ECLI:NL:RBGEL:2023:3167

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
05-316981-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op zwangere vriendin met messteken tijdens ruzie

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn zwangere vriendin opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens een ruzie op 4 december 2022 in Huissen, meerdere keren met een mes in de borst en buik van het slachtoffer heeft gestoken. Het slachtoffer was bijna 20 weken zwanger. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het feit enigszins verminderd toerekenbaar was aan de verdachte, die leed aan psychische stoornissen. Naast de gevangenisstraf is er een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders en zus van het slachtoffer, toegewezen, waarbij schadevergoeding is geëist voor de immateriële en materiële schade die zij hebben geleden door het verlies van hun dochter en zus. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/316981-22
Datum uitspraak : 26 mei 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
ingeschreven op [Adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. te Arnhem.
Raadsvrouw: mr. M. Burgers, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 december 2022 te Huissen, gemeente Lingewaard [Slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in de borst en/of de buik, althans in het lichaam van voornoemde [Slachtoffer] te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 4 december 2022 rond 23:05 uur hebben verbalisanten het verzoek gekregen om naar [Adres] te gaan. De meldster – bewoonster van de woning aan [Adres] – had een ruzie in de woning aan [Adres] gehoord en had gehoord dat een vrouw 'auw, auw, auw' riep. [2]
Een verbalisant heeft de cilinder uit het slot van de voordeur van de woning aan [Adres] getrokken en heeft met behulp van een bouwsleutel deze deur geopend. Hij moest die sleutel helemaal ronddraaien en daaruit kon hij opmaken dat de voordeur was afgesloten en op de nachtschoot zat. In de slaapkamer lagen een vrouw en een man op het bed. Op het bed en daaromheen lag veel bloed. [3] De rechterhand van de man lag op of over de vrouw. Op ongeveer twintig centimeter van deze hand lag een mes. De vrouw bewoog niet en verbalisanten voelden geen hartslag meer bij haar. [4] In de woning was een veegspoor van een op bloed gelijkende substantie zichtbaar. Het spoor liep vanaf de woonkamer richting de slaapkamer. In de slaapkamer stopte het spoor ter hoogte van de openstaande slaapkamerdeur. Op het aanrecht lag een messenblok, waaruit één mes ontbrak. [5] De genoemde man is overgebracht naar het [Adres] en daar werd hij, verdachte, later aangehouden. [6]
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van de overleden vrouw, het slachtoffer [Slachtoffer] (hierna ook: [Slachtoffer] ), is onder meer het navolgende gebleken. Aan haar lichaam waren in totaal twaalf huidperforaties zichtbaar, passend bij acht steekletsels en vier snijletsels met bloeduitstortingen in de omgevende weke delen. Er waren de volgende steekletsels waarbij vitale structuren waren geraakt (paragraaf sub B2-I). Aan de borst links waren twee steekletsels met deels samenlopende wondkanalen en perforatie van (onder meer) meerdere ribben, de linkerborstholte, het middenrif, de lever en de grote lichaamsslagader. Daarnaast waren er de navolgende steek- en snijletsels waarbij geen vitale structuren waren geraakt (paragraaf sub B2-II). Aan de borst links was een steekletsel met perforatie van onderhuids vetweefsel. Aan de bovenbuik was een steekletsel met (onder meer) perforatie van enkele ribben (de borstholte werd niet bereikt), de buikholte en de dikke darm. Aan de buik links, de buik rechts en de rechterflank waren in totaal vier steekletsels met perforatie van onderhuids vetweefsel en buikspieren; de buikholte werd niet bereikt. Aan de rechterborst, de middelvinger en ringvinger van de rechterhand alsook het linkerbovenbeen waren nog vier snijletsels zonder beschadiging van vitale structuren. Het hart, de grote bloedvaten en de organen waren bloedarm. In de linkerborstholte zat (nog) circa 650 milliliter bloed(stolsels) en in de buikholte zat (nog) circa 650 milliliter bloed(stolsels) (paragraaf sub B3). [7]
Deze resultaten zijn als volgt geïnterpreteerd in dit rapport. Aan het lichaam waren acht steekletsels en vier snijletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij twee steekletsels aan de borst (sub B2-I) was de linkerborstholte, het middenrif, de lever en de grote lichaamsslagader geperforeerd. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies (sub B3) alsook ademhalingsfunctiestoornissen op basis waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard. Het grote steekletsel aan de bovenbuik (sub B2-II) kan door bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijdragen; de overige steek- en snijletsels hebben geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van (de snelheid van) het overlijden. Eén steekletsel toonde één spits en één stomp wonduiteinde, wat past bij steken met een (tenminste gedeeltelijk) éénzijdig scherprandig voorwerp.
