ECLI:NL:RBGEL:2023:3207

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
C/05/401673 / HA ZA 22-130
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen kerkgenootschap en lid over nietigheid van besluiten en toelating tot lidmaatschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee eisende partijen en het kerkgenootschap Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland te Ede-Wekerom. De eisende partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.T. Pel, vorderen onder andere de nietigheid van besluiten van de kerkenraad die hen onder stille censuur heeft geplaatst en hen de toegang tot het lidmaatschap heeft ontzegd. De rechtbank Gelderland heeft op 31 mei 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van de kerkenraad niet in strijd zijn met de fundamentele rechtsbeginselen en dat er geen sprake is van ernstige gebreken in de besluitvorming. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisende partijen af en veroordeelt hen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de kerkenraad bevoegd was om de besluiten te nemen en dat de eisende partijen onvoldoende hebben aangetoond dat de besluiten onrechtmatig zijn. De rechtbank benadrukt dat kerkgenootschappen hun eigen statuten en regels hebben, en dat de burgerlijke rechter slechts een beperkte rol speelt in interne kerkelijke aangelegenheden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/401673 / HA ZA 22-130 / 1547
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van

1.[eisende partij 1],2. [eisende partij 2],

wonende te [woonplaats],
eisende partijen,
advocaat: mr. P.T. Pel te Hattem,
tegen
het kerkgenootschap
OUD GEREFORMEERDE GEMEENTEN IN NEDERLAND TE EDE-WEKEROM,
gevestigd te Ede,
gedaagde partij,
advocaat: mr. P.J. den Boef te Houten.
Partijen zullen hierna enerzijds gezamenlijk [eisende partij] en afzonderlijk [eisende partij 1] en [eisende partij 2] en anderzijds de kerk worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2022 en de daarin genoemde processtukken,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 januari 2023 en de daarin genoemde processtukken, waarin de zaak op verzoek van partijen voor zes weken is aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen,
- het rolbericht van 14 februari 2023 van [eisende partij] met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is tot november 2018 belijdend lid geweest van de plaatselijke kerkelijke gemeente ‘Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland te Ede-Wekerom’ (hierna: de kerk).
2.2.
De kerk is één van de plaatselijke gemeenten die samen het kerkverband van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland (hierna: OGGiN) vormen. De leiding over een plaatselijke gemeente binnen de OGGiN is steeds belegd bij een kerkenraad die bestaat uit ouderlingen, diakenen en een predikant (hierna: de kerkenraad). De kerkenraad is samen met kerkenraden van OGGiN-kerken uit dezelfde regio onderworpen aan het gezag van een classicale vergadering, de classis. De diverse classes zijn op hun beurt onderworpen aan het gezag van de generale synode.
2.3.
De OGGiN wordt geregeerd door een eigen kerkelijk statuut, de ‘Dordtse Kerkordening’, die is vastgesteld in 1618/1619 en onder meer is herzien in 2009 (hierna: DKO). In de in 2009 herziene versie is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
De kerkelijke samenkomsten
(...)
31. Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak van de mindere vergadering verongelijkt te zijn, zal deze zich op een meerdere kerkelijke vergadering beroepen mogen. En hetgeen door de meeste stemmen goedgevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij dat het bewezen wordt te strijden tegen het Woord Gods of tegen de artikelen in deze generale synode besloten, zolang als ze door geen andere generale synode veranderd zijn.
(...)
Censuur en kerkelijke vermaning
71. Gelijk de christelijke straf geestelijk is en niemand van het burgerlijke gerecht en de straf der overheid bevrijdt, alzo wordt ook naast de burgerlijke straf de kerkelijke censuur noodzakelijk vereist, om de zondaar met de kerk en zijn naaste te verzoenen en de ergernis uit de gemeente van Christus weg te nemen.
72. Wanneer dan iemand tegen de zuiverheid der leer of vroomheid van wandel zondigt, zover als het heimelijk is en geen openbare ergernis gegeven heeft, zal de regel onderhouden worden welke Christus duidelijk voorschrijft, Matthéüs 18.
73. De heimelijke zonden waarvan de zondaar, bij één in het bijzonder of bij twee of drie getuigen vermaand zijnde, berouw heeft, zullen voor de kerkenraad niet gebracht worden.
74. Zo iemand, van een heimelijk zonde van twee of drie personen in de liefde vermaand zijnde, geen gehoor geeft, of anderszins een openbare zonde bedreven heeft, zulks zal de kerkenraad aangegeven worden.
75. Van alzulke zonden die vanwege hun natuur openbaar of door verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening (wanneer men zekere tekenen van boetvaardigheid ziet) openbaar geschieden, door het oordeel van de kerkenraad. (...)
76. Zo wie hardnekkig de vermaning van de kerkenraad verwerpt, idem wie een openbare of anderszins een grove zonde gedaan heeft, zal van het Avondmaal des Heeren afgehouden worden. En indien hij, afgehouden zijnde, na verscheiden vermaningen geen teken der boetvaardigheid bewijst, zo zal men ten laatste tot de uiterste remedie, namelijk de afsnijding, komen, volgende het formulier naar het Woord Gods daartoe gesteld. Doch niemand zal afgesneden worden dan met voorgaand advies der classis.
