ECLI:NL:RBGEL:2023:3215

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
C/05/409015 / FZ RK 22-2669 en C/05/413316 / FZ RK 22-3781 en C/05/409016 / FZ RK 22-2670
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 19 mei 2023, zijn verzoeken gedaan door een vrouw en een man in het kader van hun echtscheiding en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de vrouw, hierna aangeduid als verzoekster, en de man, aangeduid als verweerder, gehoord tijdens een mondelinge behandeling op 15 maart 2023. De vrouw verzocht om een voorlopige bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de zorg voor de minderjarige kinderen, terwijl de man zich op zijn beurt beriep op de stukken uit de bodemprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken in de voorlopige voorzieningenprocedure overlappen met de bodemprocedure en heeft besloten om de zaken gevoegd te behandelen.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de vrouw vastgesteld, met een zorgregeling waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven. De rechtbank heeft ook de alimentatieverplichtingen van de man vastgesteld, waarbij hij een bijdrage van € 240 per kind per maand en € 548 bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgverdeling aangehouden in afwachting van hulpverlening voor de ouders, die zij hebben toegezegd te starten. De rechtbank heeft de vrouw ook toegestaan bewijs te leveren van de door haar gestelde 'zwarte' inkomsten van de man, die zij op € 9.000 per jaar schat. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatiebetalingen onmiddellijk moeten worden gedaan, ongeacht een eventueel hoger beroep. De zaak is gecompliceerd door de emotionele en financiële belangen van beide partijen, en de rechtbank heeft benadrukt dat de ouders zich moeten inspannen om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/409015 / FZ RK 22-2669 (echtscheiding)
C/05/413316 / FZ RK 22-3781 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
C/05/409016 / FZ RK 22-2670 (voorlopige voorziening)
Datum uitspraak: 19 mei 2023
Beschikking echtscheiding, afwikkeling huwelijkse voorwaarden en voorlopige voorziening
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.L. Geeraths te Haaksbergen,
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: de man,
advocaat mr. O.C.A. Sandberg-Vaillant te Zutphen.

1.Het procesverloop

In zaaknummer 409016 (voorlopige voorziening)

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift met bijlagen ingekomen op 22 september 2022;
het e-mailbericht van mr. Geeraths van 12 oktober 2022;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Geeraths van 1 maart 2023;
het journaalbericht van mr. Sandberg-Vaillant van 3 maart 2023.
In zaaknummers 409015 (echtscheiding) en 413316 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
1.2.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 22 september 2022;
het exploot van betekening van 23 september 2022;
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 5 december 2022;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Sandberg-Vaillant van 28 februari 2023;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Geeraths van 1 maart 2023;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Sandberg-Vaillant van 21 maart 2023;
het e-mailbericht van mr. Geeraths van 30 maart 2023.
1.3.
In de voorlopige voorzieningenprocedure (zaaknummer 409016) is niet eerder een eindbeschikking gegeven. Deze zaak is ook niet ingetrokken. Bij brief van 1 maart 2023 heeft de vrouw de rechtbank laten weten nog altijd belang te hebben bij een beslissing in de voorlopige voorzieningen procedure. Gelet op de samenhang van de procedures zal de rechtbank ze gevoegd behandelen.
1.4.
Gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De vrouw en de man zijn ouders van de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen zijn in juli 2022 uit elkaar gegaan en wonen sindsdien niet meer samen.
2.4.
In artikel 1 van de akte huwelijkse voorwaarden van 17 april 2014 is bepaald dat partijen elke gemeenschap van goederen uitsluiten, met uitzondering van die ten aanzien van de inboedel.
2.5.
Artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden luidt als volgt:
“Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend”
2.6.
In artikel 12 is onder meer bepaald dat in geval van echtscheiding de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

3.Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop

In zaaknummer 409016 (voorlopige voorziening)

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank (na wijziging bij journaalbericht van 1 maart 2023), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen voor de duur van de echtscheidingsprocedure dat:
de minderjarige kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd;
waarbij de minderjarige kinderen bij de man verblijven op de nader voorlopig vast te stellen zorg- en contactregeling, inhoudende dat de minderjarige kinderen gedurende eens per twee weken van woensdag na school tot maandag naar school bij de man verblijven;
de man gehouden is om een voorlopige bijdrage te voldoen in de kosten voor verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen ter hoogte van € 304 per kind, per maand en wel met ingang van datum indiening verzoekschrift, althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren;
e man met ingang van datum indiening verzoekschrift voor de duur van de echtscheidingsprocedure dat de man met ingang van 20 september 2022 tot 1 januari 2023 gehouden is om aan de vrouw een bijdrage te voldoen van € 956 bruto per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en vanaf 1 januari 2023 voor de duur van de echtscheidingsprocedure en de daarop volgende drie maanden een voorlopige bijdrage ter hoogte van € 791 per maand; althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren.
