ECLI:NL:RBGEL:2023:3108

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/05/418041 / KG ZA 23-129
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaakwaarneming en arbitrage in kort geding tussen aandeelhouders en vennootschappen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de coöperatie Inguran Europe Coöperatief U.A. en de besloten vennootschappen CRV International B.V. en CRV B.V. De zaak betreft een geschil over de nakoming van verplichtingen uit een Joint Venture Agreement (JVA) en een Service Agreement (SSA) tussen de partijen. Inguran vordert, in hoedanigheid van zaakwaarnemer van STB, dat CRV-I en CRV worden veroordeeld tot nakoming van hun verplichtingen uit de JVA en de SSA, waaronder het aanblijven van CRV als klant van STB. De rechtbank heeft vastgesteld dat Inguran niet als zaakwaarnemer kan optreden, omdat de wil van STB ongewis is door het staken van stemmen in het bestuur. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen tegen CRV-I, omdat het geschil onder het arbitragebeding valt. De vorderingen tegen CRV zijn afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat CRV partij is geworden bij de JVA of dat Inguran partij is bij de SSA. De rechtbank heeft Inguran als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/418041 / KG ZA 23-129
Vonnis in kort geding van 30 mei 2023
in de zaak van
de coöperatie
INGURAN EUROPE COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Gouda,
eiseres,
advocaten mrs. R.J. van Agteren en J.S. Faber te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRV INTERNATIONAL B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRV B.V.,
beide gevestigd te Arnhem,
gedaagden,
advocaat mr. T. van Malssen te Arnhem.
Partijen zullen hierna enerzijds Inguran en anderzijds CRV-I en CRV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 34 producties
  • de akte overlegging producties 1 t/m 5van CRV-I en CRV
  • de mondelinge behandeling op 16 mei 2023
  • de pleitnota van Inguran
  • de pleitnota van CRV-I en CRV.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Inguran exploiteert, als onderdeel van een Amerikaans concern met aan het hoofd Inguran LLC, een onderneming waarin dierlijke spermatozoïden tegen betaling wordt gesorteerd op sekse ten behoeve van de landbouwvee-, rundvee-, geiten- en paardenindustrie. Spermacellen waarmee vrouwelijk nageslacht kan worden verkregen worden gescheiden van die waarmee mannelijke nakomelingen kunnen worden verwekt.
2.2.
CRV-I en CRV zijn dochtervennootschappen van CRV Holding B.V., waarvan de aandelen worden gehouden door Coöperatie Koninklijke CRV U.A., waarin ongeveer 23.000 rundveehouders zijn verenigd.
2.3.
De bestuurders van CRV Holding, CRV-I en CRV zijn [bestuurder 1] en [bestuurder 2] . Bestuurder van Inguran LLC is [bestuurder 4] . [bestuurder 3] en [bestuurder 4] voornoemd zijn de bestuurders van Inguran.
2.4.
Op 22 december 2006 heeft CRV-I met rechtsvoorgangsters van Inguran een zogenoemde
Joint Venture Agreement(verder: JVA) gesloten. Blijkens de considerans daarvan beoogden partijen in bepaalde geografische gebieden te gaan samenwerken bij het vermarkten van gesorteerd sperma, waarbij de rechtsvoorgangster van Inguran de (technische) kennis en kunde van het sorteren zal leveren en CRV-I de verkoop en marketing van het gesorteerde sperma zal verzorgen. De overeenkomst voorziet erin dat ST Benelux B.V. (verder: STB) zal worden opgericht, waarvan CRV-I en de rechtsvoorgangster van Inguran ieder de helft van de aandelen zullen houden en waarin door de rundveehouders aan te leveren stierensperma met toepassing van
know howvan Inguran zal worden gesorteerd en aan de rundveehouders zal worden verkocht. Daartoe dient STB met CRV (destijds genaamd HG B.V.) ter zake van het sorteren en invriezen van sperma een overeenkomst te sluiten conform de voorwaarden van deze zogenoemde
Semen Sorting Agreement(verder: SSA). In de JVA is verder geregeld dat CRV-I en de rechtsvoorgangster van Inguran ieder twee van de vier bestuurders mogen leveren in de op te richten werkmaatschappij, respectievelijk A-bestuurders en B-bestuurders genoemd.
2.5.
De JVA bevat een arbitragebeding, op grond waarvan een geschil in verband met de JVA uiteindelijk finaal en exclusief zal worden beslecht door arbitrage volgens de regels van het Nederlands Arbitrage Instituut (verder: NAI).
2.6.