(...)
78. Wanneer iemand die geëxcommuniceerd is, zich wederom wil verzoenen met de gemeente door boetvaardigheid, zo zal hij vóór de handeling van het Avondmaal, of anderszins naar gelegenheid, tevoren de gemeente aangezegd worden, teneinde hij ten naastkomende Avondmaal (zover niemand iets daartegen weet voort te brengen) openbaar met belijdenis van zijn bekering weer opgenomen wordt, volgende het formulier daarvan zijnde.
(...)
2.4.
Bij de DKO is een ‘Praktische Handleiding’ gepubliceerd. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:
Hoofdstuk III
Kerkelijke procedures
Inleiding
(...)
De synode besloot dat tot het statuut behoort: de DKO en de handleiding voor de inrichting en het bestuur. Voor de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland geldt dit kerkelijke statuut als een bindende regeling.
In het statuut is ook de interne rechtsgang vastgelegd, die gevolgd kan worden als er bezwaren of geschillen ontstaan. (...) Er kunnen zich conflicten voordoen tussen (groepen van) leden onderling, maar het is ook mogelijk dat een individueel lid een geschil heeft met de kerkenraad of een ander kerkelijk orgaan. (...)
Voorts zijn er bepalingen over het treffen van tuchtmaatregelen. (...)
Algemene procedureregels
(...)
Geen geruchten
(...) Een kerkelijk orgaan neemt geen beschuldiging aan, anders dan onder twee of drie getuigen.
Matthéüs 18:15-17: “Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u, opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente (...)” Dat wil zeggen dat men dan naar de kerkenraad mag gaan.
Zorgvuldig onderzoek
(...) Alleen na zorgvuldig onderzoek, waarin hoor en wederhoor een plaats krijgt, kan sprake zijn van een onpartijdig, juist en gefundeerd oordeel. (...)
Appelprocedure (artikel 31 DKO)
(...)
Belanghebbenden
Alleen een belijdend lid is ontvankelijk in een appelprocedure. (...) Een appellant kan in zijn appel geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van onder meer een gerechtvaardigd belang:
(...)
- Indien de kerkelijke vergadering vaststelt dat de appellant zich heeft onttrokken aan de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland (...).
(...)
Kerkelijk tucht (artikel 71 DKO e.v.)
(...)
We kennen verschillende stadia van tuchtoefening:
1. De onderlinge of broederlijke vermaning (art. 72-74)
(...)
2. De ambtelijke of kerkelijke vermaning (art. 75-76)
- Stille censuur (afhouden van het Heilig Avondmaal, Heilige Doop, geen actief of passief stemrecht).
3. De afsnijding in trappen of kerkelijke ban (art. 77-78)
(...)
2. De ambtelijke of kerkelijke vermaning
Van een lid dat onder stille censuur wordt geplaatst, worden de rechten van het lidmaatschap opgeschort. Dit houdt in dat betrokkene geen toegang meer heeft tot de sacramenten en de kerkelijke ledenvergadering waar het stemrecht wordt uitgeoefend. (...) Gedurende de stille censuur, die niet aan een bepaalde termijn gebonden is, zoekt de kerkenraad de betrokkene steeds weer te vermanen.
(...)
2.5.
Op 20 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] en de kerkenraad over het contact dat [eisende partij 1] had met een vrouwelijk lid van de kerk en dat volgens de kerk te vergaand is geweest. Op 25 april 2018 heeft daarover een tweede gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] en drie kerkenraadsleden. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft [eisende partij 1] zich genoodzaakt gezien zijn functie als organist tijdens de zondagse kerkdiensten (tijdelijk) neer te leggen.
2.6.
Op 17 mei 2018 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] en de kerkenraad. Bij brief van diezelfde dag heeft [eisende partij] de kerkenraad, kort samengevat, bericht dat hij het niet eens is met de wijze waarop de kerkenraad zich jegens hem heeft opgesteld omdat de kerkenraad niet bijbels heeft gehandeld en onvoldoende naar zijn visie op de zaak heeft geluisterd.
2.7.
Bij brief van 18 mei 2018 heeft de kerkenraad [eisende partij], voor zover relevant, als volgt bericht:
(...) De kerkenraad heeft nog niet eerder met zo’n zaak te maken gehad. (...) Daarom heeft, na veel overleg binnen de kerkenraad, oud. (…) namens de kerkenraad advies ingewonnen bij het kerkelijk bureau (...). Er is inhoudelijk niet op de zaak ingegaan maar vanzelf wel genoemd dat het om ongewenste contacten ging tussen een getrouwde vrouw en een getrouwde man in onze gemeente die tevens de functie heeft in de eredienst als organist. Volgens het beginsel hoor- en wederhoor moesten beide echtparen gehoord worden. (...)