De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden als gevolg van twee steekletsels aan de borst links (met perforatie van de linkerborstholte, het middenrif, de lever en de grote lichaamsslagader). Het grote steekletsel aan de bovenbuik kan door bloedverlies hebben bijgedragen aan het overlijden. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond ruzie met had met [Slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat [Slachtoffer] op enig moment begon te dreigen dat ze nog wel jongens kende die verdachte uit het appartement zouden zetten. Verdachte reageerde daar heel boos op en zei dat hij dat niet accepteerde en hun wat aan zou doen. Het slachtoffer begon verdachte te filmen en zei dat alles wat hij had gezegd op film stond. Verdachte heeft verklaard dat hij hierdoor heel boos werd. Hij pakte haar telefoon af en probeerde die op de grond te smijten. Er ontstond een worsteling en hij sloeg [Slachtoffer] toen een paar keer met een vlakke hand in het gezicht. Verdachte heeft verklaard dat hij helemaal flipte en wist dat [Slachtoffer] hun kindje bij hem weg zou houden. Verdachte heeft verklaard dat het zwart werd voor zijn ogen. Hij heeft verklaard dat hij haar toen heeft neergestoken. [9] Verdachte heeft verklaard dat hij [Slachtoffer] in de woonkamer heeft neergestoken met een keukenmes. Toen hij haar stak viel ze neer en ze was heel snel buiten bewustzijn. Daarna pakte hij haar bij haar benen en sleepte haar naar het bed. [10]
De rechtbank acht op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de steek- en snijletsels bij [Slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte heeft immers verklaard dat hij haar heeft neergestoken, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat er iemand anders in de woning was op het moment dat de letsels werden toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [Slachtoffer] met vol opzet om het leven heeft gebracht. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte tijdens een ruzie heel boos werd op het slachtoffer, waarna een worsteling ontstond. Verdachte heeft verklaard dat het hem zwart werd voor zijn ogen en hij heeft [Slachtoffer] met een keukenmes neergestoken. Verdachte heeft haar meermaals gestoken, met dusdanige kracht dat in haar borstholte vitale lichaamsdelen werden geperforeerd, wat heeft geleid tot haar overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht geweest op het om het leven brengen van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte hierop gericht moet zijn geweest.
De rechtbank acht op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks4 december 2022 te Huissen, gemeente Lingewaard, [Slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen
, althans eenmaal,met een mes in de borst en
/ofde buik
, althans in het lichaamvan voornoemde [Slachtoffer] te steken en/of te snijden
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
7. De overwegingen ten aanzien van strafbaarheid verdachte en straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in strafmatigende zin rekening meegewogen dient te worden dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Ten tijde van het plegen van het feit was immers sprake van ten minste twee in de DSM-5 geclassificeerde stoornissen en andere psychische functiestoornissen én die stoornissen hebben doorgewerkt in het gedrag voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om de gedragsdeskundigen op te roepen, zodat de verdediging deze deskundigen nader kan bevragen, indien de rechtbank meent dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te komen tot een oordeel van verminderde toerekenbaarheid, en van oordeel is dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
De raadsvrouw heeft verder gesteld dat aan verdachte geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd, omdat het vrijwel onmogelijk is om vast te stellen dat verdachte na afloop van een langdurige gevangenisstraf een gevaar zal vormen. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat een toezichthoudend kader dat volgens de deskundigen noodzakelijk kan zijn, óók op dezelfde wijze kan worden geboden door middel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van zijn zwangere vriendin [Slachtoffer] . Dit is één van de ernstigste misdrijven binnen ons strafrechtstelsel, omdat inbreuk wordt gemaakt op het meest fundamentele recht: het recht op leven. Het gaat gepaard met onherstelbaar leed en verdriet voor de nabestaanden en wordt ook door de samenleving in het algemeen als zeer schokkend ervaren.
Verdachte heeft zijn vriendin [Slachtoffer] , die bijna 20 weken zwanger was, met meerdere messteken in haar borst en buik om het leven heeft gebracht. De vermoedelijke aanleiding hiervan was een hoog opgelopen ruzie die aan het begin van de middag was begonnen over onder meer het feit dat zij wilde dat verdachte hun appartement zou verlaten. Verdachte kon hier niet mee om gaan, wilde controle behouden en reageerde op een manier die onomkeerbare gevolgen kent. In hun slachtofferverklaring hebben de ouders en de zus van [Slachtoffer] naar voren gebracht welk leed verdachte hen heeft toegedaan. Niet alleen door het verlies van [Slachtoffer] , maar ook doordat zij hun kleinkindje/nichtje nooit zullen kennen. Om die reden is zowel de dag waarop verdachte [Slachtoffer] om het leven bracht als de dag waarop zij uitgerekend was voor hen een gitzwarte dag geworden. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan en zal in strafverzwarende zin rekening houden met het feit dat verdachte met zijn handelen niet alleen [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, maar ook ervoor gezorgd heeft dat hun kindje nooit een leven heeft gekend.