Kosten rechtens.
3.2.
De man heeft bij journaalbericht van 3 maart 2023 de rechtbank laten weten dat hij zich wat betreft de alimentatieberekeningen en de onderbouwing daarvan in de voorlopige voorzieningenprocedure, beroept op de stukken die hij in de bodemprocedure heeft overgelegd.
In zaaknummers 409015 (echtscheiding) en 413316 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
3.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank (na wijziging bij journaalbericht van 1 maart 2023) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken van het door hen op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] gesloten huwelijk;
en voorts te bepalen dat:
2. de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw is;
3. de man recht heeft op een zorg- en contactregeling met de minderjarige kinderen gedurende eens per twee weken van woensdag na school tot maandag naar school, alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen conform het schema dat is overgelegd als productie 3;
4. de man gehouden is om met ingang van datum indiening verzoekschrift aan de vrouw te voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen en wel ter grootte van € 363,50 per kind per maand en wel tot 1 januari 2023 en vanaf 1 januari 2023 de bijdrage vast te stellen op een bedrag van € 372,50 per kind per maand; althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren;
5. de man gehouden is om met ingang van datum echtscheiding aan de vrouw te voldoen een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ter grootte van € 791 bruto per maand; althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren;
6. de vrouw een vordering heeft op de man ter grootte van € 6.000 welk bedrag binnen veertien dagen na het betekening van de nader door de rechtbank te wijzen beschikking aan de vrouw dient te worden voldaan;
7. het huurrecht van de woning staande en gelegen te [adres] aan de vrouw wordt toegewezen;
8. de ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten dienen te worden verevend conform de wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding;
9. partijen ten aanzien van de huwelijksvoorwaarden na uitvoering van de beschikking niets meer van elkaar te vorderen hebben.
Kosten rechtens.
3.4.
De man verzoekt de rechtbank de verzoeken van de vrouw af te wijzen en te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat:
I. de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , wordt uitgesproken;
II. de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 2] bij de man zal zijn en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de vrouw;
III. een zorg- en contactregeling wordt vastgesteld inhoudende dat:
de kinderen in de ene week van vrijdag tot en met vrijdag bij de man verblijven en de daarop volgende week van vrijdag tot en met vrijdag bij de vrouw; de verdeling van de vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden gedeeld, waarbij het halen en brengen in onderling overleg tussen partijen wordt geregeld;
IV. het verzoek van de vrouw een bijdrage te betalen van € 304,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen af te wijzen, althans een zodanige bijdrage vast te stellen met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
V. het verzoek van de vrouw een bijdrage te betalen van € 1.540,- bruto per maand voor haar kosten van levensonderhoud af te wijzen, althans een zodanige bijdrage vast te stellen met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VI. de vordering van de vrouw ter grootte van € 6.000,- af te wijzen, althans een zodanig bedrag vast te stellen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VII. partijen ten aanzien van de huwelijksvoorwaarden, na uitvoering van de beschikking, niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.5.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank constateert dat de verzoeken in de voorlopige voorzieningenprocedure gaan over de toevertrouwing van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de onderhoudsverplichting van de man tegenover de kinderen en de vrouw. Deze onderwerpen overlappen met de onderwerpen in de bodemprocedure. De rechtbank zal hierna eerst de verzoeken bespreken en beoordelen die door partijen in de bodemprocedure zijn gedaan. Vervolgens zal worden besproken of en wat daarvan de gevolgen zijn voor de verzoeken die over de gelijkluidende onderwerpen in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn gedaan.
Bevoegdheid
4.2.
Deze rechtbank is bevoegd, omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
In zaaknummers 409015 (echtscheiding) en 413316 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Ontvankelijkheid
4.3.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.4.
Ondanks het feit dat de vrouw een eenzijdig ouderschapsplan heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat zij kan worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding. Uit de door haar gestelde feiten en omstandigheden en het onderzoek ter terechtzitting is namelijk voldoende aannemelijk geworden dat een gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan op dit moment redelijkerwijs niet kan worden overgelegd.
Echtscheiding
4.5.
Omdat de man erkent dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht, zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding toewijzen.
Hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.6.
Partijen zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en over hoe de zorg- en opvoedingstaken tussen hen verdeeld moet worden (hierna te noemen: de zorgverdeling). Aansluitend op de huidige praktijk, zou de vrouw graag zien dat de kinderen bij haar hun hoofdverblijfplaats hebben en dat zij eens per veertien dagen van woensdag na school tot maandag naar school bij de man verblijven. De man betwist dat dit in het belang van de kinderen zou zijn. Hij stelt ook ten tijde van het huwelijk een groot deel van de zorgtaken voor zijn rekening te hebben genomen. Dat wil hij graag na het uiteengaan van partijen voortzetten. Hij verzoekt daarom een regeling vast te stellen op basis van co-ouderschap, waarbij de kinderen afwisselend de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijven, met vrijdag als wisseldag. In het verlengde van een gelijke verdeling van de zorgtaken, wenst hij ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen te delen, in die zin dat [de minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw en [de minderjarige 2] bij de man zal hebben.
4.7.
Ter zitting is gebleken dat de ouders, ondanks het verdriet dat zij (nog) ervaren van het uiteengaan, wel de blik op de toekomst richten en graag zouden zien dat zij op een open en eerlijke manier met elkaar het ouderschap over de kinderen kunnen blijven invullen. In de praktijk blijkt dit niet altijd even makkelijk, onder meer omdat sprake is van oud zeer en ouders ieder mogelijk in een ander stadium verkeren van de verwerking van de gebeurtenissen. Daardoor ontstaat mogelijk (verdere) verharding van de onderlinge verstandhouding en dat zou het voornemen van partijen voor de invulling van hun ouderrol in de toekomst kunnen bemoeilijken. De ouders onderschrijven beiden de wens van het wederzijdse gesprek en respectvol, ontspannen contact met elkaar. Zij zijn bereid om daarvoor hulpverlening te starten die gericht is op de invulling van het ouderschap na scheiding. De rechtbank zal de ouders daartoe in de gelegenheid stellen, mede omdat dat mogelijk kan leiden tot onderlinge afspraken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. In afwachting van de uitkomsten van de hulpverlening zal de rechtbank de beslissing op deze verzoeken daarom aanhouden voor de duur van zes maanden, te weten tot
10 november 2023 pro forma. Zij zal partijen vragen zich dan uit te laten over de stand van zaken en de voortgang van de procedure. Voor de aanvraag en het starten van hulpverlening hebben partijen toegezegd dat zij zich zullen melden bij [naam instantie] in de gemeente [gemeenteplaats] .
4.8.
Gelet op de aanhouding van de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgverdeling in de bodemprocedure en het feit dat de vrouw haar verzoeken in de voorlopige voorzieningenprocedure over de toevertrouwing en een voorlopige zorgverdeling niet heeft ingetrokken, zal de rechtbank een beslissing over een voorlopige maatregel nemen in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
4.9.
De vrouw heeft verzocht om een bijdrage van de man in zowel de kosten van de kinderen als in de kosten van haar eigen levensonderhoud.
4.10.
Tijdens de zitting is gebleken is dat tussen partijen een fundamentele discussie bestaat over het inkomen van de man. Zij zijn het erover eens dat de man verschillende dienstbetrekkingen heeft. Zo is hij docent op het [naam college] , werkt hij bij [naam werkgever 2] en is hij actief bij de vrijwillige brandweer. De discussie gaat echter over ‘zwarte’ bijverdiensten. Volgens de vrouw gaat het op jaarbasis om een bedrag van € 9.000 dat de man bijverdient met tuinklussen en extra werkzaamheden bij [naam werkgever 2] . Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst de vrouw onder meer naar specifieke afspraken in de agenda van partijen. De man erkent dat hij ten tijde van de samenleving dezelfde beperkte ‘zwarte’ verdiensten had als hij nu nog heeft. Hij is het echter niet eens met de door de vrouw gestelde hoogte van het bedrag. Hij betwist de onderbouwing van de vrouw door andere verklaringen te geven voor de door haar aangehaalde afspraken uit de agenda en komt uiteindelijk tot een geschat bedrag van niet meer dan € 1.000 zwarte inkomsten op jaarbasis.
4.11.