Het advies is ingewonnen of dit hoor- en wederhoor voor of na de zondag plaats moest vinden. Op grond van deze gesprekken op 20-4 is door de voltallige kerkenraad op 24-4 een conclusie getrokken en besluiten genomen. (...)
(...) Er zijn 2 hoofdredenen waarom de kerkenraad heeft besloten om je het advies te geven je functie als organist neer te leggen.
Ten 1e: Omdat je in de langdurige en veelvuldige contacten met een getrouwde vrouw te ver bent gegaan is het niet mogelijk om een functie in de eredienst te blijven vervullen. (...)
Ten 2e: Op grond van beide gesprekken is gebleken dat er zich ook in en om de erediensten bijv. oogcontacten zijn geweest wat de kerkenraad niet kan laten voortduren. Ook om een helende en behoudende weg voor beide huwelijken te gaan is het noodzakelijk om elkaar zo min mogelijk te zien. (...)
2.8.
Op 22 mei en 6 juni 2018 hebben wederom gesprekken plaatsgevonden tussen [eisende partij] en enkele kerkenraadsleden over dit onderwerp. In de maanden daarna hebben partijen nog uitvoerig verder gecorrespondeerd.
2.9.
Op 11 oktober 2018 heeft [eisende partij] een brief gestuurd aan ‘Deputaten 48-49 en of Commissie van Onderzoek’ met het verzoek de handelwijze van de kerkenraad te onderzoeken. Op 18 oktober 2018 heeft [eisende partij] een reactie ontvangen van Deputaten 48/49 DKO met, kort samengevat, de mededeling dat de door [eisende partij] aangeschreven colleges zijn verzoek niet in behandeling kunnen nemen en dat de formele kerkelijke weg is om beroep (appel) aan te tekenen bij de classis. Daarbij is opgemerkt dat appel alleen kan worden aangetekend tegen een ‘werkelijk genomen besluit’.
2.10.
Op 2 november 2018 heeft weer een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] en de kerkenraad, waarin (delen van) het verhaal dat het betrokken vrouwelijke kerklid aan de kerkraad heeft gedaan aan [eisende partij 1] zijn voorgehouden. Aan [eisende partij 1] is vervolgens meegedeeld dat hij onder ‘stille censuur’ is geplaatst.
2.11.
Bij e-mailbericht van 5 november 2018 heeft [eisende partij] bij de kerkenraad per direct het lidmaatschap van zijn hele gezin opgezegd (‘opgevraagd’).
2.12.
Bij brief van 7 november 2018 heeft de kerkenraad het bewijs van lidmaatschap van [eisende partij] toegezonden. Bij die brief is een andere brief gevoegd die is gedateerd op 3 november 2018, waarin de kerkenraad [eisende partij 1], voor zover relevant, als volgt bericht:
(...) De kerkenraad van onze gemeente bevestigt hierbij zijn besluit d.d. 2 november 2018 inzake tuchtoefening. U bent met ingang van heden onder stille censuur geplaatst, vanwege zonden tegen het 7e gebod. De kerkenraad heeft één en ander maal hoor en wederhoor toegepast en u bent er goed mee dat u de hoofdfeiten heeft erkend, en toegegeven heeft dat u daaraan schuldig staat. (...) Lopende het onderzoek heeft u gemeend de zaak in openbaarheid te moeten brengen waardoor er ergernis in de gemeente is veroorzaakt. U wordt afgehouden van de sacramentsbediening, alsmede van het actief en passief stemrecht.
Mocht u het niet eens zijn met deze beslissing, dan kunt u binnen dertig dagen na heden appel instellen bij de classis Oost. U dient daartoe een gemotiveerd appelschrift in te dienen bij de kerkenraad. (...)
2.13.
Bij e-mailbericht van 24 juni 2020 heeft [eisende partij] de kerkenraad verzocht weer als lid te worden toegelaten tot de kerk.
2.14.
Bij brief van 20 juli 2020 heeft de kerkenraad [eisende partij 1], voor zover relevant, als volgt bericht:
(...) Volgens de Dordtse Kerkorde is wederkeer alleen mogelijk door het afleggen van openbare schuldbelijdenis ‘wanneer men zekere tekenen der boetvaardigheid ziet’.
In liefde roept de kerkenraad u op in boetvaardigheid weder te keren tot onze gemeente en u in de weg te stellen om openbare schuldbelijdenis te doen waardoor de censuur weer opgeheven kan worden. Dit is de enige rechte en eerlijke weg naar Gods Woord waarin u in liefde opgenomen kunt worden als lid van onze gemeente. (...)
2.15.
In de periode augustus 2020 tot en met februari 2021 hebben partijen uitvoerig gecorrespondeerd over hernieuwing van het lidmaatschap van [eisende partij 1]. Zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.16.
Bij brief van 9 juni 2021 aan de kerkenraad heeft de advocaat van [eisende partij] de standpunten van [eisende partij] uiteengezet en de kerkenraad verzocht om een volledige inhoudelijke en procedurele herbeoordeling, bij gebreke waarvan [eisende partij] de zaak zal voorleggen aan de classis en indien nodig daarna aan de burgerlijke rechter.
