ECLI:NL:RBGEL:2023:3008

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
407439
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling gezamenlijke woning na verbreking van de samenleving met juridische eigendomsverhouding van 50/50% en economische eigendomsverhouding van 70/30%

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 mei 2023 uitspraak gedaan over de verdeling van een gezamenlijke woning na de beëindiging van een affectieve relatie tussen partijen. De partijen, die sinds mei 2018 samenwoonden, waren ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. De woning was aangekocht voor € 184.550, waarbij de koopsom grotendeels was gefinancierd met een hypothecaire lening. In een samenlevingsovereenkomst uit 2020 was een economische eigendomsverhouding van 70/30% afgesproken, wat leidde tot geschillen over de verdeling van de overwaarde van de woning en de verbouwingskosten die door een van de partijen waren gemaakt.

De eisende partij vorderde dat de rechtbank de woning zou laten taxeren en de overwaarde zou verdelen volgens de economische eigendomsverhouding. De gedaagde partij voerde aan dat hij recht had op vergoeding van verbouwingskosten en dat de vordering van de eisende partij niet ontvankelijk was. De rechtbank oordeelde dat de samenlevingsovereenkomst was beëindigd op het moment dat de gedaagde partij de relatie had beëindigd. De rechtbank gelastte de verdeling van de woning, waarbij de gedaagde partij de woning zou ontvangen en de overwaarde zou worden verrekend volgens de afgesproken verhoudingen.

De rechtbank concludeerde dat de gedaagde partij de hypothecaire lening voor zijn rekening moest nemen en dat de eisende partij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid moest worden ontslagen. De kosten van de procedures werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/407439 / HA ZA 22-356
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. D.P. van der Veer te Ede (Gld),
tegen
[gedaagde partij],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. W.J. van der Kroon te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben sinds mei 2018 met elkaar samengewoond. Partijen waren niet gehuwd, noch was sprake van een geregistreerd partnerschap.
2.2.
Partijen zijn sinds 16 juli 2018 ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning, gelegen aan [adres] (hierna: de woning).
2.3.
De woning is destijds aangekocht voor een bedrag van € 184.550,--. De koopsom is grotendeels voldaan uit een hypothecaire lening ad € 183.400,--.
2.4.
Partijen hebben op 28 februari 2020 met elkaar een samenlevingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst (productie 1 van [eisende partij] ) komen onder meer de navolgende bepalingen voor:
“(…)
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
Artikel 31. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door partijen gedragen ieder voor de helft (…).
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de premies en kosten van verzekeringen die betrekking hebben op aan partijen tezamen toebehorende goederen, de kosten van gezamenlijke vakanties, de huurprijs van de gemeenschappelijk bewoonde woning, de kosten van het onderhoud van de gemeenschappelijk bewoonde woning en van de gezamenlijke goederen, de kosten van dagelijks onderhoud van de hiervoor bedoelde woning en goederen, als ook de kosten voor het dagelijks levensonderhoud (de boodschappen), cadeaus voor derden en overige gezamenlijke uitgaven.
Partijen komen nadrukkelijk overeen dat de rente en kosten van geldleningen die zijn aangegaan in verband met de aanschaf van de gemeenschappelijke woning worden verdeeld conform de verhouding van het economische eigendom van de woning, nader omschreven in artikel 21.
(…)
4. Een partij die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan die partij op grond van het bepaalde in dit artikel moet dragen, heeft het recht dit meerdere van de andere partij na afloop van het kalenderjaar terug te vorderen. Deze vordering vervalt een jaar na het einde van deze overeenkomst.
(…)
VERGOEDINGSRECHTEN:BELEGGINGSLEER
Artikel 5
Indien aan het vermogen van een partij een waarde is onttrokken ten behoeve van de andere partij, heeft deze jegens de andere partij recht op een vergoeding gelijk aan de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen directe opeisbaarheid verzetten.