Gelet op het voorgaande staat nog niet vast hoe hoog de zwarte inkomsten van de man op jaarbasis zijn. De vrouw heeft echter een bewijsaanbod gedaan, in het bijzonder door het horen van getuigen. De vrouw wordt tot dit bewijs toegelaten, in die zin dat haar de gelegenheid wordt geboden om bewijs te leveren van de stelling zoals verwoord in haar verzoekschrift, namelijk dat de man in aanvulling op zijn reguliere inkomsten, op jaarbasis nog € 9.000 aan ‘zwarte’ inkomsten ontving (en – in het kader van de draagkracht – nog ontvangt) als vergoeding voor tuinierklussen en extra werkzaamheden voor [naam werkgever 2] .
4.12.
Omdat deze discussie een rol speelt bij de bepaling van de behoefte van de kinderen en van de vrouw, maar ook bij het vaststellen van de draagkracht van de man, zal de rechtbank iedere verdere beslissing over de kinder- en partneralimentatie aanhouden.
4.13.
Gelet op de aanhouding van de beslissing over de kinderalimentatie en de partneralimentatie en het feit dat de vrouw in de voorlopige voorzieningenprocedure haar verzoeken hierover niet heeft ingetrokken, zal de rechtbank hierna beslissen over een voorlopige maatregel in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure.
4.14.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Het gegeven dat partijen afstevenen op getuigenverhoren om in rechte vastgesteld te krijgen hoeveel zwarte inkomsten de man nu werkelijk heeft (gehad), illustreert de slechte verstandhouding tussen hen en kan gezien worden als een escalatie van hun discussie op dit punt. Anderzijds willen partijen, omwille van hun kinderen, binnenkort starten met een hulpverleningstraject om hun verstandhouding te verbeteren. Deze twee processen laten zich moeilijk verenigen. De rechtbank maakt zich er zorgen om dat de verharding van de discussie over zwarte inkomsten de goede werking van het hulpverleningstraject in de weg kan staan. Ook overigens vraagt de rechtbank zich af hoe heilzaam het voor partijen zal zijn om deze discussie op deze manier te beslechten. Gelet hierop wil de rechtbank partijen in overweging geven om op dit punt alsnog tot een vergelijk te komen.
Huurecht woning Beltrum
4.15.
De man stemt in met het verzoek van de vrouw om het huurrecht van de woning staande en gelegen aan de [adres] aan haar toe te wijzen. De rechtbank zal dit verzoek daarom toewijzen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
4.16.
Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden, inhoudende dat tussen hen een gemeenschap van inboedel bestaat en dat elke andere gemeenschap van goederen wordt uitgesloten.
Inboedel
4.17.
Gebleken is dat de roerende zaken inmiddels zijn verdeeld tussen partijen en dat zij ter zake niets meer van elkaar te vorderen hebben.
Pensioenaanspraken
4.18.
Niet in geschil is dat tussen partijen pensioenverevening zal plaatsvinden van de wederzijdse opgebouwde pensioenaanspraken, conform de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding (Wet VPS). Partijen dienen de afwikkeling van hun pensioen op grond van de Wet VPS zelf te regelen.
Vergoedingsrecht
4.19.
Partijen verschillen van mening over het vergoedingsrecht dat de vrouw zegt te hebben jegens de man. De vrouw maakt aanspraak op een door de man te betalen bedrag van € 6.000 als vergoeding voor haar investering in de privéwoning van de man. Zij stelt een bedrag van € 3.000 te hebben geïnvesteerd in de plaatsing van de dakkapel. Op grond van de beleggingsleer en de sterk gestegen huizenprijzen komt haar daarom nu een bedrag van (in ieder geval) € 6.000 toe, aldus de vrouw. De man erkent de investering door de vrouw met € 3.000. Hij betwist echter de toepassing van de beleggingsleer op het door hem te vergoeden bedrag, en beroept zich daarvoor op artikel 7 van de akte van huwelijkse voorwaarden. Daarin is expliciet vermeld dat de vergoeding gelijk is aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking aan het vermogen van de andere echtgenoot.
4.20.
