ECLI:NL:RBGEL:2023:2969

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3912
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het kentekenparkeren door de Autoriteit Persoonsgegevens

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser A, wonende in Wageningen, en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), vertegenwoordigd door mr. T.G.H. Spruyt en mr. W. van Steenbergen. De zaak betreft een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om corrigerende maatregelen tegen het college van burgemeester en wethouders van Wageningen, met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens bij het kentekenparkeren. Eiser stelt dat de verwerking van persoonsgegevens onwettig is en heeft de AP verzocht handhavend op te treden. De AP heeft de klacht van eiser afgewezen, wat heeft geleid tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 22 februari 2023 de zaak behandeld. Eiser betoogde dat de AP ten onrechte concludeerde dat het kentekenparkeren niet in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving beoordeeld en vastgesteld dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig kan zijn indien deze noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. De rechtbank concludeert dat de AP op goede gronden heeft besloten dat er geen sprake is van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door het college en dat er geen reden is om handhavend op te treden.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser dat het college geen gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) heeft uitgevoerd, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de AP terecht heeft vastgesteld dat de verwerking van kentekengegevens niet als grootschalig kan worden aangemerkt en dat de AP niet verplicht was om een DPIA uit te voeren. Eiser's argumenten over alternatieve methoden voor kentekenparkeren zijn ook verworpen, waarbij de rechtbank oordeelt dat de voordelen van het kentekenparkeren, zoals efficiëntie en vermindering van fraude, gerechtvaardigd zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en

de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

(gemachtigden: mr. T.G.H. Spruyt en mr. W. van Steenbergen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen(het college).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van een verzoek van eiser om corrigerende maatregelen te treffen tegen het college (de klacht).
1.1.
De AP heeft de klacht met het besluit van 4 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 juli 2021 op het bezwaar van eiser is de AP bij de afwijzing van de klacht gebleven.
1.2.
De AP heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [C] , de gemachtigden van de AP en J.G. de Man en J. Tasseron namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. In deze zaak gaat het om de parkeerterreinen [D] en [E] in de gemeente Wageningen, waar eiser als inwoner van de gemeente Wageningen regelmatig parkeert. De gemeente Wageningen hanteert op deze parkeerterreinen een systeem van “kentekenparkeren” (hierna ook: het kentekenparkeersysteem). Dat systeem houdt, samengevat, het volgende in. Een parkeerder moet via de parkeerautomaat of mobiele telefoon het kenteken van zijn auto registreren. Voor het eerste uur parkeren op de twee parkeerterreinen hoeft geen parkeerbelasting te worden betaald. Indien de parkeerder aangeeft dat hij langer dan een uur gaat parkeren, dient hij vooraf parkeerbelasting te betalen. Controle op betaling van parkeerbelasting vindt plaats met gebruik van zogenoemde ‘handhelds’ door handhavers van de gemeente Wageningen die kentekens van geparkeerde voertuigen invoeren. Als geen parkeerbelasting is verschuldigd, of als de parkeerbelasting van een gecontroleerd voertuig is betaald, worden de ingevoerde kentekengegevens na 48 uur verwijderd. Als de verschuldigde parkeerbelasting niet is betaald, dan worden de gegevens van de kentekenhouder opgevraagd ten behoeve van het opleggen van een naheffingsaanslag. Die gegevens dan worden bewaard gedurende de termijn voor de afhandeling van eventueel bezwaar en beroep tegen de naheffingsaanslag.
3.1.
Eiser vindt dat de verwerking van persoonsgegevens bij het kentekenparkeren onwettig is. Daarom heeft hij bij de AP het verzoek ingediend om met toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (de AVG) daartegen handhavend op te treden.
3.2.
In het bestreden besluit heeft de AP zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overtreding van de AVG door het college. Volgens de AP heeft het college (als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 5 van de AVG) aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan. Voor handhavend optreden bestaat volgens de AP geen bevoegdheid.
4. De rechtbank beoordeelt of de AP terecht heeft geconcludeerd dat de AVG door het kentekenparkeersysteem niet wordt overtreden. Als dat het geval is dan is de AP niet bevoegd om handhavend op te treden.