(…)
FINANCIERING EN GEBRUIK VAN DE EIGEN WONING
Artikel 101. Indien de woning aan partijen gezamenlijk toebehoort, dragen partijen de lasten verbonden aan de financiering van de woning, met uitzondering van de in artikel 3 lid 2 bedoelde renten en kosten, naar verhouding van ieders (economische) aandeel in de woning. Onder die lasten zijn (…) begrepen aflossingen en (spaar-)premies verschuldigd voor verzekeringen die rechtstreeks verband houden met aflossing van de lening ook indien slechts een van partijen de premieplichtige is. De waarde van het recht op de uitkering per de einddatum van een dergelijke verzekering komt partijen gezamenlijk toe, naar verhouding van ieders aandeel in de woning.(…)
VERBLIJVEN BIJ OVERLIJDEN
Artikel 121. Indien de overeenkomst eindigt door de oorzaak in artikel 15 onder b vermeld en in geval van faillissement van een partij, verblijven alle gemeenschappelijke goederen ingeval de overledene geen afstammelingen heeft om niet, en ingeval er wel afstammelingen zijn tegen inbreng van de waarde (…) aan de andere partij. De waarde zal in onderling overleg vastgesteld worden. Ingeval op deze wijze de waarde niet vastgesteld word, zal de oudst fungerende notaris van notariskantoor Notariaat West Betuwe te Waardenburg, danwel hun opvolger(s) een erkend taxateur aanwijzen welke de waarde zal vaststellen (…).
EINDE
Artikel 15
Deze overeenkomst eindigt op het tijdstip dat partijen in onderling overleg vaststellen, alsmede:a. door opzegging door een partij, in welke geval de overeenkomst eindigt op het tijdstip dat in de opzegging is aangeven;b. door overlijden van een partij;
c. door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap.
Artikel 16
Indien deze overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van een partij, zijn partijen verplicht:a. iedere partij in bezit te stellen van de goederen die aan hem of haar toebehoren;
b. de gemeenschappelijke goederen te verdelen;c. de waarde te verrekenen van de polissen van verzekering, waarvan partijen ingevolge het in de artikelen 3 en 10 bepaalde de premies en kosten gezamenlijk dienden te dragen.(…)
EINDE SAMENWONEN TIJDENS LEVEN
Artikel 20
Voor het geval de samenwoning eindigt anders dan door overlijden, komen zij als volgt overeen met betrekking tot een woning in gezamenlijke eigendom:(…)
5.a. Indien de woning in onderling overleg (…) aan één van partijen wordt toegedeeld, vindt deze toedeling plaats tegen de waarde in onbewoonde staat, terwijl degene die de woning krijgt toegedeeld verplicht is om de eventuele geldlening(en) aangegaan ter financiering van de woning geheel voor eigen rekening te nemen en de andere partij geheel te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid daarvoor.
b. De waarde in onbewoonde staat zal worden vastgesteld in onderling overleg.Indien partijen daarover geen overeenstemming bereiken, zullen zij tezamen een deskundige aanwijzen, die de waarde in onbewoonde staat bindend zal vaststellen.
Indien zij ook over de aanwijzing van een deskundige geen overeenstemming bereiken, zal de waarde in onbewoonde staat bindend worden vastgesteld door een deskundige te benoemen door de Kantonrechter binnen wiens ressort de woning is gelegen.
Ieder van hen is bevoegd de Kantonrechter om deze benoeming te vragen.
c. De in lid a. bedoelde vrijwaring voor iedere aansprakelijkheid voor de geldlening(en) houdt in dat de andere partij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening(en) dient te worden ontslagen dan wel dat deze geldlening(en) worden afgelost.d. De partij aan wie de woning wordt toegedeeld kan tevens aanspraak maken op toedeling van de rechten uit een eventueel in verband met de financiering van de woning gesloten levensverzekering.
e. Indien en voor zover de verdeling met inachtneming van het onder a. tot en met d. bepaalde leidt tot overbedeling van een partij dient dat verrekend te worden, terwijl partijen tevens dienen over te gaan tot verrekening van al hetgeen zij ter zake van de woning aan elkaar mochten zijn verschuldigd.f. Degene aan wie de woning wordt toegedeeld is verplicht de kosten van de verdeling alsmede de taxatiekosten voor zijn rekening te nemen.
