ECLI:NL:RBGEL:2023:3152

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
10312824
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling op grond van afstand van vorderingsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eisende partij en een gedaagde partij, beide procederend in persoon. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 10.750,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van een geldleningsovereenkomst die op 20 maart 2021 was gesloten. De gedaagde partij voerde aan dat de eisende partij op 30 april 2021 afstand had gedaan van het nog openstaande bedrag, wat door de eisende partij werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij voldoende bewijs had geleverd van het aanbod tot afstand van de eisende partij, onder andere door middel van een geluidsopname en een app-bericht. De kantonrechter concludeerde dat de verbintenis op grond van artikel 6:160 BW teniet was gegaan, omdat de eisende partij niet onverwijld had afgewezen. Hierdoor werd de vordering van de eisende partij afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10312824 \ CV EXPL 23-856 \ 53331 \ 918
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
procederend in persoon,
tegen
TJOENDRIE [gedaagde partij] PHILOMENIA KANHAI,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van 13 februari 2023 van de zijde van [eisende partij] ;
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2023, welke heeft plaatsgevonden via
Teams en waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.
1.2.
[eisende partij] heeft bij brief van 13 februari 2023 aangegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn omdat hij niet met [gedaagde partij] in dezelfde ruimte aanwezig wil zijn. In verband daarmee heeft de kantonrechter bepaald dat de mondelinge behandeling via Teams zou plaatsvinden. Partijen zijn hierover per aangetekende brief van 8 maart 2023, alsmede per e-mailbericht van 14 maart 2023 geïnformeerd. Desondanks is [eisende partij] niet op de (digitale) mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 maart 2021 hebben [eisende partij] en [gedaagde partij] een schuldbekentenis ondertekend waarin het volgende is bepaald:
MEVROUW [gedaagde partij] , GEBOORTEDATUM [geboortedatum] , WONENDE AAN DE [adres] , HIERNA TE NOEMEN SCHULDENAAR, IS AAN DE HEER [eisende partij] , GEBOREN OP [geboortedatum] , WONENDE AAN DE [adres] , HIERNA TE NOEMEN SCHULDEISER OP 20 MAART 2021, EEN BEDRAG SCHULDIG VAN € 17.000,00 ZEGGE: ZEVENTIENDUIZEND EURO
DIT BEDRAG IS ALS VOLGT GESPECIFICEERD:
Schuld 1
-
€ 9.000,00 ZEGGE NEGENDUIZEND EURO
MINUS REEDS AFGELOST € 4.000,00 ZEGGE VIERDUIZEND EURO )5.000 EURO ZEGGEVIJFDUIZENDEURO LENING 20 MAART 2021
Schuld 2
-
€ 8.000,00 ZEGGEACHTDUIZEND EURO
TOTALE SCHULD WAS € 17.000,00 ZEGGE ZEVENTIENDUIZEND EURO, MAAR NU
€ 13.000,00 ZEGGE DERTIENDUIZEND EURO,
TERUG TE BETALEN IN MAANDELIJKSE TERMIJNEN VAN € 250,00 ZEGGE: TWEEHONDERDVIJFTIG EURO VANAF 4 MEI 2021 TOT DAT DE GEHELE SCHULD IS AFGELOST. OVER DIT BEDRAG IS GEEN RENTE VERSCHULDIGD.
HET RESTANT VAN DE DAN NOG OPENSTAANDE SCHULD IS DIRECT OPEISBAAR WANNEER:
1. SCHULDENAAR NIET ELKE 4E DAG VAN DE MAAND AAN SCHULDEISER EEN BEDRAG VAN € 250,00 ZEGGE TWEEHONDERDVIJFTIG EURO VOLDOET OP BANKREKENING [bankrekeningnummer] TNV [eisende partij] ADMINISTRATIE KANTOOR VOF
2. SCHULDENAAR SCHULDEISER NIET OP DE HOOGTE STELT VAN ADRESWIJZIGINGEN EN OF VERHUIZINGEN
3. SCHULDENAAR OVERLIJDT OF FAILLIET VERKLAARD WORDT
4. ZAKEN VAN DE SCHULDENAAR GEHEEL OF GEDEELTELIJK IN BESLAG WORDEN GENOMEN
(…)
2.2.