2.17.
Bij brief van 3 juli 2021 heeft de kerkenraad de advocaat van [eisende partij] bericht dat [eisende partij] geen gebruik heeft gemaakt van de appelmogelijkheid bij de classis toen hij nog lid was, zich vrijwillig heeft onttrokken aan de gemeente en enkel via een weg van openbare schuldbelijdenis weer lid kan worden van de kerk.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, na intrekking van zijn voorwaardelijke incidentele vordering, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. zal verklaren voor recht dat het besluit van de kerkenraad d.d. 3 november 2018 tot
plaatsing van [eisende partij 1] onder stille censuur nietig is althans dat besluit zal
vernietigen althans zal verklaren voor recht dat dat besluit onrechtmatig is;
zal verklaren voor recht dat het besluit van de kerkenraad d.d. 20 juli 2020, zoals nadien herhaald, tot weigering van het verzoek van [eisende partij 1] om over te gaan tot hernieuwd kerklidmaatschap (behoudens door het afleggen van openbare
schuldbelijdenis ‘wanneer men zekere tekenen der boetvaardigheid ziet’) nietig is
althans dat besluit zal vernietigen althans zal verklaren voor recht dat dat besluit
onrechtmatig is;
de kerk zal veroordelen tot toelating door de kerkenraad van [eisende partij] met hun kinderen als kerkleden in volle rechten van de kerkelijke
gemeente ‘Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland te Ede-Wekerom’ binnen
uiterlijk veertien dagen na betekening van dit vonnis;
de kerk zal veroordelen tot gelijktijdige bekendmaking door de kerkenraad aan de
kerkelijke gemeente dat [eisende partij] met hun kinderen als kerkleden in volle rechten zijn toegelaten tot de gemeente en dat het eerdere besluit van de
kerkenraad tot weigering daarvan door de rechtbank nietig is verklaard althans is
vernietigd althans onrechtmatig is verklaard;
aan elk van de veroordelingen sub c en d een direct opeisbare en niet voor matiging
vatbare dwangsom zal verbinden van € 1.000,00 per overtreding per dag voor iedere dag dat de kerk na betekening van dit vonnis daaraan niet zal voldoen;
de kerk zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eisende partij] ad € 1.500,00 ter zake immateriële schade binnen uiterlijk veertien dagen na betekening van dit vonnis;
de kerk zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eisende partij] ad € 3.600,00, te vermeerderen met 5% kantoorkostentoeslag, te vermeerderen met 21% BTW ter zake materiële schade (buitengerechtelijke kosten) binnen uiterlijk veertien dagen na betekening van dit vonnis;
de kerk zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen, kort samengevat, ten grondslag dat het besluit om hem onder stille censuur te plaatsen niet steunt op een redelijke grond en dat essentiële normen zijn geschonden bij de besluitvorming. Het weigeren om [eisende partij 1] opnieuw toe te laten als lid is volgens [eisende partij] in strijd met het kerkelijk recht. Hij heeft zelf zijn lidmaatschap beëindigd en het hernieuwde lidmaatschap kan dan ook niet tuchtrechtelijk geblokkeerd worden, aldus [eisende partij]
3.3.
De kerk voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij], met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil spitst zich toe op twee door de kerkenraad, en daarmee de kerk, genomen beslissingen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze als besluiten kwalificeren. Het eerste besluit dateert van 3 november 2018 en ziet op het plaatsen van [eisende partij 1] onder ‘stille censuur’, waarmee hij volgens artikel 67 DKO ‘van het Avondmaal des Heeren afgehouden [zal] worden’. Het plaatsen onder stille censuur zal hierna worden aangeduid als besluit 1. Vast staat dat [eisende partij] vervolgens, daags na dit besluit, zijn lidmaatschap van de kerk heeft ‘opgevraagd’ en daarmee heeft beëindigd, waarna hij vervolgens in juni 2020 heeft verzocht weer als lid te worden toegelaten. De kerk heeft dit geweigerd bij besluit van 20 juli 2020, hierna aan te duiden als besluit 2. Tussen partijen is in geschil of de beide besluiten nietig of vernietigbaar dan wel onrechtmatig zijn. Volgens [eisende partij] is de kerk gehouden hem onvoorwaardelijk als lid toe te laten, maar volgens de kerk is dit niet mogelijk zonder dat [eisende partij 1] openbare schuldbelijdenis aflegt tijdens een kerkdienst ten overstaan van de gemeente.
Ontvankelijkheid [eisende partij 2]
4.2.