VERREKENING WAARDE WONING BIJ EINDE RELATIE
Artikel 21
1.(…)Partijen zijn overeengekomen dat zij de economische eigendom van de woning wensen te wijzigen, in die zin dat de man een economisch aandeel van zeven tiende (7/10) heeft in voornoemde woning en dat de vrouw een economisch aandeel van drie tiende (3/10) heeft in de voornoemde woning.
2. Bij het einde van deze overeenkomst als bedoeld in artikel 15, met uitzondering van de leden b en c, zal de overwaarde van voornoemde woning tussen partijen worden verrekend conform voornoemde economische verhoudingen (…)
3. De vaststelling van de overwaarde zal geschieden op de wijze als hiervoor in artikel 12 lid 1 genoemd (…).”
2.5.
Aan de samenlevingsovereenkomst is gehecht een lijst van aanbrengsten.
In die lijst staat dat [gedaagde partij] naast lijfgoederen, lijfsieraden en een aantal roerende zaken heeft aangebracht een vordering op [eisende partij] van € 12.000,00 wegens arbeidskosten verband houdende met de verbouwing van de gezamenlijke woning. [eisende partij] heeft volgens deze lijst naast lijfgoederen, lijfsieraden en een aantal roerende zaken aangebracht een schuld aan [gedaagde partij] van € 12.000,00 wegens arbeidskosten verband houdende met de verbouwing van de gezamenlijke woning.
2.6.
Op 14 november 2021 heeft [eisende partij] een -door beide partijen ondertekend- stuk (productie 3 van [eisende partij] ) opgesteld waarin het volgende staat:
“Van november 2019 tot november 2021 heeft [gedaagde partij], rechtbank)
ongeveer 65000 euro uitgegeven aan verbouwingskosten (schuur, achtertuin, overkapping, trap, gangkast, slaapkamer, studeerkamer etc.). [eisende partij], rechtbank)
heeft in die tijd ongeveer 2000 euro bijgedragen. Volgens de 70/30 verfhouding, zou [eisende partij] 19.500 euro bijgedragen moeten hebben. [eisende partij] heeft dus 17.500 euro te weinig bijgedragen, waardoor er een extra schuld van 17.500 euro is van [eisende partij] naar [gedaagde partij] .
Ook hebben wij in juni 2021 een puppy (Teddy) aangeschaft. Deze is van ons allebei.
Vanaf november 2021 worden voortaan alle kosten 50/50 betaald. Dus de hypotheek, uitgaves aan het huis en de tuin, etc.”
2.7.
Op 20 november 2021 heeft [gedaagde partij] zijn relatie met [eisende partij] beëindigd.
2.8.
[eisende partij] heeft op 20 november 2021 per whatsappbericht (productie 1 van [gedaagde partij] ) het volgende aan [gedaagde partij] medegedeeld:
“Op 14-11-2021 heb je mij een schuldbekentenis laten ondertekenen, waarin vermeld staat dat ik jou € 17.500,- verschuldigd zou zijn voor de verbouwing van ons huis. Zes dagen later, op 20-11-2021, heb je vervolgens onze relatie beëindigd. Ik heb dit moeten verwerken en heb nagedacht en kom derhalve nu met een reactie omdat ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat je toen al wist dat je de relatie wil beëindigen. Omdat wij het hier voor die tijd nooit over hebben gehad trek ik bij deze de schuldbekentenis in. We gaan het verder afhandelen als omschreven in ons samenlevingscontract en conform de eigendomsverhoudingen.”
2.9.