Het uitgangspunt dat de rechtbank zal hanteren
Gelet op het gewelddadig karakter van het feit en de onomkeerbare gevolgen daarvan voor het leven van [Slachtoffer] en het ongeboren kind, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel alleen een lange gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken worden opgelegd en zal daarom een gevangenisstraf van veertien jaar als uitgangspunt voor een passende straf nemen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte geen strafblad heeft. Hiermee zal de rechtbank bij het opleggen van de straf in strafverzwarende zin noch in strafverminderende zin rekening houden.
In de triple rapportage staat dat de deskundigen bij verdachte een somatische symptoomstoornis (burn-out) en een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitstoornis (ADD) van het onoplettende type hebben geconstateerd. Ook is sprake van dwangmatige persoonlijkheidstrekken die gepaard gingen met rigiditeit en controledwang. Hierdoor ontstonden ruzies tussen verdachte en [Slachtoffer] . Verdachte kan door zijn ADD minder goed complexe situaties overzien. Zijn burn-out maakte dit nog lastiger en zorgde daarnaast voor uitputting en overprikkeling. Om die reden ontstond nog meer controlebehoefte bij verdachte en was sprake van verminderde frustratietoleratie, waardoor de ruzies met [Slachtoffer] steeds hoger opliepen. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De problematiek van verdachte heeft in elk geval bijgedragen aan het ontstaan en oplopen van conflicten in de relatie met [Slachtoffer] . Voor het toepassen van het buitenproportionele geweld tijdens het hoogoplopende conflict is echter geen eenduidige verklaring gevonden, nu geen sprake is van een impulscontrolestoornis. Vanwege het vermeende geheugenverlies van verdachte over het toepassen van het dodelijke geweld, kunnen de deskundigen niet vaststellen of er een causaal verband bestaat tussen de psychopathologie en de beslissing om dodelijk geweld te gebruiken in de ruzie met [Slachtoffer] . Het oordeel over de mate van toerekenbaarheid van verdachte laten zij daarom aan de rechtbank.
Daarnaast achten de deskundigen het recidiverisico op nieuwe ruzies in intieme relaties hoog als verdachte geen behandeling ondergaat. Het risico op agressie kan alleen op basis van een risicotaxatieinstrument worden ingeschat. Daaruit komt een matig recidiverisico op agressie. Een klinisch oordeel is echter niet mogelijk. Om het recidiverisico te verminderen, is in ieder geval nodig dat de aandachtsdeficiëntie / hyperactiviteitsstoornis adequaat wordt behandeld, waardoor zijn aandachtsproblemen minder worden. Hiervoor is een medicamenteuze behandeling nodig. Mogelijk wordt in dat geval ook de dwangmatige coping minder. Indien dit niet het geval is, dient een hierop gerichte psychotherapie plaats te vinden, zoals een schematherapie of cognitieve gedragstherapie als op het moment dat de behandeling van start gaat, nog steeds sprake is van de huidige somatisch symptoomstoornis.
Voor deze behandeling is geen langdurige klinische behandeling nodig op een hoog beveiligingsniveau, om die reden wordt niet gekozen voor het opleggen van een TBS maatregel. Wel wordt geadviseerd om de behandeling klinisch te laten beginnen (bijvoorbeeld in een FPA). Daarbij worden de belangrijkste behandeldoelen ambulant behandeld, zodat betrokkene (indien nodig) kan oefenen met het aanpassen van zijn copingstijl en hij het geleerde ook in de alledaagse praktijk kan toepassen. Het is daarbij nodig dat er ook toezicht op betrokkene wordt gehouden en dat dit toezicht langdurig zal zijn, zodat ook begeleiding en een toezicht kan plaatsvinden bij een eventuele toekomstige partnerrelatie.
De deskundigen adviseren de rechtbank om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat na de gevangenisstraf kan worden nagegaan of de huidige stoornissen nog actueel zijn en welke behandeling op dat moment nodig is om het recidiverisico te verlagen. Vervolgens kan langdurig toezicht worden gehouden op betrokkene en op zijn gedrag in intieme relaties.
