In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft verzocht om de beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing, die op dat moment zou aflopen op 30 mei 2023. De moeder stelde dat de GI (gecertificeerde instelling) onvoldoende had onderbouwd waarom [de minderjarige] niet bij haar kon wonen en dat er een nieuw onderzoek naar zijn perspectief moest komen. De GI daarentegen verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat zij van mening was dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder lag, maar bij professionele opvoeders in een gezinshuis.
De kinderrechter heeft de zaak gezamenlijk behandeld, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de minderjarige] zijn mening gegeven over de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks dat het beroepschrift formeel te laat was ingediend. Dit kwam doordat de GI de moeder niet adequaat had geïnformeerd over de beroepsmogelijkheden.
De kinderrechter heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek van de moeder tot beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 30 mei 2024 goedgekeurd, met de overweging dat het belang van [de minderjarige] voorop staat. De kinderrechter heeft daarbij benadrukt dat [de minderjarige] behoefte heeft aan structuur en voorspelbaarheid, en dat de huidige situatie in het gezinshuis hem deze biedt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.