[gedaagde partij] is na het uiteengaan van partijen in de woning blijven wonen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde partij] zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in
deze te wijzen vonnis over te gaan tot verdeling van de woning in die zin dat de woning dient te worden getaxeerd en de overwaarde tussen partijen zonder verrekening dient te worden verdeeld in de verhouding 70/30 conform het tussen partijen overeengekomen economisch eigendom;
b. zal bepalen dat aan [eisende partij] , indien [gedaagde partij] zijn medewerking aan de verdeling weigert, vervangende toestemming wordt verleend om zonder toestemming of medewerking van [gedaagde partij] over te gaan tot verkoop en levering van de woning, waarbij het vonnis van de rechtbank in de plaats zal treden ter vervanging van de handtekening van [gedaagde partij] op de overeenkomst met de makelaar, de verkoopovereenkomst en de notariële akte van levering.
3.2.
[eisende partij] baseert haar vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten op de volgende stellingen.
Ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst had zij € 21.080,-- en [gedaagde partij]
€ 35.620,-- in de woning geïnvesteerd. Dit kwam niet overeen met de gekozen verhouding 30/70. Daarom is besloten om in de samenlevingsovereenkomst een “schuld” van [eisende partij] op te nemen van € 12.000,--, zodat aan de verhouding 30/70 werd voldaan. Dit is enkel een rekenkundige exercitie geweest om aan de verhouding 30/70 te komen. Het bedrag van
€ 12.000,-- is niet nogmaals verschuldigd en kan dus niet worden verrekend.
Dit geldt ook voor het door [gedaagde partij] verlangde aandeel van 30% in de kosten van de verbouwing. Zij had ten tijde van de samenleving weinig tot geen inkomsten. In de situatie dat het inkomen van één van partijen (tijdelijk) wegvalt zullen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding door de andere partij worden gedragen. Indien een partij in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan de andere op grond van artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst had moeten dragen, heeft deze partij het recht dit meerdere van de andere partij na afloop van het kalenderjaar terug te vorderen. Het is nog maar de vraag of de verrekenings-aanspraak niet stilzwijgend is uitgesloten. [gedaagde partij] heeft zijn vordering ter zake van de verbouwingskosten niet voldoende onderbouwd.
3.3.
[gedaagde partij] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , voor zover er geen rekening wordt gehouden met het vergoedingsrecht ad € 75.540,-- dat [gedaagde partij] op [eisende partij] heeft, een en ander onder compensatie van de proceskosten.
3.4.
[gedaagde partij] voert daartoe het volgende aan.
Het bedrag van € 12.000,-- ziet op bijstelling van de verdeelsleutel 70/30.
De verbouwingskosten zijn niet te kwalificeren als kosten van onderhoud van de woning en vallen dus niet onder de kosten van de huishouding. De verbouwingskosten vallen onder artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst. Op grond van dit artikel komt aan hem een vergoedingsrecht toe van € 35.620,-- + € 65.000,-- minus de bijdrage van [eisende partij] in de verbouwingskosten van € 23.080,-- + € 2.000,-- = € 75.540,--.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.6.
[gedaagde partij] vordert voor het geval dat moet worden uitgegaan van dwaling ten aanzien van de overeengekomen verrekeningen met betrekking tot de verbouwingskosten, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. de verdeling van de woning zal vaststellen in die zin dat de woning aan hem wordt toegescheiden, waarbij de overwaarde van de woning wordt vastgesteld conform artikel 21 lid 3 jo. artikel 12 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst;
b. zal bepalen dat - voor het geval dat [eisende partij] haar medewerking aan de verdeling weigert- aan [gedaagde partij] vervangende toestemming wordt verleend om het aandeel van 50% van [eisende partij] in de woning aan hem te leveren;
c. [eisende partij] zal veroordelen om aan hem tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 75.540,-- ten titel van vergoedingsrecht ex artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst,
een en ander onder compensatie van de proceskosten.
3.7.
Het verweer in conventie vormt tevens de grondslag van de voorwaardelijke vordering in reconventie.
3.8.
[eisende partij] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde partij] , een en ander met compensatie van de proceskosten.