Op 6 maart 2007 is STB opgericht. Haar bestuurders zijn [bestuurder 1] en [bestuurder 2] voornoemd (A-bestuurders) en [bestuurder 4] voornoemd en [bestuurder 5] (B-bestuurders). Vanaf juni 2008 tot op heden heeft STB op basis van vier opeenvolgende SSA’s met CRV stierensperma gesorteerd en verkocht. In de loop der tijd is STB ook met anderen dan CRV gaan contracteren. Thans wordt ongeveer 2/3e van de omzet in STB gehaald uit de SSA met CRV.
2.7.
Op 30 mei 2022 heeft CRV de huidige, tot 1 juni 2023 lopende SSA opgezegd. Bij e-mail van 12 januari 2023 heeft CRV aan STB laten weten dat zij haar stierensperma elders zal laten sorteren. Over de rechtmatigheid van deze opzegging, althans het niet sluiten van een nieuwe SSA, is binnen het bestuur van STB onenigheid ontstaan. [bestuurder 5] en [bestuurder 4] willen dat STB zich hiertegen verzet, terwijl [bestuurder 1] en [bestuurder 2] zich bij de opzegging willen neerleggen. Besluitvorming in STB op dit punt is vanwege het staken van de stemmen gestokt.
2.8.
Het vooralsnog niet aangaan van een nieuwe SSA door CRV heeft verder ertoe geleid dat CRV-I volgens Inguran de JVA schendt. Op 30 maart 2023 heeft Inguran in dit verband tegen CRV-I een arbitrageprocedure bij het NAI aanhangig gemaakt, waarin zij veroordeling tot nakoming van de JVA en schadevergoeding vordert. De huidige stand van deze procedure is dat twee van de drie arbiters zijn benoemd.
2.9.
Op 7 april 2023 heeft Inguran, in een procedure voor de Ondernemingskamer tegen STB en CRV-I, verzocht in STB een tijdelijke bestuurder te benoemen met een doorslaggevende stem. Tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoek op 4 mei 2023 hebben CRV, STB en Inguran er overeenstemming over bereikt dat een door de Ondernemingskamer voor te dragen persoon STB zal adviseren over haar juridische positie ter zake van de opzegging van de lopende SSA en het niet tot stand komen van een nieuwe SSA en voorts dat, indien in het bestuur van STB vervolgens een impasse ontstaat over de vraag of dit advies aanleiding geeft juridische stappen tegen CRV te ondernemen, een door de Ondernemingskamer voor te dragen persoon STB daarover bindend zal adviseren.

3.Het geschil

3.1.
Inguran vordert, klaarblijkelijk mede in gestelde hoedanigheid van zaakwaarnemer van STB in de zin van art. 6:198 BW, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter, versterkt met een dwangsom, voor ten minste de duur van de arbitrageprocedure:
- CRV-I zal veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit de JVA, waaronder de verplichting zorg te dragen voor klanten en omzet in de vorm van het aanblijven van CRV als klant van STB, de verplichting om geen klanten van STB te beïnvloeden hun relatie met STB te beëindigen, alsmede de geheimhoudingsverplichting uit de JVA,
- CRV zal veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen jegens Inguran en STB uit de JVA en de lopende SSA, waaronder het aanblijven als klant van STB en daarvoor het nodige te doen en niets na te laten,
met hoofdelijke veroordeling van CRV-I en CRV in de proceskosten waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Inguran legt aan haar vorderingen zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag. CRV-I is op basis van de JVA verplicht om de verkoop en marketing van het gesorteerde sperma te verzorgen. De bedoeling van de JVA was verder dat CRV stierensperma aan STB zou leveren en afnemers voor het gesorteerde sperma zou aandragen, zoals in de JVA is voorzien. Dit is jarenlang zo gegaan. CRV was daarom verplicht gedurende de looptijd van de JVA klant van STB te blijven en CRV-I kon en moest ervoor zorgen dat CRV klant bleef van STB. De opeenvolgende SSA’s strekten ertoe periodiek gewijzigde voorwaarden vast te leggen. CRV is, zolang de JVA geldt, jegens Inguran gehouden met STB een SSA aan te gaan. CRV-I en CRV hebben verder het non-concurrentiebeding uit art. 9 lid 2 sub c van de JVA geschonden door CRV en ook de Belgian Blue Group (verder: BBB) als klant van STB te laten vertrekken. CRV-I heeft ook haar geheimhoudingsverplichting en non-concurrentieverplichting uit de JVA geschonden door te investeren in Engender Technologies, een concurrent op de sorteermarkt. Bovendien is opzegging van de SSA in de zin van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat sprake is van een duurrelatie tussen CRV en STB, aldus Inguran.
3.3.
CRV-I en CRV voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Zaakwaarneming

4.1.
