ECLI:NL:RBGEL:2023:2958

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
05/720304-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake rechterlijke machtiging en tenuitvoerlegging gevangenisstraf voor vreemdeling met complexe problematiek

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak waarin de officier van justitie een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf heeft ingediend. De veroordeelde, geboren in 1981 en verblijvende in het PPC te Zwolle, heeft een complexe verblijfsstatus en kampt met persoonlijkheidsproblematiek en een strafblad met agressiedelicten. De rechtbank heeft eerder rechterlijke machtigingen afgegeven, maar deze zijn van rechtswege vervallen omdat de veroordeelde niet binnen de wettelijke termijn kon worden geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen adequate zorgvoorzieningen zijn voor de veroordeelde, die een risico vormt voor zichzelf en anderen. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht een nieuw verzoekschrift voor een rechterlijke machtiging voor te bereiden, terwijl het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de veroordeelde en de veiligheid van de samenleving. De zaak is complex door de combinatie van strafrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke aspecten, en er lijkt een gebrek aan regie vanuit de betrokken instanties.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/720304-18 (tul)
tussenbeslissing ex artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer naar aanleiding van de op 4 juli 2022 ingekomen vordering
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in het PPC te Zwolle.
Raadsvrouw in de strafprocedure: mr. K.M.S. Bal, advocaat te Arnhem.
Advocaat in de civiele procedure (rechterlijke machtiging): mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen.

1.De procedure

Op 5 juli 2022 heeft de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevolen. Daarna is de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf behandeld op meerdere zittingen, zoals blijkt uit het procesdossier en hierna is beschreven.
Ter terechtzitting van 11 mei 2023 zijn gehoord:
- de raadsvrouw in de strafprocedure van veroordeelde, mr. K.M.S. Bal;
- de advocaat in de civiele procedure van veroordeelde, mr. I. Vreeken;
- F. Radji , reclasseringswerker namens Reclassering Nederland;
- M.P. van Koningsveld , psychiater bij PPC Zwolle (via videoverbinding);
- de officieren van justitie, mr. N. Menouar (zittingsofficier) en mr. J. Wassink-van den Eijnden (zorgofficier).
Van deze zitting wordt een proces-verbaal opgemaakt.