3.9.
Op het verweer van [eisende partij] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Zoals hierna zal blijken is aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld voldaan, zodat beide vorderingen -gelet op hun onderlinge samenhang- gezamenlijk beoordeeld kunnen worden.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de samenlevingsovereenkomst is beëindigd op de dag dat [gedaagde partij] de relatie met [eisende partij] heeft beëindigd.
4.3.
Partijen hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij wensen dat de rechtbank de wijze van verdeling van de woning zal gelasten als bedoeld in artikel 3:185 BW. De rechtbank zal de vorderingen van partijen dan ook aldus verstaan.
4.4.
Partijen zijn het er met elkaar over eens dat [gedaagde partij] in de woning blijft wonen, dat [eisende partij] aan hem haar 50% aandeel in de juridische eigendom van de woning zal overdragen en dat [gedaagde partij] de op de woning rustende hypothecaire geldlening voor zijn rekening zal nemen en ervoor zal zorgen dat [eisende partij] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld jegens de bank zal worden ontslagen.
4.5.
Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat de overwaarde van de woning tussen hen moet worden verrekend overeenkomstig de verdeelsleutel 70% (aandeel [gedaagde partij] ) en 30% (aandeel [eisende partij] ).
4.6.
Het verschil van mening tussen partijen spitst zich toe op de vraag of, en zo ja in hoeverre er bij de verrekening van de overwaarde rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 65.000,-- dat [gedaagde partij] naar hij stelt uit eigen financiële middelen heeft aangewend voor verbouwingswerkzaamheden aan de woning. Dat [gedaagde partij] uit eigen middelen verbouwingswerkzaamheden heeft gefinancierd -zoals omschreven in de hiervoor onder 2.5 vermelde overeenkomst van 14 november 2021- wordt op zich zelf door [eisende partij] niet betwist.
4.7.
Nu partijen zich beiden op het standpunt stellen dat zij voor wat betreft het onderdeel van het document van 14 november 2021 dat betrekking heeft op de verbouwingskosten hebben gedwaald en zij al dan niet expliciet een beroep op vernietiging van dit onderdeel van de daarin (eventueel) vervatte rechtshandeling hebben gedaan, is de inhoud van dit document niet van belang bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag.
4.8.
Tussen partijen is naar aanleiding van hetgeen ter zitting door hen is verklaard niet in geschil dat verbouwingskosten niet vallen onder de kosten van onderhoud, waarmee de verbouwingskosten niet vallen onder de kosten van de huishouding zoals deze zijn omschreven in artikel 3 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst.
4.9.
Artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst, voor zover al van toepassing op de gemeenschappelijke woning, lijkt te zijn geschreven voor het geval dat de ene partner voor 100% eigenaar is van de woning en de andere partner uit eigen middelen investeringen in die woning financiert. Die situatie doet zich hier niet voor. Partijen zijn immers ieder voor 50% juridisch eigenaar van de woning. Toepassing van artikel 3:172 BW (waarin is bepaald dat partijen naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschap bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht) zou tot de conclusie kunnen leiden dat uitgaven ten behoeve van de woning tussen partijen naar evenredigheid van hun juridisch aandeel zouden moeten worden verdeeld, maar de tussen partijen overeengekomen economische eigendomsverhouding van 70/30 % staat daaraan in de weg. Indien [eisende partij] voor 50% zou moeten bijdragen in investeringskosten in de woning en zij bij verdeling van de overwaarde “slechts” 30% ontvangen, zou [gedaagde partij] immers bevoordeeld worden, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Dit kan niet worden aanvaard. Indien artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst zo zou moeten worden gelezen dat dit toch van toepassing is in de onderhavige situatie, brengt een redelijke uitleg van dit artikel tegen deze achtergrond dan ook met zich dat de kosten van investeringen in de gezamenlijke woning voor 70/30% tussen partijen worden gedeeld.
4.10.