De kerk heeft allereerst aangevoerd dat [eisende partij 2] in deze procedure niet-ontvankelijk is, omdat de besluiten niet jegens haar zijn genomen. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. [eisende partij] heeft voldoende onderbouwd dat de besluiten [eisende partij 2] ook aangaan. Zo is toegelicht dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] met hun kinderen vele jaren lid zijn geweest van de kerk en daarom ook als gezin weer willen terugkeren. Indien [eisende partij 1] niet wordt toegelaten als lid, raakt dat ook [eisende partij 2]. [eisende partij 1] worden dan immers bepaalde bij het lidmaatschap horende rechten onthouden, zoals het stemrecht en het gebruik van de sacramenten. Weliswaar zijn de besluiten niet gericht tot [eisende partij 2], maar [eisende partij] heeft voldoende toegelicht dat het gevolg van de besluiten ook [eisende partij 2] raakt in haar geloofsbeleving en dat zij als gevolg van het handelen door de kerkenraad ook in persoon schade en hinder kan ondervinden. Uit het voorgaande blijkt voldoende dat [eisende partij 2] ook belang heeft bij de ingestelde vorderingen, zodat zij ontvankelijk is in deze procedure.
Ontvankelijkheid [eisende partij]
4.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [eisende partij] niet-ontvankelijk is in deze procedure aangezien hij de kerkelijke rechtsgang niet ten volle heeft benut, zoals de kerk aanvoert. Voor de geschillen tussen partijen stond een interne, met voldoende waarborgen omklede, kerkelijke rechtsgang inclusief appelmogelijkheid open die [eisende partij 1] reeds ten aanzien van besluit 1 had moeten volgen, aldus de kerk. [eisende partij 1] was bekend met de mogelijkheid van beroep bij de classis en heeft daar welbewust geen gebruik van gemaakt, zodat hij de besluiten van de kerk niet nu aan de burgerlijke rechter kan voorleggen, zo voert de kerk aan.
4.4.
Op grond van artikel 17 van de Grondwet kan niemand tegen zijn wil worden afgehouden van toegang tot de rechter. In artikel 112 lid 1 van de Grondwet is bepaald dat de berechting van geschillen over burgerlijke rechten aan de rechterlijke macht is opgedragen. Op deze beginselen zijn echter uitzonderingen mogelijk. Een dergelijke uitzondering is neergelegd in artikel 2:2 lid 1 BW. Uit dit artikel volgt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Wanneer dit statuut in geschilbeslechting voorziet, dienen partijen bij een geschil deze rechtsgang te volgen. Als zij dat niet doen, zijn zij in beginsel bij de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk in hun vordering. Zwaarwegende omstandigheden kunnen maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de rechtzoekende te vergen om de kerkelijke rechtsgang te volgen. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat het statuut voor het betreffende geschil geen voorschriften bevat, of indien de kerkelijke rechtsgang niet voldoet aan fundamentele beginselen van procesrecht (vgl. onder meer Gerechtshof Arnhem 19 januari 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BL0003).
4.5.
Zoals in r.o. 2.3 vermeld is de DKO het statuut van de OGGiN. Partijen verschillen van mening over de vraag of de in 2009 of de in 2021 herziene versie van het statuut van toepassing is, maar zijn het erover eens dat de versies inhoudelijk niet veel van elkaar verschillen. [eisende partij] verwijst voor de toepasselijkheid van de in 2021 herziene versie naar een besluit van 9 juni 2021, waarin is vermeld dat deze herziene versie ‘heden’ is geautoriseerd c.q. vastgesteld. Ook wijst hij erop dat in de vaststelling van de herziene versie geen overgangsrecht is opgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt hieruit echter niet dat de versie uit 2021 ook betrekking heeft op geschillen die hebben plaatsgevonden voor de datum van het besluit. De rechtbank gaat voor het vervolg dan ook uit van de in 2009 herziene versie.
4.6.
In de DKO zijn regels over de interne rechtsgang in de kerk neergelegd. In artikel 31 DKO is bepaald dat iemand die zich wil beklagen over een besluit van de kerkenraad, zich op de ‘meerdere kerkelijke vergadering’ mag beroepen. Dat is in dit geval de classis. Deze rechtsgang geldt volgens de handleiding ook bij geschillen tussen een individueel lid en de kerkenraad. In beginsel geldt dan ook dat voor [eisende partij] een kerkelijke rechtsgang openstond, namelijk het instellen van beroep bij de classis tegen de besluiten van de kerkenraad. Uit de handleiding volgt echter ook dat alleen een belijdend lid ontvankelijk is in zijn appel.
4.7.
Niet in geschil is dat [eisende partij] op maandag 5 november 2018 zijn lidmaatschap van de kerk heeft opgevraagd en daarmee heeft beëindigd. Vast staat dat hij vanaf die datum niet meer in beroep kon gaan bij de classis. Daarmee staat ook reeds vast dat er voor besluit 2, namelijk het weigeren van het hernieuwde lidmaatschap van [eisende partij], geen interne kerkelijke rechtsgang openstond. Dit besluit is immers genomen toen [eisende partij] al geruime tijd geen lid meer was van de OGGiN. Ten aanzien van besluit 2 kan het niet instellen van beroep bij de classis dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter.
4.8.