De rechtbank oordeelt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 3.000 moet vergoeden. Zij zal hierna uitleggen hoe ze tot deze beslissing is gekomen. Partijen hebben in hun huwelijkse voorwaarden een regeling afgesproken over de hoogte van eventuele vergoedingsrechten. Op basis van de tekst van deze regeling (zoals hiervoor onder 2.5 is weergegeven) is de hoogte van het vergoedingsrecht gelijk aan de hoogte van het ten laste van privévermogen onttrokken bedrag. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouw op basis van de tekst van de regeling, voor de door haar gedane investering van € 3.000, recht heeft op een vergoeding van € 3.000. Dit kan alleen anders zijn, als het betoog van de vrouw slaagt dat de bepaling in de huwelijkse voorwaarden anders moet worden uitgelegd dan de tekst doet vermoeden. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de vrouw aangevoerd dat sprake is van een bewuste investering in (de waarde van) de woning van de man en niet een onttrekking aan het vermogen van de vrouw voor bijvoorbeeld de aanschaf van auto. De vrouw hoopte en verwachtte door haar investering in de dakkapel, in geval van verkoop mee te kunnen delen in de waardevermeerdering van de woning, aldus de vrouw. Dit betoog slaagt niet. Allereerst is hierbij van belang dat de letterlijke tekst van de huwelijkse voorwaarden geen enkel aanknopingspunt biedt voor de door de vrouw bepleite afwijkende uitleg. Sterker nog, gelet op de toevoeging in de regeling ‘
ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend’ lijkt de tekst de door de vrouw voorgestane uitleg zelfs expliciet uit te sluiten. Daarnaast is van belang dat de vrouw geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat partijen op dit punt iets anders zijn overeengekomen dan de tekst van de regeling doet vermoeden, terwijl hetgeen partijen over de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden hebben verklaard bovendien niet in die richting wijst. Zo is bijvoorbeeld – zo hebben partijen desgevraagd verklaard – bij het opstellen van de akte van huwelijkse voorwaarden bij de notaris niet gesproken over hoe om te gaan met specifieke investeringen. Daarnaast zijn er ook geen specifieke situaties onderscheiden waarin de beleggingsleer wel van toepassing zou zijn. Nu er daarom geen grond is om de huwelijkse voorwaarden zo uit te leggen zoals de vrouw heeft bepleit, zal de rechtbank bepalen dat de man de vrouw het door haar geïnvesteerde bedrag nominaal moet vergoeden. Hij zal dus € 3.000 aan haar moeten betalen.
Finale kwijting
4.21.
Partijen zijn het erover eens dat zij na uitvoering van de beslissingen die voortvloeien uit de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in dat kader over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De rechtbank zal deze overeenstemming vastleggen.
Proceskosten
4.22.
Omdat in deze procedure nog geen eindbeschikking zal worden gegeven, de beslissing op een deel van de verzoeken wordt namelijk aangehouden, zal de rechtbank ook de beslissing inzake de proceskosten aanhouden.
In zaaknummer 409016 (voorlopige voorziening)
4.23.
Gelet op de aanhouding van de beslissingen over de hoofdverblijfplaats, de zorgverdeling, de kinder- en de partneralimentatie in de bodemprocedure en het feit dat de vrouw geen van haar verzoeken in de voorlopige voorzieningenprocedure heeft ingetrokken, acht de rechtbank het geraden om voorlopige beslissingen over voormelde onderwerpen te nemen.
Toevertrouwing van de kinderen en de zorgverdeling
4.24.
De kinderen wonen op dit moment bij de vrouw en verblijven eens per veertien dagen van woensdag na school tot maandag naar school én de helft van de vakanties en de feestdagen bij de man. In afwachting van de uitkomsten van hulpverlening, zal de rechtbank voor de toevertrouwing en de voorlopige regeling voor de verdeling van de zorg voor de kinderen, aansluiten bij de huidige praktijk.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
4.25.
In afwachting van de uitkomsten van de discussie over het inkomen van de man, meer in het bijzonder zijn bijverdiensten die niet bij de Belastingdienst zijn opgegeven, zal de rechtbank hierna beoordelen of en welk bedrag de man als voorlopige kinder- en partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Daarbij zal zij rekenen aan de hand van de beschikbare gegevens van de drie werkgevers van de man, aangevuld met het door de man erkende bedrag van € 1.000 aan ‘zwarte’ bijverdiensten op jaarbasis.
Conclusie
4.26.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 1 maart 2023 en voor de duur van het geding aan de vrouw moet betalen:
een bijdrage van € 240 per kind per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen; en
een bijdrage van € 548 bruto per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
4.27.