[eisende partij] stelt dat partijen stilzwijgend afstand hebben gedaan van de aanspraak op vergoeding die uit artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst voortvloeit, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd, zodat aan deze stelling van [eisende partij] voorbij wordt gegaan.
4.11.
[gedaagde partij] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling als productie 2 overgelegd kopieën van alle rekeningen en bonnetjes ter zake van de verbouwingskosten die hij in zijn administratie heeft kunnen vinden.
4.12.
[gedaagde partij] heeft deze (zeer omvangrijke) stapel bonnen en facturen niet van een toelichting of nadere duiding voorzien en heeft daarmee geen overzicht gegeven aan welke verbouwingswerkzaamheden de diverse rekeningen moeten worden toegerekend. [gedaagde partij] heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij per ruimte heeft opgeschreven wat hij heeft uitgegeven, maar daaraan toegevoegd dat hij niet weet of hij dat overzicht nog heeft en dat hij niet alle bonnetjes heeft doorgelopen. [eisende partij] heeft de door [gedaagde partij] opgevoerde kosten betwist en er in dat kader op gewezen dat zich onder de overgelegde bonnen/facturen ook stukken bevinden die volgens haar niet kunnen zien op verbouwingskosten, zoals een bonnetje met betrekking tot ruitenwissers. Ook voor de rechtbank is niet zonder meer duidelijk dat alle opgevoerde kosten als verbouwingskosten kunnen worden gekwalificeerd. Zo heeft de rechtbank bij de stukken aangetroffen een rekening van verf en verfkwasten, welke kosten evengoed betrekking zouden kunnen hebben op onderhoudswerkzaamheden. Dit geldt eveneens voor de factuur ter zake van 2 stuks hendel wastafelmengkraan.
Het is niet aan de rechtbank om aan de hand van deze -ongesorteerd- overgelegde stukken uit te zoeken welke kosten (uitsluitend) zijn toe te rekenen aan verbouwingswerkzaamheden. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde partij] zijn verrekeningsvordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Hoewel [gedaagde partij] in zijn conclusie van antwoord in conventie/voorwaardelijke eis in reconventie heeft aangeboden om door middel van stukken bewijs te leveren van de verbouwingskosten en hij dat bewijs niet heeft geleverd met de door hem ter zitting overgelegde rekeningen en bonnetjes, zal [gedaagde partij] gelet op de hiervoor geconstateerde gebrekkige onderbouwing van zijn stellingen niet tot nadere bewijslevering op dit punt worden toegelaten.
4.13.
[gedaagde partij] kan dan ook jegens [eisende partij] geen aanspraak maken op verrekening van verbouwingskosten ad € 65.000,-- overeenkomstig de tussen partijen overeengekomen verdeelsleutel. Bij gebreke van nadere specificaties is het voor de rechtbank bovendien niet mogelijk om schattenderwijs ex aequo et bono tot enige verrekening van de hier aan de orde zijnde verbouwingskosten te kunnen komen.
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partij] ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst uit eigen vermogen reeds een bedrag van € 21.080,-- had geïnvesteerd in de woning en [gedaagde partij] uit eigen vermogen een bedrag van € 35.620,--. Partijen dienen deze bedragen met elkaar te verrekenen en wel voor de nominale bedragen in de verdeelsleutel 70/30%, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen.
heeft gesteld dat [eisende partij] ook nog met een bedrag van € 2.000,-- heeft bijgedragen aan de verbouwingskosten, zodat ook dit bedrag wordt meegenomen bij de verrekening.
Een en ander betekent dat [eisende partij] voor 30% moet bijdragen in de door [gedaagde partij] gedane investering ad € 35.620,-- hetgeen neerkomt op een bedrag van € 10.686,-- en dat [gedaagde partij] voor 70% moet bijdragen in de door [eisende partij] gedane investeringen ad in totaal 23.080,--, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 16.156,--. Per saldo heeft [eisende partij] een vordering op [gedaagde partij] van € 5.470,-- (€ 16.156,-- minus € 10.686,--).