Wat is het beoordelingskader?
5. De verwerking van persoonsgegevens kan rechtmatig zijn als die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Voor deze beoordeling hanteert de rechtbank het volgende, aan de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ontleende, beoordelingskader. [1] Eerst moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt welbepaald en uitdrukkelijk omschreven is. Verder moet worden beoordeeld of met de aan de orde zijnde verwerking van de persoonsgegevens ook het betreffende doel wordt bereikt. Daarbij moet het doel passen binnen de taak van algemeen belang. In het geval de verwerking van de persoonsgegevens voor het bereiken van het specifieke doel in deze zin noodzakelijk is, moet vervolgens worden beoordeeld of de inbreuk op de privacy evenredig is met de belangen die zijn gediend met de verwerking van de persoonsgegevens. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld [2] , moet in het licht van het EU-Handvest daartoe worden beoordeeld of de inbreuk op de privacy is beperkt tot wat voor het behalen van het doel strikt noodzakelijk is. Met name moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De intensiteit waarmee dit dient te gebeuren wordt mede bepaald door de specificiteit van de aangedragen alternatieven. Met andere woorden: hoe gedetailleerder de betrokkene het alternatief beschrijft, hoe indringender het onderzoek van de AP moet zijn.
Wettelijke basis
6. Eiser betoogt dat de AP zich ten onrechte op het standpunt stelt dat kentekenparkeren voldoende wettelijke basis heeft in de Gemeentewet en ook zonder specifieke nationale wetgeving door middel van lagere (gemeentelijke) wetgeving kan worden gereguleerd. Artikel 6, derde lid, van de AVG verwijst immers naar nationaal recht, inclusief de waarborgen van een nationale grondwet. Juist uit overweging 41 van de considerans van de AVG vloeit nadrukkelijk voort dat de AVG in dit verband geen voorrang heeft op een nationale grondwet. Op grond van artikel 10 van de Grondwet moet iedere privacy-inbreuk (nationaal, regionaal en lokaal) te worden gebaseerd op een deugdelijke grondslag bij of krachtens wet in formele zin. De betreffende Nederlandse wet in formele zin moet op zijn beurt voldoende specifiek voorzienbaar en met privacy-waarborgen omgeven zijn, zo vereist artikel 8 van het EVRM. Mocht over de verhoudingen tussen artikel 8 van het EVRM, artikel 6 van de AVG en artikel 10 van de Grondwet echter onduidelijk bij de rechtbank bestaan, dan is het aan de rechtbank om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU), aldus eiser.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat volgens de AP de kentekengegevens in dit geval kunnen worden verwerkt op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. In dit artikellid is bepaald, voor zover van belang, dat de verwerking rechtmatig is als die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Op grond van het derde lid van artikel 6 moet een taak van algemeen belang zijn vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht. Volgens een uitspraak van de Afdeling [3] , volgt uit overwegingen 41 en 45 van de considerans van de AVG dat de AVG niet voorschrijft dat voor elke afzonderlijke verwerking specifieke wetgeving vereist is. Er kan worden volstaan met wetgeving die als basis fungeert voor verscheidene verwerkingen. Die wetgeving moet duidelijk en nauwkeurig zijn en de toepassing daarvan moet voorspelbaar zijn voor degenen op wie deze van toepassing is. Het vereiste dat een inmenging ‘bij wet’ moet zijn voorzien in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM betekent alleen maar dat de aangevochten maatregel een basis in de nationale wetgeving moet hebben en in overeenstemming moet zijn met de vereisten van de rechtsstaat. Dat kan volgens de Afdeling ook lagere regelgeving zijn. De term ‘bij of krachtens de wet’ in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet laat toe dat lagere regelgeving beperkingen stelt. De vereiste wet die op grond van artikel 10, tweede lid, van de Grondwet regels moet stellen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer is in dit geval de AVG en de Uitvoeringswet AVG.
6.2.