In de periode april 2021 tot en met december 2021 heeft [gedaagde partij] negen keer een bedrag van € 250,00 aan [eisende partij] betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van een bedrag € 10.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 januari 2022, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling, en de buitengerechtelijke kosten van € 1.067,83, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] vanaf januari 2022 niet meer maandelijks een bedrag van € 250,00 aan [eisende partij] terugbetaalt. [gedaagde partij] houdt zich dus niet aan de in de geldleningsovereenkomst gemaakte afspraak. Als gevolg hiervan is de nog openstaande schuld, conform de geldleningsovereenkomst, direct opeisbaar geworden, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde partij] voert aan dat [eisende partij] op 30 april 2021 het nog openstaande bedrag van
€ 10.750,00, evenals voorgaande leningen, heeft kwijtgescholden. Desondanks heeft [gedaagde partij] haar goede wil getoond en een aantal deelbetalingen aan [eisende partij] gedaan. Verder concludeert [gedaagde partij] tot afwijzing van de vordering van [eisende partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat tussen hen een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen, zoals weergegeven onder r.o. 2.1. [gedaagde partij] stelt zich op het standpunt dat [eisende partij] het door haar verschuldigde bedrag vervolgens heeft kwijtgescholden. [eisende partij] betwist dat hij het bedrag heeft kwijtgescholden. Hij wilde dit weliswaar wel doen, maar heeft dit uiteindelijk niet op papier gezet.
4.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagde partij] zo dat zij een beroep doet op artikel 6:160 BW. Ingevolge de leden 1 en 2 van dit artikel gaat een verbintenis teniet door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij hij van zijn vorderingsrecht afstand doet. Een door de schuldeiser tot de schuldenaar gericht aanbod tot afstand om niet geldt als aanvaard, wanneer de schuldenaar van het aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen.
4.3.
Waar het [gedaagde partij] is die zich beroept op de rechtsgevolgen van de kwijtschelding, is het na de betwisting van [eisende partij] ook aan haar om haar stelling dat er sprake is van een overeenkomst tussen partijen waarbij [eisende partij] afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrecht nader te onderbouwen.
4.4.
Dit heeft zij gedaan door een geluidsopname van het gesprek van 30 april 2021 in het geding te brengen, waarin [eisende partij] onder meer het volgende heeft gezegd:
“Ik wil je alles kwijtschelden, alles, die hele 40.000,00 euro, ik hoef het niet te hebben [gedaagde partij] , ik hoef het niet te hebben, maar ik wil jou.
Ik kan het zwart op wit zetten hier [gedaagde partij] , die 20.000,00 euro, die 30.000,00 euro, het gaat mij niet om het geld.”
Verder heeft [gedaagde partij] een app-bericht van [eisende partij] bij haar conclusie gevoegd waarin [eisende partij] het volgende schrijft:
“Je hoeft me echt niets terug te betalen echt niet ik heb liever dat je wat moois van je bedrijfje maakt en je helemaal daarop focust je hebt een mooi product zoek er afnemers bij en investeer daarin ik hoef echt geen geld terug”
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] daarmee voldoende heeft onderbouwd dat [eisende partij] een aanbod tot afstand heeft gedaan. Dat geldt temeer nu [eisende partij] in zijn brief van 13 februari 2023 bevestigt dat hij [gedaagde partij] , op het moment dat de geluidsopname is gemaakt, voor de zoveelste keer weer alles kwijt wilde schelden. Dat dit niet op papier is gesteld, zoals [eisende partij] aanvoert, doet daaraan niet af. Het aanbod is immers vormvrij.
Aangezien verder gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partij] het aanbod onverwijld heeft afgewezen, is de verbintenis op grond van artikel 6:160 lid 1 en 2 BW teniet gegaan. Dat [gedaagde partij] nadien nog betalingen heeft verricht maakt dit niet anders. Het verrichten van deze betalingen doet de verbintenis immers niet herleven. Hieruit volgt dat de vordering in hoofdsom wordt afgewezen. De nevenvorderingen delen dit lot.
4.6.
[eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [gedaagde partij] in persoon procedeert worden de proceskosten aan haar zijde begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.