In het reclasseringsadvies van 10 mei 2023 wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Verder wordt aangesloten bij het advies van de gedragskundigen om verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat aan het einde van de eventuele detentieperiode (al dan niet in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling) kan worden nagegaan of de vastgestelde stoornissen nog actueel zijn en welke behandeling op dat moment nodig is om het risico op recidive te verlagen.
De rechtbank overweegt over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde aan verdachte als volgt. Verdachte leed zowel voorafgaand als tijdens het tenlastegelegde aan bovengenoemde stoornissen en aan dwangmatige persoonlijkheidstrekken. Dit droeg niet alleen bij aan het ontstaan van ruzies tussen verdachte en [Slachtoffer] , maar ook aan het steeds hoger oplopen daarvan. Nu de hoogopgelopen ruzie heeft geleid tot het toepassen van dodelijk geweld, kan de doodslag niet los worden gezien van de stoornissen bij verdachte. Hoewel de precieze doorwerking door de deskundigen niet kan worden geduid, acht de rechtbank het wel aannemelijk dat de stoornissen op zijn minst enige invloed hebben gehad op het toepassen van dodelijk geweld. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde enigszins verminderd toegerekend kan worden aan verdachte. De rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden. Daarmee behoeft bovenstaand voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw geen bespreking meer.
De rechtbank overweegt over een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als volgt. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van op zijn minst enig causaal verband tussen de stoornissen van verdachte en zijn beslissing om dodelijk geweld te gebruiken. Nu de deskundigen het recidiverisico op ruzies in intieme relaties hoog achten, waarbij het risico bestaat dat opnieuw geweld wordt toegepast, zal de rechtbank het advies van de deskundigen overnemen en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging is voldaan, nu de rechtbank een gevangenisstraf op zal leggen voor een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van rechtbank dient de oplegging van deze maatregel voorts het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel algemene veiligheid van personen.
Dat het op dit moment nog niet vaststaat of deze maatregel na de gevangenisstraf die zal worden opgelegd nodig is, staat – anders dan de verdediging heeft betoogd – niet aan oplegging in de weg. Immers, op een later moment, als de gevangenisstraf voor een deel al is uitgezeten, zal getoetst worden of uitvoering van de maatregel dan nog steeds noodzakelijk is. Behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals bepleit door de raadsvrouw, acht de rechtbank niet passend. Verdachte zou er dan immers voor kunnen kiezen om niet mee te werken aan behandeling en zijn straf uit te zitten, zodat het risico bestaat dat hij onterecht onbehandeld in de samenleving terug kan keren. Nu de oplegging van de maatregel na de gevangenisstraf gepaard gaat met een (mogelijk jarenlange) beperking van de vrijheid van verdachte, zal de rechtbank in strafverminderende zin rekening houden met de oplegging van deze maatregel.
De beslissing
De rechtbank ziet aanleiding om, gelet op de persoon van verdachte, een lagere straf op te leggen dan zij als uitgangspunt heeft genomen. Deze straf is ook lager dan die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht en rekening houdt met de op te leggen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf jaar passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal hierop in mindering komen. Daarnaast zal de rechtbank een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend als volgt:
- [Vader van slachtoffer] , de vader van [Slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 1.461,11 aan kosten voor de uitvaart, 2) € 280,- aan kosten voor de aanschaf van een herdenkingssieraad, 3) € 17.500,- aan affectieschade en 4) € 10.000,- aan schokschade;
- [Moeder van slachtoffer] , de moeder van [Slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 59,90 aan kosten voor de aanschaf van een herdenkingssieraad, 2) € 17.500,- aan affectieschade en 3) € 10.000,- aan schokschade;
- [Zus van slachtoffer] , de zus van [Slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 54,90 aan kosten voor de aanschaf van een herdenkingssieraad, 2) € 203,25 aan kosten voor de aanschaf van een knuffel met een portret van het slachtoffer, aangeschaft voor haar kinderen en 3) € 10.000,- aan schokschade.