De AP wijst er terecht op dat artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet gemeenten de bevoegdheid verschaft om in het kader van de parkeerregulering een belasting te heffen ter zake van het parkeren van een voertuig op een door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Ook wijst de AP er terecht op dat artikel 234, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet de wijze bepaalt waarop de parkeerbelasting kan worden voldaan, namelijk door ‘het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften’. De rechtbank is met de AP van oordeel dat de Verordening parkeerbelastingen 2021, gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren 2021 (Aanwijzingsbesluit) en de artikelen 225 en 234 van de Gemeentewet beschouwd kan worden als de op grond van de AVG vereiste basis voor de verwerking van kentekengegevens in het kader van het kentekenparkeren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, zoals eiser heeft verzocht.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onvolledigheid Aanwijzingsbesluit
7. Eiser betoogt verder dat het Aanwijzingsbesluit onvolledig is. Er wordt in het Aanwijzingsbesluit geen melding gemaakt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het controleproces door handhavers en evenmin van de wijze waarop. Volgens eiser moet het Aanwijzingsbesluit tevens vermelden dat de kentekengegevens van in principe alle parkeerders op de twee parkeerterreinen door controleurs handmatig worden gecontroleerd in controle-apparatuur. Verder voert eiser aan dat het Aanwijzingsbesluit geen enkele waarborg biedt hoe de belangen van betrokkenen worden beschermd. Zo is niet duidelijk hoe gegevens worden opgeslagen en voor hoe lang, wanneer in het kader van fraudebestrijding toegang wordt verleend tot de gegevens, welke autoriteiten toegang tot de gegevens hebben en hoe beperkte toegang tot de gegevens gewaarborgd wordt. Er is evenmin sprake van andere (nationale) wetgeving met betrekking tot kentekenparkeren waar de belangen van betrokkenen wordt geborgd. Op dit punt heeft het college de belangen van de betrokkenen onvoldoende in acht genomen en is er geen sprake geweest van een zorgvuldige belangenafweging.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak niet primair het Aanwijzingsbesluit ter beoordeling voorligt, maar de vraag of er sprake is van een overtreding waartegen de AP in beginsel handhavend moet optreden. Eiser stelt terecht dat het Aanwijzingsbesluit geen voorschriften bevatten over de wijze waarop geregistreerde persoonsgegevens worden verwerkt. Daartoe bestaat ook geen verplichting. De AP dient naar aanleiding van de klacht van eiser te onderzoeken of de wijze waarop het college gegevens verwerkt conform de AVG geschiedt. Een nadere beschrijving van de wijze van gegevensverwerking in het aanwijzingsbesluit is daartoe in dit geval niet noodzakelijk.
Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA)
8. Eiser betoogt dat het college ten onrechte geen gegevensbeschermingseffectbeoordeling, (Data Protection Privacy Impact Assessment; DPIA) heeft uitgevoerd. De verplichting tot het uitvoeren van de DPIA volgt uit het Besluit inzake lijst van verwerkingen van persoonsgegevens waarvoor een DPIA verplicht is (Besluit DPIA) [4] , van de AP. De verwerking van persoonsgegevens door de gemeente Wageningen ziet immers op de grootschalige verwerking en/of stelselmatige monitoring van locatiegegevens van betrokkenen, als bedoeld in punt 12 van het Besluit DPIA, aldus eiser. Op de zitting heeft eiser het college in overweging gegeven om de DPIA alsnog uit te voeren en daarbij een Belgisch onderzoek uit 2022 [5] te betrekken, waaruit naar voren komt dat kentekenregistraties met korte bewaartermijnen mogelijk negatieve consequenties kunnen hebben in de persoonlijke levenssfeer.
8.1.
Uit artikel 35 van de AVG volgt dat wanneer een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen de verwerkingsverantwoordelijke vóór de verwerking een beoordeling uitvoert van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteiten op de bescherming van persoonsgegevens.
8.2.