De rechtbank zal de voorlopige onderhoudsverplichtingen laten ingaan per 1 maart 2023, de datum waarop de vrouw kenbaar maakte dat de verzoeken zoals gedaan in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen (dat destijds op 22 september 2022 bij de rechtbank was ingediend) wat haar betreft nog aan de orde waren. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het niet voor de hand, om een eventuele onderhoudsverplichting eerder te doen ingaan. Omdat het bijna vijf maanden stil is geweest rondom de voorlopige voorzieningenprocedure en de man wel een aantal zaken voor de kinderen heeft betaald, had de man erop mogen vertrouwen dat de noodzaak van een tijdelijke maatregel niet meer aanwezig was. De vrouw heeft daarnaast ter zitting ook verklaard dat zij, via het aanspreken van haar reserves, in de kosten heeft voorzien. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank van de noodzaak van een ordemaatregel over die periode niet gebleken. Het had op de weg van de vrouw gelegen, die zelf de voorlopige voorzieningenprocedure was gestart, om eerder aan de bel te trekken indien zij een ordemaatregel voor de duur van het geding toch noodzakelijk vond. Omdat de vrouw nu bij bericht van 1 maart 2023 kenbaar heeft gemaakt alsnog behoefte te hebben aan een voorlopige maatregel, en de man tegen deze ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank die datum als ingangsdatum hanteren voor een eventuele onderhoudsverplichting.
- Kinderalimentatie -
4.28.
De behoefte van de kinderen is belangrijker dan de behoefte van de partner. De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
behoefte
4.29.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Dat doet zij aan de hand van de jaaropgaven van partijen over het jaar 2022, omdat de ouders in de tweede helft van dat jaar uiteen zijn gegaan en die jaaropgaven dus het meest actuele inzicht bieden in de mate van welstand waarin de kinderen opgroeiden.
4.30.
De man had in 2022 meerdere arbeidsbetrekkingen. Zo was hij docent op het [naam college] , werkte hij bij de (vrijwillige) brandweer en werkte hij op basis van een
0-urencontract voor horecagelegenheid [naam werkgever 2] . Uitgaande van de jaaropgaven 2022 had de man in totaal een bruto jaarinkomen van € 61.414. Dat inkomen vermeerdert de rechtbank met de door de man erkende zwarte inkomsten van netto € 1.000 op jaarbasis. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man stelt de rechtbank daarom vast op € 3.578 per maand. [1] Uit de jaaropgave van de vrouw blijkt dat zij in 2022 bruto € 22.030 verdiende bij [naam werkgever] . Daaruit volgt een NBI van € 1.836 per maand. [2] Het totale besteedbare gezinsinkomen komt dan uit op € 5.414 per maand.
4.31.
Omdat de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan zij berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 5.414, gemiddeld € 1.224 per maand uitgeven voor hun kinderen in 2022, dus per kind € 612. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 633 per kind per maand. [3]
draagkracht ouders
4.32.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt vervolgens vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
4.33.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het NBI van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er voor het jaar 2023 als volgt uit:
70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
4.34.
Zoals hiervoor is overwogen zal de rechtbank de definitieve beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling aanhouden, in afwachting van de uitkomst van een hulpverleningstraject. In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure is aangesloten bij de huidige situatie door de kinderen toe te vertrouwen aan de vrouw en te bepalen dat zij voorlopig eens per twee weken van woensdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijven en de helft van de vakanties en feestdagen. Bij de berekening van ieders draagkracht zal de rechtbank dus van deze situatie uitgaan.
draagkracht man
4.35.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met de volgende inkomensgegevens:
de looncomponenten en premies zoals vermeld op de salarisspecificaties van het [naam college] over de maanden januari en februari van het jaar 2023, omdat partijen het daarover eens zijn, aan te vullen met een eindejaarsuitkering;
de jaaropgaven 2022 van de Veiligheidsregio [regio] . Naar aanleiding van het vermoeden van de vrouw dat het inkomen van de man in 2023 substantieel hoger zou zijn door een hogere vergoeding van zijn werkzaamheden als vrijwillige brandweerman, heeft de man zijn salarisstrook over januari 2023 nagezonden. Hieruit is de rechtbank gebleken dat de vaste vergoeding die de man ontvangt voor zijn functie als postcommandant en het uitrukken voor een brand of anderszins, niet is gewijzigd. Daarnaast beschikt de rechtbank over onvoldoende gegevens om te beoordelen of de variabele vergoedingen aan de man substantieel verhoogd zijn. Omdat de vrouw ook geen aanvullende opmerkingen heeft naar aanleiding van de salarisstrook over januari 2023, ziet de rechtbank geen redenen om bij de berekening van de draagkracht van een hoger inkomen uit te gaan dan de man in 2022 via de Veiligheidsregio verdiende.
de jaaropgave 2022 van [naam werkgever 2] , omdat recentere inkomensgegevens ontbreken.
‘zwarte’ bijverdiensten van € 1.000 per jaar
4.36.