Ook ten aanzien van besluit 1 kan [eisende partij] niet worden tegengeworpen dat hij de kerkelijke rechtsgang niet heeft gebruikt. Tussen partijen is niet in geschil dat de kerkenraad het besluit tot stille censuur op 2 november 2018 mondeling aan [eisende partij 1] heeft meegedeeld. Dit besluit is weliswaar schriftelijk bevestigd in een brief die is gedateerd op 3 november 2018, maar deze is pas op 7 november 2018 aan [eisende partij] verzonden, nadat [eisende partij] op maandag 5 november 2018 zijn lidmaatschap had opgevraagd. De kerk heeft weliswaar ter zitting aangevoerd dat in het gesprek op 2 november 2018 de mogelijkheid van beroep bij de classis is genoemd en dat [eisende partij 1] iets heeft gezegd in de trant van “dan zien we elkaar bij de classis”, maar anderzijds heeft zij niet betwist dat [eisende partij 1] pas op die vergadering mondeling is geconfronteerd met het besluit tot het plaatsen onder stille censuur, alsmede de reden daarvan, waarna [eisende partij] de vergadering heeft verlaten. Dit alles, zo is niet in geschil, vond plaats op een vrijdagavond, waarna partijen tot de maandagavond daarop geen contact met elkaar hebben gehad. Vervolgens heeft [eisende partij] die maandagavond zijn lidmaatschap opgevraagd. Onder deze omstandigheden kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van [eisende partij] niet gevergd worden dat hij direct na het mondeling mededelen van besluit 1 de kerkelijke rechtsgang zou hebben gevolgd, terwijl hij op het moment van ontvangst van het schriftelijke besluit geen lid meer was. [eisende partij] kan daarom niet worden verweten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de kerkelijke rechtsgang. De conclusie is dat [eisende partij] ook ten aanzien van besluit 1 ontvankelijk is in deze procedure.
4.9.
De rechtbank komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling van de rechtsgeldigheid van de besluiten 1 en 2.
Toetsingskader
4.10.
Als uitgangspunt geldt dat het uitoefenen van kerkelijke tucht en het toelaten van leden interne kerkelijke aangelegenheden betreft, waarbij voor de burgerlijk rechter slechts een beperkte rol is weggelegd. Ook in dit verband geldt immers dat, op grond van het reeds genoemde artikel 2:2 lid 2 BW, kerkgenootschappen worden geregeerd door (en zijn gebonden aan) hun eigen statuut en dat zij, met uitzondering van artikel 2:5 BW, niet zijn gebonden aan de overige bepalingen van titel 2.1 BW. Deze bepaling komt voort uit de scheiding tussen kerk en staat. Het antwoord op de vraag wat in een concreet geval behoort tot het statuut van een kerkgenootschap hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen behoren daartoe regelingen over de organisatiestructuur en het interne functioneren van het kerkgenootschap. Uit artikel 2:2 lid 2 BW volgt dat het eigen statuut alleen geldt voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard of ‘sterk dwingend recht’, waarbij is gedacht aan ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’. Gelet op het voorgaande brengt de in artikel 2:2 lid 2 BW vervatte inrichtingsvrijheid mee dat een kerkgenootschap de verhouding met haar leden in zijn statuut in beginsel naar eigen inzicht kan vormgeven. Daarbij is afwijking van dwingend recht mogelijk, tenzij dat recht een belang van zo fundamentele aard beschermt dat afwijking van dat dwingend recht in de omstandigheden van het geval, ondanks de aan kerkgenootschappen toekomende inrichtingsvrijheid, niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1531). Daarvoor is niet genoeg dat er fouten zijn gemaakt in de totstandkoming van het besluit of dat bepaalde beginselen zijn geschonden. Pas als sprake is van voldoende ernstige gebreken of een schending van fundamentele rechtsbeginselen kan sprake zijn van vernietiging van de besluiten.
4.11.
Het voorgaande geldt in deze situatie temeer nu belijdende leden, zoals ook [eisende partij 1] was ten tijde van besluit 1, openbare geloofsbelijdenis hebben afgelegd, waarmee zij zich onderwerpen aan het kerkelijk recht en de tucht, die onder meer gebaseerd is op de bijbel en de DKO.
Zijn de besluiten nietig of vernietigbaar?
4.12.
[eisende partij] heeft aangevoerd dat de besluiten niet in overeenstemming met het eigen kerkelijk recht zijn genomen. De rechtbank begrijpt dat [eisende partij] bedoelt te stellen dat de besluiten strijdig zijn met het statuut en daarmee nietig zijn. Dit beroep op nietigheid kan niet slagen. In de eerste plaats geldt dat zowel het besluit tot plaatsing onder stille censuur als de weigering [eisende partij] zonder meer toe te laten als lid onderwerpen zijn die zijn geregeld in het statuut van de kerk. Hier geldt een marginale toetsing door de rechtbank. [eisende partij] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van ernstige gebreken of een schending van fundamentele rechtsbeginselen die dusdanig zijn dat de besluiten nietig zijn of moeten worden vernietigd.
4.13.