Alle benadeelde partijen vorderen de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en verzoeken om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij [Vader van slachtoffer] , de vader van [Slachtoffer] , heeft een bedrag van in totaal € 1.741,11 gevorderd in verband met kosten voor de uitvaart van het slachtoffer en de aanschaf van een herdenkingssieraad. De vordering is niet betwist. Daarom kan de vordering wat betreft deze kosten voor het bedrag van € 1.741,11 worden toegewezen. Verdachte is vanaf 4 december 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De benadeelde partij [Moeder van slachtoffer] , de moeder van [Slachtoffer] , heeft een bedrag van € 59,90 gevorderd in verband met de aanschaf van een herdenkingssieraad. De vordering is niet betwist. Daarom kan de vordering wat betreft deze kosten voor het bedrag van € 59,90 worden toegewezen. Verdachte is vanaf 4 december 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De benadeelde partij [Zus van slachtoffer] , de zus van [Slachtoffer] , heeft een bedrag van totaal € 258,15 gevorderd in verband met de aanschaf van een herdenkingssieraad en een knuffel met het portret van het slachtoffer. De vordering is niet betwist. Daarom kan de vordering wat betreft deze kosten voor het bedrag van € 258,15 worden toegewezen. Verdachte is vanaf 4 december 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank zal aan de ouders van [Slachtoffer] , [Vader van slachtoffer] en [Moeder van slachtoffer] , ieder een bedrag van € 17.500,- toewijzen wegens affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Zij vallen allebei - als ouder - binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en daarnaast is ook dit deel van de vordering niet betwist door de verdediging.
Schokschade
Vanwege de (gedeeltelijke) onderlinge samenhang tussen de vorderingen van de ouders en de zus van het slachtoffer, zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
Met betrekking tot de schokschade heeft de raadsvrouw van benadeelde partijen in dit verband - kort gezegd – het volgende aangevoerd:
- de ouders en de zus van het slachtoffer zijn geconfronteerd met de plotselinge en gewelddadige dood van hun dochter en zus;
- er is sprake van een partnerdoding van een zwangere vrouw die met messteken door haar vriend is omgebracht in haar eigen woning;
- de jonge vrouw had kort voor haar overlijden nog veel en intensief contact met haar familie;
- er is sprake van een zeer hechte band tussen alle familieleden;
- het algemeen bekend is dat een gebeurtenis als onderhavige enorme impact heeft op de direct betrokkenen;
- de huisarts bij zowel ouders als ook zus rouwverwerkingsproblematiek heeft geconstateerd;
- de moeder van het slachtoffer overbelast is geraakt en bij haar ook een PTSS is vastgesteld waarvoor zij wordt behandeld. Moeder is uitgevallen op haar werk;
- de zus kampt na het overlijden van het slachtoffer met paniekaanvallen, concentratiestoornissen en gevoelens van onmacht en heeft geruime tijd niet kunnen werken;
- de vader van het slachtoffer enige tijd helemaal niet heeft kunnen werken vanwege de aanhoudende klachten welke voortvloeien uit de rouw na plotseling en onverwacht gewelddadig overlijden van zijn dochter.
De rechtbank gaat uit van de omstandigheden die zijn aangevoerd ter onderbouwing van de schokschade, dit wordt ook niet betwist. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is deze schade juist affectieschade – die reeds wordt toegewezen en waarbij bij de bepaling van de hoogte rekening is gehouden met het overlijden van [Slachtoffer] door een misdrijf – en niet zozeer schokschade. Om deze reden zal de rechtbank de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde schokschade niet-ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaalbedragen
Dit maakt dat het totale bedrag aan schadevergoeding uitkomt op de navolgende bedragen:
- benadeelde partij [Vader van slachtoffer] € 19.241,11;
- benadeelde partij [Moeder van slachtoffer] € 17.559,90;
- benadeelde partij [Zus van slachtoffer] € 258,15.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als het toegewezen bedrag niet wordt betaald, kunnen de na te melden dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt
een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
vordering benadeelde partij [Vader van slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [Vader van slachtoffer] van € 1.741,11 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [Vader van slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [Vader van slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 19.241,11 aan materiële schade en affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 131 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
vordering benadeelde partij [Moeder van slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [Moeder van slachtoffer] van € 59,90 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [Moeder van slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [Moeder van slachtoffer] , een bedrag te betalen van € € 17.559,90 aan materiële schade en affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 122 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [Zus van slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [Zus van slachtoffer] van € 258,15 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [Zus van slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [Zus van slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 258,15 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. W.H.S. Duinkerke en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 mei 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2022565179, gesloten op 24 januari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 37 en proces-verbaal van bevindingen, p. 41.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 38, proces-verbaal van bevindingen, p. 43 en proces-verbaal van bevindingen, p. 49.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
5.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict, p. 329 en proces-verbaal van bevindingen, p. 43.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 47 en proces-verbaal van aanhouding verdachte [Verdachte] , p. 376.
7.Rapport forensisch pathologisch onderzoek NFI, p. 70-72.
8.Rapport forensisch pathologisch onderzoek NFI, p. 72-73.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 401.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 402-403.