De rechtbank berekent het NBI van de man in 2023 op € 3.682 per maand. [5]
4.37.
Volgens de hiervoor vermelde methode en formule heeft de man dan een draagkracht van € 981 per maand.
draagkracht vrouw
4.38.
Partijen zijn het erover eens om voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uit te gaan van dezelfde inkomensgegevens als in 2022. Uitgaande van een jaarinkomen van bruto € 22.030 en een kindgebonden budget, is het NBI van de vrouw dan € 2.422 per maand. [6]
4.39.
Volgens de hiervoor vermelde formule heeft de vrouw een draagkracht van € 364 per maand.
verdeling kosten
4.40.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.41.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van (981 + 364 =) € 1.345 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te betalen, want die zijn € 1.266 per maand. Dit betekent dat de man een deel van ( 981/1.345 x 1.266 =) € 923 per maand moet dragen en de vrouw een deel van ( 364/1.345 x 1.266 =) € 343 per maand. [7]
zorgkorting
4.42.
De man maakt op de dagen dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.43.
Uitgaande van de reguliere zorgregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen zoals hiervoor besproken, verblijven de kinderen gemiddeld (afgerond) 3 dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 444 per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van ( 923 – 444 =) € 479 per maand moet betalen. Dat komt overeen met € 240 per kind per maand.
alimentatie vooruitbetalen
4.44.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
- Partneralimentatie -
4.45.
Omdat nu duidelijk is hoeveel de man voor de kinderen moet betalen, kan de rechtbank berekenen of zij nog ruimte heeft om partneralimentatie te betalen.
huwelijksgerelateerde behoefte
4.46.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
4.47.
Partijen zijn het erover eens dat voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw de vuistregel van de ‘hofnorm’ kan worden gebruikt. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van partijen toen zij nog bij elkaar waren als uitgangspunt. Omdat partijen in het kader van de partneralimentatie dezelfde discussie hebben gevoerd over het inkomen van de man ten tijde van de samenleving van partijen, en dan vooral over het door hem verdiende zwarte inkomen, zal de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw uitgaan van hetzelfde besteedbare gezinsinkomen als zij hiervoor bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen heeft gedaan. Dat is in dit geval € 5.414 per maand in 2022. De hofnorm gaat er vanuit dat de behoefte van alleenstaanden 60% is van het gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen. In dit geval komt de behoefte van de vrouw dan uit op 0,6 x (5.414 – 1.224 =) € 2.514 netto per maand in 2022. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 2.599 netto per maand. [8]
behoeftigheid
4.48.
Omdat partijen het hierover niet eens zijn, onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag te verdienen. Als zij daartoe niet in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
4.49.
Uitgaande van dezelfde berekening die hiervoor is gemaakt in het kader van de kinderalimentatie, echter zonder rekening te houden met het kindgebonden budget, volgt dat de vrouw in 2023 een NBI heeft van € 1.836 om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte, resteert een aanvullende behoefte van (2.599 – 1.836 =) € 763 netto per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 1.301 per maand. [9]
4.50.
De rechtbank gaat dus voorbij aan de (door de vrouw weersproken) stelling van de man dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, omdat zij een hogere verdiencapaciteit heeft dan zij op dit moment benut. De aard van deze procedure, het treffen van een voorlopige ordemaatregel vooruitlopend op een definitieve beslissing in de bodemprocedure, leent zich namelijk niet voor een inhoudelijke behandeling van deze fundamentele discussie.
draagkracht
4.51.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
4.52.
Daarvoor hanteert de rechtbank in beginsel dezelfde methode en dezelfde gegevens als bij de kinderalimentatie, alleen wordt een draagkrachtpercentage van 60% gebruikt in plaats van 70%. De formule voor 2023 zou dan dus worden: 60% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
4.53.
In deze zaak zal de rechtbank echter meegaan met het verzoek van de vouw om af te wijken van deze formule. In plaats van met een forfaitair woonbudget, zal de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van de man rekening houden met zijn werkelijke lagere woonlasten. Gebleken is namelijk dat de man in zijn ouderlijk huis woont en (bestendig) lagere hypotheeklasten heeft dan het forfaitaire bedrag van 30% van zijn NBI. Daarnaast is gebleken dat het om tot voldoende draagkracht te komen voor het betalen van partneralimentatie aan de vrouw, nodig is dat met deze werkelijke woonlasten rekening wordt gehouden. Het verweer van de man, dat hij weliswaar lage hypotheeklasten heeft maar dat daar hogere andere (energie)lasten tegenover staan, houdt naar het oordeel van de rechtbank geen stand. De man heeft in het licht van de betwisting door de vrouw, de andere hoge lasten niet concreet gemaakt en onvoldoende gesteld dat hij meer kwijt is aan gas, water en licht dan waarmee in de bijstandsnorm rekening is gehouden.