Voor zover Inguran deze procedure in hoedanigheid van zaakwaarnemer van STB voert, geldt het volgende. Voor zaakwaarneming is vereist dat de waarnemer zich op redelijke grond inlaat met de behartiging van de belangen van een ander. Dat Inguran een redelijke grond heeft de belangen van STB te behartigen heeft Inguran erop gebaseerd dat STB, vanwege het stokken van besluitvorming in haar bestuur over het aflopen van het contract met CRV, zich tegen deze beëindiging niet zelf kan verzetten.
4.2.
De rechtbank constateert dat de wil van STB, vanwege het staken van de stemmen in haar bestuur, thans ongewis is. Daargelaten of er daarom redelijke grond is voor haar 50% aandeelhouder, Inguran, om via zaakwaarneming haar wil te laten opleggen aan STB, is met de regeling bij de Ondernemingskamer inmiddels duidelijk geworden hoe de patstelling in het bestuur van STB doorbroken gaat worden, namelijk met de hulp van een juridisch adviseur en zo nodig door middel van een bindend advies, waarna duidelijk zal zijn of STB het einde van haar relatie met CRV al dan niet wil aanvechten. Inwilliging van de vorderingen van Inguran zal dit traject en de daarop gerichte wil van STB doorkruisen, nu zij ertoe strekken dat CRV hoe dan ook voorlopig als klant van STB behouden blijft. In ieder geval om deze reden acht de voorzieningenrechter de ingeroepen grond voor belangenbehartiging niet redelijk. Inguran kan derhalve niet als zaakwaarnemer van STB worden beschouwd. In zoverre Inguran in deze hoedanigheid vorderingen heeft ingesteld zal zij dan ook in die vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bevoegdheid
4.3.
CRV-I heeft zich op het arbitragebeding in de JVA beroepen en stelt zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter zich op de voet van art. 1022 Rv onbevoegd dient te verklaren ter zake van de tegen haar gerichte vorderingen. Niet in geschil is dat het arbitragebeding geldig is en dat het onderhavige geschil tussen Inguran en CRV-I door het arbitragebeding wordt bestreken. Dit belet op zichzelf niet dat de overheidsrechter in kort geding wordt geadieerd (art. 1022a Rv). Bevoegdverklaring is dan echter uitsluitend aan de orde, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen (art. 1022c Rv).
4.4.
CRV-I heeft, onder verwijzing naar art. 35 en art. 36 van het Arbitragereglement en naar de aanvullende toelichting op de website van het NAI, betoogd dat de tegen CRV-I gerichte vorderingen ook in een arbitraal kort geding bij het NAI ingesteld hadden kunnen worden en dat langs deze weg even snel als in de onderhavige procedure een vonnis verkregen had kunnen worden. Inguran had dus op 18 april 2023, in plaats van een kort geding bij de overheidsrechter aan te vragen, even goed een arbitraal kort geding aanhangig kunnen maken, aldus CRV-I. Inguran heeft dat niet meer betwist. Daarvan wordt dan uitgegaan. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is in de procedure tegen CRV-I. In zoverre zal zij zich daarom onbevoegd verklaren.
De procedure tegen CRV
4.5.
Uit de stellingen van Inguran volgt dat zij een voldoende spoedeisend belang heeft om haar vorderingen tegen CRV in kort geding te laten beslechten.
4.6.
De tegen CRV gerichte vorderingen zijn gebaseerd op nakoming van verbintenissen uit een overeenkomst met Inguran. In de JVA is CRV niet genoemd als partij die de overeenkomst aangaat. De SSA’s heeft CRV gesloten met STB. Dan ligt niet voor de hand aan te nemen dat CRV zich jegens Inguran heeft verbonden. Inguran meent echter dat CRV wel degelijk als partij bij deze overeenkomsten valt aan te merken en dat Inguran daarom in rechte nakoming kan verlangen van verplichtingen van CRV uit de JVA en de lopende SSA, te weten het aanblijven van CRV als klant van STB. In dat verband is het volgende van belang.
4.7.
In (iv) van de considerans van de JVA staat dat CRV-I de verkoop en marketing zal verzorgen, onder andere middels haar dochteronderneming CRV. In art. 2 lid 1 sub c van de JVA is vermeld dat CRV-I ervoor zal zorgen dat haar dochterondernemingen Lagoa en CZ Delta aan STB hun kennis en kunde ter zake van verkoop en marketing van gesorteerd sperma ter beschikking zullen stellen. In art. 2 lid 4 van de JVA is bepaald dat STB ter zake van het sorteren en invriezen van sperma van CRV, zo snel mogelijk een overeenkomst zal sluiten met CRV, een 100% dochter van CRV-I. Art. 9 leden 2 en 4 van de JVA voorzien erin dat CRV-I, op straffe van een boete, garandeert dat aan haar gelieerde (groeps)maatschappijen zich van bepaald concurrerend gedrag onthouden. In art. 10 leden 1 en 3 van de JVA staat dat de partijen bij de JVA, inclusief hun groepsmaatschappijen, bepaalde informatie voor zichzelf zullen houden, op straffe van een boete voor de partijen bij de JVA.