4.15.
Uit hetgeen partijen over en weer op dit punt hebben verklaard volgt dat zij beiden van mening zijn dat de vordering van [gedaagde partij] respectievelijk de schuld van [eisende partij]
ad € 12.000,--, als genoemd in de staat van aanbrengsten, niet bij de verrekening dient te worden betrokken, zodat de rechtbank dit dan ook niet zal doen.
4.16.
Ofschoon de samenlevingsovereenkomst ook een regeling bevat over een vergoeding bij voortgezet gebruik van de woning, heeft [eisende partij] ter zitting verklaard dat zij -in afwijking van hetgeen zij daarover in de inleidende dagvaarding heeft gesteld- in deze procedure niet vordert dat de rechtbank hierover een beslissing geeft.
4.17.
[gedaagde partij] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet vordert dat de notaris als genoemd in artikel 12 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst een taxateur aanwijst indien partijen er niet in slagen de waarde van de woning (in onbewoonde staat) in onderling overleg vast te stellen. [eisende partij] heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
4.18.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen gelast de rechtbank de wijze van verdeling zoals hierna in het dictum zal worden vermeld. Daarbij zal als peildatum voor de bepaling van de waarde van de woning en de hoogte van de hypotheekschuld (en dus ook voor de vaststelling van de overwaarde) de datum van dit vonnis worden genomen, aangezien partijen zich enerzijds over de te hanteren peildatum aanvankelijk niet inhoudelijk hebben uitgelaten en anderzijds op de mondelinge behandeling desgevraagd hebben verklaard in te stemmen met bepaling van de waarde op de datum van verdeling, die bij dit vonnis wordt gelast.
4.19.
[eisende partij] heeft haar vordering dat, indien [gedaagde partij] zijn medewerking aan de verdeling weigert, aan haar vervangende toestemming wordt verleend om zonder toestemming of medewerking van [gedaagde partij] over te gaan tot verkoop en levering van de woning bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken.
4.20.
Nu [eisende partij] het ermee eens is dat de woning aan [gedaagde partij] wordt toegedeeld is niet aannemelijk dat zij aan de effectuering daarvan niet zal meewerken. Dit geldt temeer nu de rechtbank de aanspraak van [gedaagde partij] op 30% dan wel 50% van € 65.000,-- ter zake van verbouwingskosten niet heeft gehonoreerd. De vordering van [gedaagde partij] om te bepalen dat
-voor het geval dat [eisende partij] haar medewerking aan de verdeling weigert- aan hem vervangende toestemming wordt verleend om het aandeel van 50% van [eisende partij] in de woning aan hem te leveren, wordt reeds om die reden afgewezen.
4.21.
Omdat partijen ex-samenwonenden zijn en het geschil de verdeling van hun gemeenschappelijk vermogen betreft, zal de rechtbank de kosten van beide procedures compenseren als hierna zal worden vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
Gelast de wijze van verdeling van de woning aldus dat:
a. de woning wordt toegedeeld aan [gedaagde partij] ,
b. de waarde van de woning (in onbewoonde staat) door partijen in onderling overleg zal worden vastgesteld dan wel door een door partijen overeen te komen taxateur, waarbij het gaat om de waarde op de datum van dit vonnis,
c. [gedaagde partij] 30% van de overwaarde van de woning, zijnde het verschil tussen de getaxeerde marktwaarde van de woning in onbewoonde staat en de hoogte van de (netto) hypotheekschuld op de datum van dit vonnis, aan [eisende partij] zal vergoeden, te vermeerderen met een bedrag van € 5.470,--,
d. [gedaagde partij] de voor de financiering van de woning aangegane hypothecaire geldlening geheel voor eigen rekening neemt en ervoor zorgdraagt dat [eisende partij] voordat, of ten laatste op het moment dat, zij haar aandeel in de woning aan [gedaagde partij] overdraagt jegens de bank is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor bedoelde geldlening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van de procedures als volgt dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.