naar een (ander) gezinshuis wil in de buurt van [plaats 2] / [plaats 3] waar ook zijn school is en zijn vrienden wonen. Zijn moeder respecteert dat. De moeder ontvangt nog wel praktische ondersteuning voor zichzelf. Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het risico reëel dat een nieuw onderzoek naar het perspectief voor [de minderjarige] voor onrust zal zorgen. Omdat bovendien niet te verwachten is dat de uitkomst zal verschillen van het eerdere perspectiefonderzoek in 2020, acht de rechtbank het niet in het belang van [de minderjarige] en zijn moeder om dit onderzoek in te zetten. Het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
Zaaknummer C/05/417442 / ZJ RK 23-285
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW.
De kinderrechter sluit voor haar motivering aan bij wat hiervoor is overwogen in het kader van de geschilbeslechting. Daarnaast overweegt de kinderrechter dat het van belang is dat de GI de komende periode een andere passende plek vindt voor [de minderjarige] . Begeleiding van zowel [de minderjarige] als de moeder is belangrijk bij een verhuizing naar een andere omgeving. Tot slot acht de kinderrechter het, net als de GI, belangrijk dat er goed zicht wordt gehouden op wat deze veranderingen met [de minderjarige] doen en te bepalen of bijsturing in zijn belang noodzakelijk is.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen tot 30 mei 2024 (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

De beslissing

De kinderrechter:
in zaaknummer C/05/418227 / ZJ RK 23-327:
wijst de verzoeken af;
in zaaknummer C/05/417442 / ZJ RK 23-285:
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 30 mei 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) tot 30 mei 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking – voor zover betrekking op het primaire verzoek van de moeder tot beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265d BW, of de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing – kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.