2.De feiten

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het vonnis van de rechtbank van 11 december 2018 waarbij veroordeelde wegens poging doodslag en poging zware mishandeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 4 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende maximaal twee jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen bij Trajectum, althans een soortgelijke intramurale instelling door de reclassering aan te wijzen op basis van een indicatie van IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen ona de klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen door het Fact-team van Trajectum waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door die instelling zullen worden gegeven, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan bewindvoering, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan het vinden van dagbesteding, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht;
- De beslissing van de rechtbank van 12 januari 2022 waarin de gedeeltelijke tenuitvoerlegging is gelast van bovengenoemde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van 91 dagen;
- Het advies tenuitvoerlegging van de Reclassering Nederland, gedateerd 30 juni 2022, waarin wordt gerapporteerd dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering;
- Het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van de rechter-commissaris van 5 juli 2022;
- Het aanvullend advies tenuitvoerlegging van de Reclassering Nederland, gedateerd 20 juli 2022;
- Het e-mailbericht van de officier van justitie van 21 juli 2022;
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 8 augustus 2022 waarin het onderzoek is heropend en is verzocht om het rapport van de psychiater bij de stukken te voegen en te onderzoeken of veroordeelde in aanmerking komt voor een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgegane zitting van 25 juli 2022;
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 10 oktober 2022 waarin het onderzoek is heropend en (onder meer) is verzocht om de procedure van een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang op te starten, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgegane zitting van 26 september 2022;
- Het verzoekschrift rechterlijke machtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz van 9 november 2022 met bijlagen;
- De brief van de IND van 14 november 2022;
- Het aanvullend memo van de zorgofficier van justitie van 17 november 2022;
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 2 december 2022 waarin het onderzoek is heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, maar maximaal voor twee maanden, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgegane zitting van 18 november 2022;
- De beschikking van de rechtbank van 2 december 2022 op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging;
- Het bericht met de stand van zaken opgesteld door de zorgofficier van justitie van 21 december 2022;
- De brief van de IND van 12 januari 2023;
- Het aanvullende memo van de zorgofficier van justitie van 12 januari 2023 met bijgevoegd een overzicht benaderde instellingen.
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 20 januari 2023 waarin het onderzoek is heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, maar maximaal voor twee maanden, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgegane zitting van 13 januari 2023;
- Het bericht met de stand van zaken opgesteld door de zorgofficier van justitie van 9 februari 2023;
- Het bericht van de zorgofficier van 8 maart 2023 met daarbij een memo regelingen onverzekerden, de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, pagina’s 7-10 van het Rapport Commissie Klazinga en de memo uitvoeringsproblemen art. 2.3 lid 2;
- De aanvullende brief van de IND van 8 maart 2023;
- Het bericht van de zorgofficier van 9 maart 2023 met daarin een aanvulling van de IND op de brief van de IND van 8 maart 2023;
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 23 maart 2023 waarin is beslist de zaak aan te houden in afwachting van het vinden van een passende plek voor veroordeelde, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgaande zitting van 9 maart 2023;
- De beschikking van de rechtbank van 23 maart 2023 op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging;
  • De beschikking van de IND van 7 april 2023 waarbij aan veroordeelde uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000;
  • De mail van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden aan de rechtbank van 20 april 2023 met als bijlagen de verklaring van PPC Zwolle van 19 april 2023 en de brief van de IND van 20 maart 2023;
- Het bericht van het COA van 21 april 2023 waarin staat vermeld dat veroordeelde vanaf 6 april 2023 tot uiterlijk 6 oktober 2023 in aanmerking komt voor verstrekkingen van het COA;
- De mail van mr. Vreeken aan de rechtbank van 5 mei 2023 met als bijlage onder meer de opnameverklaring van 6 april 2023 waarin staat beschreven dat veroordeelde in de PI Zwolle, PPC, klinisch is opgenomen en een actieve medische behandeling in een beveiligde omgeving ondergaat;
- De mails van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden van 9 en 10 mei 2023 aan de rechtbank, bij welke laatste mail als bijlagen zijn meegestuurd: de brief van 9 mei 2023 van de IND met antwoorden op vragen van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden en de brief van het Landelijk coördinatiepunt beveiligde bedden (LCBB) van 10 mei 2023.

3.De verklaring van de deskundige Van Koningsveld ter zitting

Gehoord ter zitting van 11 mei 2023 heeft Van Koningsveld , Eerste Geneeskundige, psychiater bij het PPC Zwolle, aangegeven dat het PPC Zwolle sinds (ongeveer) 9 mei 2023 niet meer geregistreerd staat als Wzd-accommodatie. Het PPC is dat wel geweest, vanwege een patiënt in het verleden die anders op straat kwam te staan. Die patiënt heeft toen kortdurend in het PPC Zwolle kunnen verblijven. Het PPC kan voor een aantal weken overbruggingszorg aanbieden. Voor een langdurige behandeling is dat niet mogelijk. Het is een misverstand geweest dat het PPC een Wzd-accommodatie is, dat had lang geleden in het systeem aangepast moeten worden. De opnameverklaring moet zo worden geïnterpreteerd, dat de behandelcoördinator waarschijnlijk onvoldoende heeft nagedacht en mogelijk heeft verondersteld dat de vraag niet ging over een opname in het PPC onder de Wzd, maar voor kortdurende zorg.