4.8.
Uit deze contractuele voorschriften volgt dat de partijen bij de JVA beoogden dat CRV bij de uitvoering van de JVA zou worden ingeschakeld. Zij behelzen echter alleen verplichtingen van CRV-I en mogelijk van STB, maar niet van CRV. Ter zake van art. 2 lid 4 is nog van belang dat de partijen bij de JVA weliswaar een concrete overeenkomst tussen STB en CRV voor ogen stond, maar niet met zoveel woorden dat deze overeenkomst gedurende de looptijd van de JVA ook zou blijven voortduren. Dat ligt niet erg voor de hand omdat CRV over de voorwaarden daarvan wel steeds overeenstemming met STB zou moeten bereiken en behouden. Het bestaan van een overeenkomst tussen Inguran en CRV blijkt uit de door Inguran aangehaalde bepalingen van de JVA naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus niet.
4.9.
Inguran heeft verder betoogd dat, gelet op de eerdere contractonderhandelingen die ook na de opzegging van de SSA 2018 weer werden gevoerd, erop vertrouwd kon worden dat CRV een nieuwe SSA met STB zou sluiten, althans dat het opzeggen van de SSA op de voet van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in de zin van lid 1 van deze bepaling voortvloeit dat de lopende SSA pas op 12 januari 2023 is opgezegd en dus pas op 1 juni 2024 eindigt. Deze stellingen hebben betrekking op verbintenissen uit een overeenkomst tussen STB en CRV en bieden geen grond aan te nemen dat Inguran bij deze rechtsbetrekking partij is. Inguran kan nakoming daarvan dan niet afdwingen, wat van haar stellingen verder ook zij.
4.10.
Dan resteert de vraag of in dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat de wijze waarop Inguran, CRV-I, CRV en STB aan de JVA feitelijk gedurende vele jaren uitvoering hebben gegeven zo moet worden uitgelegd dat CRV alsnog zelf partij is geworden bij de JVA en daarom gedurende de JVA niet mag afhaken als klant van STB, zoals Inguran bepleit. Daarvoor zou kunnen spreken dat de bestuurders van CRV-I, CRV en hun moedervennootschap CRV Holding B.V. dezelfde natuurlijke personen zijn en het dus in hun macht hebben CRV al dan niet te laten aanblijven als klant van STB. CRV is echter een zelfstandige rechtspersoon die haar eigen commerciële keuzes mag maken. Inguran heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit de wil van CRV kan volgen om zich alsnog jegens Inguran te binden. Dat CRV zich jarenlang heeft gedragen zoals de partijen bij de JVA hadden voorzien is daarvoor niet voldoende. Voor de goede orde zij erop gewezen dat de rol van CRV-I bij de gang van zaken in dit kort geding niet ter beoordeling staat, gelet op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in dat verband.
4.11.
Nu voorshands oordelend niet kan worden aangenomen dat CRV partij is geworden bij de JVA en/of dat Inguran partij is geworden bij de lopende SSA, is Inguran niet gerechtigd van CRV nakoming van verbintenissen uit deze overeenkomsten te verlangen. De tegen CRV gerichte vorderingen moeten daarom in beginsel worden afgewezen.
Belangenafweging
4.12.
Tegenover het evidente commerciële belang van CRV om haar sorteerwerk desgewenst aan een ander dan STB te kunnen gunnen heeft Inguran gesteld dat STB gemiddeld voor 2/3e van haar omzet afhankelijk is van sorteerwerk voor CRV en dat STB door het wegvallen van CRV in haar voortbestaan wordt bedreigd. Dit betreft echter, gelet op het voorgaande, een afgeleid belang van Inguran als aandeelhouder en niet een belang als wederpartij van CRV. Bovendien heeft Inguran niet concreet gemaakt dat STB, al dan niet vanwege licentieverplichtingen, daadwerkelijk zal failleren als CRV als klant vertrekt. De vorderingen tegen CRV zullen daarom worden afgewezen.
4.13.
Inguran zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CRV-I en CRV worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart Inguran niet-ontvankelijk in haar vorderingen voor zover zij deze in hoedanigheid van zaakwaarnemer van STB heeft ingesteld,
5.2.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de tegen CRV-I ingestelde vorderingen,
5.3.
wijst de vorderingen tegen CRV af,
5.4.
veroordeelt Inguran in de proceskosten, aan de zijde van CRV-I en CRV tot op heden begroot op € 1.755,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.