De AP heeft op basis van de Richtsnoeren voor gegevensbeschermingseffectbeoordelingen en bepaling of een verwerking “waarschijnlijk een hoog risico inhoudt” in de zin van Verordening 2016/679, van de groep gegevensbescherming het Besluit DPIA vastgesteld. In het Besluit DPIA is een aantal verwerkingen van persoonsgegevens genoemd, waarvoor een DPIA verplicht is. Als een zodanige verwerking staat onder punt 12 van het Besluit DPIA vermeld: grootschalige verwerking en/of stelselmatige monitoring van locatiegegevens van of herleidbaar tot natuurlijke personen (bijvoorbeeld door (scan)auto’s, navigatiesystemen, telefoons, of verwerking van locaties van reizigers in het openbaar vervoer.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de AP zich terecht op het standpunt stelt dat het college in dit geval geen DPIA hoefde uit te voeren. De AP heeft de controle van kentekens met handscanners op de twee parkeerplaatsen terecht niet aangemerkt als een grootschalige verwerking als bedoeld in het Besluit DPIA. Daarbij heeft de AP terecht in aanmerking genomen dat het een handmatige controle betreft en dat bij voldoende betaling de verwerkte gegevens binnen 48 uur worden verwijderd. Van een stelselmatige monitoring is hier naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake.
8.4.
Voor zover eiser met zijn verwijzing naar een Belgisch onderzoek uit 2022 heeft willen onderbouwen dat in dit geval een DPIA moet worden uitgevoerd, slaagt dit beroep niet. Van een vergelijkbaar geval is immers geen sprake, aangezien de door eiser genoemde publicatie ziet op het gebruik van een zogenoemde parkeerapp, terwijl de gegevensverwerking in dit geval de registratie van kentekens betreft.
De beroepsgrond slaagt niet.
Noodzakelijkheid
9. Eiser heeft als alternatief voor het kentekenparkeren acceptatie van een blauwe parkeerschijf voor een uur op de parkeerterreinen aangedragen. Hij betoogt dat de AP er ten onrechte vanuit gaat dat bij het kentekenparkeren het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De door het college aangedragen voordelen van het controleproces van kentekenparkeren, efficiency, verminderde fraudekans zijn niet onderbouwd en door de AP zonder enige nadere onderbouwing als zoete koek geslikt. Een passende belangenafweging heeft in dit geval niet plaatsgevonden. Daarnaast voert eiser aan dat het invoeren van de kentekengegevens van geparkeerde voertuigen in een handheld computer door controleurs het controleproces minder efficiënt maakt dan bij de inzet van scanauto’s. Verder stelt eiser dat de controle van tags - een door een commerciële partij verstrekte parkeerkaart die achter de voorruit wordt gelegd - even efficiënt of inefficiënt is als de controle van een anonieme blauwe parkeerschijf. Eiser acht het standpunt in strijd met het discriminatieverbod als bedoeld in artikel 14 van het ERVM, artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
9.1.
Voor de vraag of de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is, moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. Het doel van de verwerking door het college is het uitvoeren van de heffing van parkeerbelasting en de controle daarop op de parkeerterreinen [D] en [E] in de gemeente Wageningen. Als alternatief voor het kentekenparkeren noemt eiser het gebruik van een anonieme blauwe parkeerschrijf. De AP stelt in het verweerschrift terecht dat bij het gebruik van de blauwe schijf fraude eenvoudig mogelijk is door bijvoorbeeld kort voordat het eerste uur gratis parkeren afloopt de aankomsttijd op de schijf te verzetten zodat feitelijk langer dan een uur gratis kan worden geparkeerd. Ook kan de AP worden gevolgd in haar standpunt dat met kentekenparkeren tijd wordt bespaard omdat de handhaver niet meer op zoek heeft naar een blauwe schijf. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het college op de zitting heeft toegelicht - en door eiser niet is bestreden - dat, anders dan in het Aanwijzingsbesluit is opgenomen, bij gebruik van een parkeerapp geen tag meer achter de ruit hoeft te worden geplaatst. Gelet op het voorgaande heeft de AP mogen concluderen dat het doel van de verwerking niet op een andere, minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. Van strijd met de door eiser ingeroepen discriminatieverboden is daarom ook geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

10. De AP heeft op goede gronden besloten dat geen sprake is van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door het college en dat er geen reden is om handhavend op te treden tegen het college. Het beroep is ongegrond. De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

EVRM
Artikel 8:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Handvest
Artikel 8:
1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd.