[eisende partij] heeft ten aanzien van besluit 1 allereerst gesteld dat de kerkenraad niet bevoegd was hem onder stille censuur te plaatsen, omdat de kerkenraad de voorgeschreven kerkelijke weg niet heeft gevolgd. De kerkenraad had, op grond van artikel 72 DKO, eerst moeten toetsen of de regel uit Mattheüs 18 vers 15-17 is gevolgd, met andere woorden, of onderlinge vermaning al had plaatsgevonden. De kerk heeft echter voldoende gemotiveerd uiteengezet dat die regel niet meer aan de orde was. De zaak was, zo staat tussen partijen ook vast, al door het betrokken vrouwelijke kerklid bij de voltallige kerkenraad gemeld, terwijl ook [eisende partij] ter zitting heeft erkend met meerdere kerkleden over de zaak te hebben gesproken. In zijn brief van 3 november 2018 heeft de kerkenraad ook gemeld dat hierdoor ‘ergernis in de gemeente is veroorzaakt’. Van een situatie als bedoeld in artikel 72 DKO kon daarom geen sprake meer zijn. De enkele omstandigheid dat [eisende partij 1] het niet eens is met de kwalificatie die de kerkenraad geeft aan zijn handelen en uitlatingen, maakt dit niet anders. Gelet hierop heeft [eisende partij 1] onvoldoende onderbouwd dat de kerk op dit punt heeft gehandeld in strijd met de voorschriften uit de DKO.
4.14.
Hetzelfde geldt voor de stellingen van [eisende partij] dat geen feitenvaststelling en geen hoor en wederhoor hebben plaatsgevonden. Uit de processtukken blijkt dat [eisende partij] door de kerk telefonisch en per e-mail is benaderd en dat meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden met (een afvaardiging van) de kerkenraad. Verder is er uitvoerig gecorrespondeerd. Bij al deze gelegenheden was [eisende partij 1] duidelijk wat hem werd verweten en was hij in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken. Het is onvoldoende duidelijk geworden dat [eisende partij 1] niet heeft kunnen toelichten waaruit precies de door hem gemaakte fouten wel zouden hebben bestaan. Het enkele feit dat de kerk [eisende partij 1] niet de gelegenheid heeft geboden om ten overstaan van de kerkenraad met het betrokken vrouwelijk kerklid in gesprek te gaan, maakt dit niet anders. De kerk heeft, zo heeft zij onweersproken aangevoerd, meerdere gesprekken gevoerd met de vrouw in kwestie. De inhoud van dat gesprek heeft zij vervolgens aan [eisende partij 1] voorgehouden. Van schending van kerkelijke regels of fundamentele beginselen is dan ook niet gebleken.
4.15.
De stelling dat de kerk [eisende partij 1] geen toegang heeft geboden tot relevante stukken is onvoldoende onderbouwd. Niet in geschil is dat de relevante kerkelijke regels uit de bijbel en de DKO voor [eisende partij] toegankelijk zijn of hem zouden zijn verstrekt als hij deze had opgevraagd. Gesteld noch gebleken is dat de kerk beschikt over andere stukken die [eisende partij 1] zijn onthouden.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van ernstige gebreken of schending van fundamentele rechtsbeginselen naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is. De rechtbank kan [eisende partij 1] volgen in zijn standpunt dat hij bij het gesprek op 2 november 2018 is overvallen met nieuwe feiten en het hem mondeling meegedeelde besluit tot stille censuur. De wijze van communicatie vanuit de kerk had op dat punt beter gekund. Daarin ziet de rechtbank echter onvoldoende reden om te oordelen dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Tussen partijen hadden immers al vele gesprekken plaatsgevonden en de kerk heeft haar besluit bij brief willen bevestigen, waarop [eisende partij] vervolgens ook weer schriftelijk had kunnen reageren, maar dit werd achterhaald door de beëindiging door [eisende partij] van zijn lidmaatschap. De besluiten komen dan ook op deze grond niet voor vernietigbaarheid in aanmerking. Het verweer van de kerk dat [eisende partij] op grond van artikel 2:15 lid 5 BW gehouden was zich daarop te beroepen binnen een jaar nadat het besluit aan hem bekend is gemaakt kan daarom onbesproken blijven.
4.17.
Ook ten aanzien van besluit 2, de weigering om [eisende partij], onvoorwaardelijk toe te laten als lid, geldt dat een kerkgenootschap in beginsel vrij is in haar beleid ten aanzien van het toelaten van leden. De kerk is van mening dat [eisende partij 1] eerst openbare schuldbelijdenis moet afleggen voordat hij weer kan worden toegelaten als volwaardig lid en daarmee tot het gebruik van de sacramenten en het stemrecht. Dit betreft deels een kwestie van geloofsbeleving en -uitoefening. Niet gebleken is dat zij daarbij in strijd heeft gehandeld met haar eigen statuut. Daarbij is van belang dat de terugkeer van een lid dat onder stille censuur is geplaatst en vervolgens zijn lidmaatschap heeft opgevraagd, volgens partijen als zodanig niet door de DKO is geregeld. Volgens de kerk is terugkeer in de gemeente alleen mogelijk via de weg van artikel 78 DKO, namelijk het afleggen van openbare schuldbelijdenis, waarmee de tuchtprocedure wordt afgesloten en het lid weer wordt ‘hersteld’ in zijn oude rechten. [eisende partij] heeft verklaard dat hij met het opvragen van zijn lidmaatschap niet de bedoeling had de uitoefening van de tucht te ontlopen. Hij heeft ook niet weersproken dat, indien hij lid had willen worden van een andere kerkelijke gemeente binnen de OGGiN terwijl hij onder stille censuur was geplaatst, de kerkenraad van die gemeente contact had opgenomen met de kerkenraad van zijn vorige gemeente om informatie op te vragen, onder meer over de toepassing van een tuchtmaatregel. Bij een andere gemeente zou [eisende partij 1] dus, volgens die stellingen, naar alle waarschijnlijkheid evenmin zonder meer zijn toegelaten. Gelet hierop heeft [eisende partij] onvoldoende onderbouwd dat de kerk handelt in strijd met het statuut door hem nu niet onvoorwaardelijk als lid toe te laten.