4.54.
Uit het voorgaande volgt dat de draagkrachtformule er als volgt uitziet:
60% [3.682 – (392 + 1.175)].
4.55.
Er is dan een bedrag beschikbaar van € 1.269 per maand. Omdat kinderalimentatie voorgaat op partneralimentatie [10] , komt het hiervoor berekende aandeel van de man in de kosten van de kinderen van € 923 per maand hierop nog in mindering. Er blijft dan een draagkracht voor partneralimentatie over van € 346 netto per maand.
4.56.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 548 bruto per maand.
alimentatie vooruitbetalen
4.57.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
4.58.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
Proceskosten
4.59.
In de omstandigheid dat de vrouw en de man (nog) elkaars echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van de voorlopige voorzieningen procedure (
zaaknummer 409016) te compenseren, in die zin dat de vrouw en de man ieder haar of zijn eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

In zaaknummer 409016 (voorlopige voorziening)
De rechtbank, voor de duur van het geding:
5.1.
vertrouwt de minderjarige kinderen van partijen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
toe aan de vrouw;
5.2.
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over voormelde kinderen aldus vast:
dat zij eens per veertien dagen van woensdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijven;
5.3.
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2023 een bedrag van € 240 per kind per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2023 bruto € 548 per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
bepaalt dat iedere partij in deze zaak de eigen proceskosten draagt;
In zaaknummers 409015 (echtscheiding) en 413316 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
De rechtbank:
5.6.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] ;
5.7.
bepaalt dat de vrouw, huurster is van de woning staande en gelegen aan [adres] ;
5.8.
bepaalt dat de man een bedrag van € 3.000 aan de vrouw moet betalen, ter vergoeding van haar investering in de woning van de man;
5.9.
stelt vast dat partijen zijn overeengekomen dat zij na uitvoering van de beslissingen inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, in dat kader over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
5.10.
houdt de beslissing over de hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
10 november 2023 pro forma;
5.11.
verzoekt de advocaten van partijen om uiterlijk op voormelde datum de rechtbank schriftelijk te informeren over het verloop van de ingezette hulpverlening, de eventuele uitkomsten en de voortgang van de procedure;
5.12.
laat de vrouw toe te bewijzen dat de man op jaarbasis € 9.000 aan zwarte inkomsten verdiende met klussen;
5.13.
bepaalt dat indien en voor zover de vrouw dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. E. Schippers in het gerechtsgebouw van de rechtbank Gelderland aan de Martinetsingel 2 te Zutphen op een door de rechtbank nader vast te stellen datum en tijd;
5.14.
verzoekt de vrouw om uiterlijk op
9 juni 2023de namen en adressen van de getuigen en van hun verhinderdagen op te geven, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september 2023, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.15.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
5.16.
bepaalt dat, indien en voor zover de vrouw schriftelijk bewijs wenst te leveren, zij alle stukken dienaangaande uiterlijk op voormelde datum van 9 juni 2023 in het geding dient te brengen;
5.17.
houdt de beslissing over de kinderalimentatie en de partneralimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Schippers, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Hoijnck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.
Bijlagen:
NBI man in kader van behoefteberekening
NBI vrouw in kader van behoefteberekening
Behoefteberekening kinderen en vrouw op basis van besteedbaar gezinsinkomen
Draagkrachtberekening man
Draagkrachtberekening vrouw
Verdeling van de kosten van de kinderen
Berekening bruto aanvullende behoefte vrouw

Voetnoten

1.Bijlage 1: NBI man in kader van behoefteberekening.
2.Bijlage 2: NBI vrouw in kader van behoefteberekening.
3.Bijlage 3: behoefteberekening van de kinderen en de vrouw op basis van besteedbaar gezinsinkomen.
4.Artikel 1:397, lid 2 BW.
5.Bijlage 4: draagkrachtberekening man.
6.Bijlage 5: draagkrachtberekening vrouw.
7.Bijlage 6: verdeling van de kosten van de kinderen.
8.Bijlage 3: behoefteberekening van de kinderen en de vrouw op basis van besteedbaar gezinsinkomen.
9.Bijlage 7: berekening bruto aanvullende behoefte vrouw
10.Artikel 1:400 lid 1 BW.