4.Het standpunt van de toezichthouder

De toezichthouder (reclassering) blijft bij het eerder ingenomen standpunt dat de reclassering niet verder kan en wil met veroordeelde. Daarbij is door de reclassering in deze procedure tot nu toe onder meer het navolgende aangevoerd.
Veroordeelde heeft een licht verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek. Hij lijdt aan epilepsie. De verblijfsvergunning van veroordeelde is ingetrokken. Veroordeelde heeft de behandelverplichting overtreden. Hij is een risico voor zichzelf en voor anderen. Hij vertoont acting-out gedrag met forse incidenten waaronder agressie naar een sociotherapeut en een medepatiënt. Het is niet mogelijk om afspraken met hem te maken; aanwijzingen worden niet opgevolgd. Verlof is niet mogelijk waardoor de behandeling stagneert. In juni 2022 heeft veroordeelde meerdere suïcidepogingen gedaan.
Het is niet gelukt veroordeelde te plaatsen in een kliniek die passende behandeling kan bieden en voorziet in een afdoende veiligheidsniveau. Vanwege zijn verblijfsstatus is het niet mogelijk om betrokkene binnen een forensisch psychiatrische kliniek te plaatsen.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat net als het risico op letselschade. Veroordeelde heeft een strafblad van 15 pagina’s, met onder meer geweldsdelicten. De reclassering acht opname in een klinische zorgsetting gezien de problematiek gewenst.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering en verzoekt de rechtbank primair om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. Binnen het PPC krijgt veroordeelde de benodigde zorg en kan tegelijkertijd gezocht worden naar een oplossing. Het PPC is ten onrechte aangemerkt als Wzd-locatie; deze fout is inmiddels hersteld.
De officier van justitie heeft voorts verzocht niet opnieuw een rechterlijke machtiging af te geven. Indien toch opnieuw opdracht wordt gegeven tot voorbereiding van een rechterlijke machtiging dan wordt subsidiair verzocht de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging aan te houden.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat het PPC, ten tijde van de beslissing van 23 maart 2023, wel een Wzd-accommodatie was. Het PPC stond formeel geregistreerd als Wzd-accommodatie en er is een opnameverklaring afgegeven. De rechterlijke machtiging is daarmee geëffectueerd. Het PPC en het Openbaar Ministerie moeten voor de nu ontstane situatie een oplossing zoeken. Veroordeelde heeft vanwege zijn complexe problematiek zorg nodig. Verzocht wordt de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen en de zorg op grond van de rechterlijke machtiging te laten plaatsvinden in het PPC. Subsidiair is verzocht de officier van justitie andermaal op te dragen een nieuw verzoek voor een rechterlijke machtiging voor te bereiden.