4.18.
De conclusie is dat ook ten aanzien van besluit 2 niet gebleken is van ernstige gebreken of schending van fundamentele rechtsbeginselen. Voor vernietiging van besluit 2 bestaat dan ook geen grond.
Zijn de besluiten onrechtmatig?
4.19.
Voor zover [eisende partij] zich beroept op onrechtmatigheid van de besluiten in de zin van artikel 6:162 BW geldt dat hij dit beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals hiervoor onder r.o. 4.12-4.18 is vermeld, is van ernstige gebreken of schending van fundamentele rechtsbeginselen geen sprake. In dat licht heeft [eisende partij] zijn stelling dat de kerk onrechtmatig heeft gehandeld onvoldoende onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken dat [eisende partij] als gevolg van onrechtmatig handelen schade heeft geleden. [eisende partij] heeft aangevoerd dat hij ernstige schade en hinder ondervindt ten gevolge van het handelen van de kerkenraad. Hij stelt dat hij wordt belemmerd in de onderlinge verbondenheid en gezamenlijke geloofsbeleving met de andere gemeenteleden, omdat hij niet kan toetreden tot de kerkelijke gemeente. Als gevolg van het onrecht dat hem door de kerkenraad is aangedaan heeft hij psychische schade geleden. [eisende partij] vordert in dit verband veroordeling van de kerkenraad tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
4.20.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW bestaat recht op vergoeding van immateriële schade onder meer in geval van lichamelijk letsel en bij aantasting in de persoon op andere wijze, waaronder ook geestelijk letsel valt. Immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld. Bij de begroting daarvan moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene, alsmede de grond waarop de aansprakelijkheid berust en de vraag of de schade opzettelijk of door schuld is teweeggebracht. Degene die zich erop beroept psychisch letsel te hebben geleden zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van psychisch letsel kan worden vastgesteld (vgl. Hoge Raad 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, r.o. 3.4).
4.21.
De rechtbank overweegt dat is voor te stellen dat deze zaak, zoals ook ter zitting is besproken, voor [eisende partij] maar ook voor de kerkenraad emotioneel beladen is en veel gevoelens van ongenoegen met zich heeft meegebracht. Dit is op zichzelf echter onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van psychisch letsel bij [eisende partij] in de hiervoor genoemde zin. De onder f. gevorderde vergoeding is dan ook reeds daarom niet toewijsbaar. Van andere schade is niet gebleken, behoudens in de vorm van proceskosten die, indien [eisende partij] in het gelijk zou worden gesteld, voor vergoeding in aanmerking zouden komen op grond van artikel 6:96 BW. Nu gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] andere schade heeft geleden, kan het beroep op onrechtmatige daad niet slagen.
Is sprake van onbehoorlijk bestuur?
4.22.
Het beroep op onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:9 BW gaat evenmin op. [eisende partij] heeft uiteengezet dat de eis van behoorlijke taakvervulling geldt voor ouderlingen en diakenen. Nu de kerkenraadsleden in strijd hebben gehandeld met het kerkelijk statuut en met dwingendrechtelijke voorschriften van fundamentele aard kan hen een ernstig verwijt worden gemaakt, aldus [eisende partij] De rechtbank overweegt dat voor zover de ouderlingen en diakenen al kwalificeren als bestuurders in de zin van artikel 2:9 BW en deze bepaling analoog kan worden toegepast, geldt dat de vordering niet tegen de afzonderlijke kerkenraadsleden is ingesteld, maar tegen het kerkgenootschap. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stellingen van [eisende partij] in dit verband, wat daarvan verder ook zij.
Conclusie
4.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder a. tot en met d. en f. worden afgewezen. De onder e. en g. gevorderde dwangsommen en vergoeding van buitengerechtelijke kosten volgen hetzelfde lot.
4.24.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Vanwege de verlengde zittingstijd wordt aan de mondelinge behandeling 1,5 punt worden toegekend. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de kerk als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.495,00
(2,5 punten × € 598,00)
Totaal
4.332‬,00
4.25.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van de kerk tot dit vonnis vastgesteld op € 4.332‬,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisende partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.