AVG
Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
a. a) worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is („rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie");
b) voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt overeenkomstig artikel 89, lid 1, niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd („doelbinding");
c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking");
d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid");
e) worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is; persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt overeenkomstig artikel 89, lid 1, mits de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen („opslagbeperking");
f) door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging („integriteit en vertrouwelijkheid").
2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht").
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…]
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
2. […]
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
a. a) Unierecht; of
b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.
4. […].
Artikel 35 Gegevensbeschermingseffectbeoordeling
1. Wanneer een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context en de doeleinden daarvan waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen voert de verwerkingsverantwoordelijke vóór de verwerking een beoordeling uit van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteiten op de bescherming van persoonsgegevens. Eén beoordeling kan een reeks vergelijkbare verwerkingen bestrijken die vergelijkbare hoge risico's inhouden.
[…]
Artikel 58 Bevoegdheden
[…]
2. Elk toezichthoudende autoriteit heeft alle volgende bevoegdheden tot het nemen van corrigerende maatregelen:
[…]
d) de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker gelasten, waar passend, op een nader bepaalde manier en binnen een nader bepaalde termijn, verwerkingen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze verordening;
[…]
Gemeentewet
Artikel 225
1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
[…]
Artikel 234
1. De belasting, bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
2. Als voldoening op aangifte wordt uitsluitend aangemerkt:
a. het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften;
[…]
Verordening parkeerbelastingen 2021
Artikel 2. Belastbaar feit
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen, plaats, tijdstip en wijze;
[…]
Artikel 7. Wijze van heffing en termijn van betaling
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte bij de aanvang van het parkeren of op andere wijze.
[…]
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften als voldoening op aangifte aangemerkt.
Aanwijzingsbesluit betaald parkeren 2021
1b Voorschriften gebruik parkeerapparatuur
[…]
5. Indien bij het parkeren gebruik wordt gemaakt van parkeerapparatuur welke is voorzien van een kentekenregistratiesysteem, dan dient het kenteken van het te parkeren voertuig te worden ingevoerd om de parkeerapparatuur voorafgaande het parkeren op correcte wijze in werking te stellen.
1c Ontheffing
Voor het parkeren op het in tabel D genoemde parkeerterreinen De Arc aan de Costerweg, [D] aan de [D] en het [E] wordt voor het eerste uur van de totale parkeerduur ontheffing verleend van parkeerbelasting, mits de op het terrein geplaatste parkeerapparatuur bij aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld. Bij parkeerterreinen waar (nog) geen gebruik wordt gemaakt van parkeerapparatuur welke is voorzien van een kentekenregistratiesysteem, zoals parkeerterrein De Arc aan de Costerweg, moet het bij het inwerkingstellen van de parkeerapparatuur verkregen parkeerkaartje met de tijdsaanduiding aan de bovenzijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats achter
de voorruit van het motorvoertuig worden aangebracht.
1d Betaald parkeren met gebruik van een telefoon
In afwijking van het bepaalde onder 1b kan het in werking stellen van de parkeerapparatuur voor alle terreinen, met uitzondering van het terrein Gevangentoren aan het Plantsoen, tevens geschieden door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer van het bedrijf waarmee de gemeente Wageningen een overeenkomst heeft gesloten. Hiertoe dient de belastingplichtige geregistreerd te zijn bij dit bedrijf. Hij dient te beschikken over een door het bedrijf verstrekte geldige parkeerkaart. Deze kaart dient op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats achter de voorruit van het motorvoertuig te worden aangebracht. De aanvang van het parkeren meldt de belastingplichtige door de gebiedscode via een telefoon of ander communicatiemiddel door te geven aan het bedrijf.
Tevens neemt de belastingplichtige de overige voorwaarden van het bedrijf in acht. Wanneer niet aan voornoemde voorwaarden is voldaan, wordt de belasting geheven bij wege van voldoening op aangifte overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 6 en geldt de betalingstermijn zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 7 van de Verordening parkeerbelastingen 2021.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1420.
2.Uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2555.
3.Uitspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1420.
4.Besluit van 27 november 2019, Stcrt. 2019, 64418.
5.Te vinden op https://www.security.nl/posting/769204.