In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 mei 2023 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen een aannemingsbedrijf, eiseres in conventie, en een particulier, gedaagde in conventie, over de nakoming van een betalingsovereenkomst. Eiseres heeft gedaagde aangesproken voor een openstaand bedrag van € 49.587,16, dat voortvloeit uit een aannemingsovereenkomst voor werkzaamheden aan de woning van gedaagde. Ondanks meerdere betalingsherinneringen heeft gedaagde slechts een deel van het bedrag voldaan. Gedaagde heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis, waarin hij was veroordeeld tot betaling van het volledige bedrag. Hij stelt dat de betalingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en dat eiseres tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsovereenkomst op 2 augustus 2022 is gesloten en dat gedaagde op 4 augustus 2022 een deelbetaling heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat gedaagde gehouden is om de overeenkomst na te komen, maar dat hij niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank wijst de vordering van eiseres tot betaling van € 47.216,17 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 september 2022. Het verstekvonnis is vernietigd voor zover het gedaagde verplichtte tot betaling van € 47.391,03. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van gedaagde afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat eiseres tekort is geschoten in haar verplichtingen.
De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure en de proceskosten in reconventie. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E. Boerwinkel.