7.De motivering van de beslissing

Bij de behandeling van deze zaak zijn meerdere beslispunten aan de orde gesteld. De rechtbank overweegt ten aanzien van die verschillende aspecten als volgt.
Is het PPC een Wzd-accommodatie?
Uit de ter zitting van 11 mei 2023 door Van Koningsveld gegeven toelichting blijkt dat de vermelding van het PPC als Wzd-accommodatie in het zorgaanbiedersportaal CIBG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport per (ongeveer) 9 mei 2023 is doorgehaald. Die vermelding is in het verleden opgenomen als een bewuste handeling voor een incidentele casus door de toenmalig geneesheer-directeur en verzuimd is deze nadien weer door te halen.
Mede gelet op de zorg die in het PPC wordt verleend (overbruggingszorg) en wat over het PPC verder ter zitting is gebleken, zou het naar het oordeel van de rechtbank (formeel en materieel) onjuist zijn om het PPC aan te merken als een Wzd-accommodatie. Het betoog namens veroordeelde dat de rechterlijke machtiging van 23 maart 2023 wel zou zijn geëffectueerd en dat het aan het PPC en/of het Openbaar Ministerie zou zijn een oplossing te zoeken voor de situatie die door doorhaling rond 9 mei 2023 van het PPC Zwolle als Wzd-accommodatie is ontstaan, wordt daarom verworpen.
De vraag is vervolgens hoe het verder moet.
Eerdere behandelpogingen mislukt
In het kader van de bijzondere voorwaarden hebben sinds het opleggingsvonnis meerdere behandelpogingen plaatsgevonden.
Vaststaat dat een eerste behandelpoging bij Ipse de Bruggen is gestrand, waarop de rechtbank bij beslissing van 12 januari 2022 de tenuitvoerlegging heeft bevolen van 91 dagen van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Vervolgens is bij Veldzicht een tweede behandelpoging ondernomen, die eveneens is gestrand. Het maken van afspraken met veroordeelde is niet mogelijk, terwijl aanwijzingen door hem ook niet worden opgevolgd. Veroordeelde is blijkens de reclasseringsrapportage agressief naar anderen toe, ernstig suïcidaal en heeft ook suïcidepogingen gedaan. Veroordeelde is daardoor niet alleen een gevaar voor zichzelf maar ook voor anderen in zijn omgeving. In het PPC zou ook sprake zijn geweest van agressie-incidenten.
Gevolgen mislukken behandelpogingen: straf uitzitten of behandeling via andere route?
Gelet op de beschikbare informatie lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Voordat de rechtbank toekomt aan beantwoording van die vraag, waarbij de verwijtbaarheid van die overtreding dan aan de orde zal komen, dringt zich een ander belang op. Dat is het belang van – kort gezegd – behandeling van veroordeelde.
Uit het opleggend vonnis volgt dat het onwenselijk is dat veroordeelde, gezien het gevaar dat hij voor zichzelf en voor anderen oplevert, onbehandeld op straat komt te staan. Een aantal factoren lijkt – naast veroordeeldes doen en nalaten in het kader van de bijzondere voorwaarden – de zaak te compliceren, onder meer het feit dat de verblijfsvergunning van veroordeelde door de IND is ingetrokken. Het hoger beroep tegen deze intrekking loopt nog. Verder zou artikel 3 EVRM mogelijk aan uitzetting in de weg staan. Het besluit van de IND tot intrekking van de verblijfsvergunning heeft onder meer gevolgen voor de financiering van zorg aan veroordeelde.
Inmiddels, bij beschikking van 6 april 2023, is aan veroordeelde op grond van art. 64 Vw uitstel van vertrek verleend, voor de duur van de opname in het PPC, en maximaal een half jaar. Daarbij is er kennelijk vanuit gegaan dat het verblijf van veroordeelde in het PPC een klinische opname betreft. Met deze beschikking heeft hij rechtmatig verblijf en kan hij aanspraak maken op voorzieningen krachtens de RvA.
De rechtbank overweegt verder dat veroordeelde thans (evenwel) verblijft in het PPC op basis van het bevel van de rechter-commissaris tot voorlopige tenuitvoerlegging van 5 juli 2022.
Zoals in de eerdere tussenbeslissingen al is overwogen, zijn er in deze zaak twee opties.
Indien de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijst, dan zal veroordeelde binnen niet al te lange tijd zonder behandeling en vangnet op straat komen te staan, terwijl er sprake is van onvoldoende behandelde persoonlijkheidsproblematiek en terwijl hij een strafblad met geweldsfeiten heeft.
Indien de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijst, dan staat veroordeelde eerder op straat met dezelfde onvoldoende behandelde persoonlijkheidsproblematiek en hetzelfde strafblad.
Beide opties acht de rechtbank niet wenselijk vanwege het individuele belang van veroordeelde en vanwege het maatschappelijke belang bij beveiliging van de samenleving.
Niet uitvoeren rechterlijke beslissingen – beperkingen strafrecht, wet zorg en dwang
Vaststaat dat bij veroordeelde een verstandelijke beperking is vastgesteld en dat aan alle criteria voor een rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) is voldaan. De rechtbank heeft inmiddels al twee maal een rechterlijke machtiging afgegeven, bij beslissing van 2 december 2022 en van 23 maart 2023. Die machtigingen zijn inmiddels van rechtswege vervallen, omdat veroordeelde niet binnen de wettelijke termijn van 4 weken na afgifte van de machtigingen, geplaatst kon worden.
Als redenen voor de niet-plaatsingen worden genoemd: de verblijfsstatus van veroordeelde, financieringsproblemen (door zijn vreemdelingrechtelijke status) en zijn agressieproblematiek. Zoals op een eerdere zitting door een deskundige is verklaard: een instelling kan niet gedwongen worden tot opname bij plaatsing op titel van een rechterlijke machtiging.
De onderhavige procedure loopt inmiddels bijna een jaar. De rechtbank heeft in de loop van deze procedure de beschikking gekregen over een groot aantal stukken en heeft een reeks deskundigen op zitting gehoord, onder meer van de reclassering, het PPC, de IND, het CIZ en de DIZ/FPL. Daarbij zijn verschillende aspecten aan de orde geweest, waaronder de financiering en de plaatsbaarheid van veroordeelde onder meer gelet op het vereiste beveiligingsniveau.
Uit de verkregen informatie volgt dat er geen financieringsprobleem is bij het plaatsen op een strafrechtelijke titel; de persoon wordt dan geplaatst. Bij plaatsing via reguliere zorg (dus: niet-strafrechtelijk) kan de instelling zelfstandig beslissen om iemand niet op te nemen; het ontbreken van volledige financiering lijkt daarbij in de praktijk een probleem te zijn naast het noodzakelijke beveiligingsniveau. Alleen bij een klinische-niet-strafrechtelijke plaatsing kan uitstel van vertrek op grond van art. 64 Vw verleend worden en financiering op grond van de RvA plaatsvinden.
Het lijkt er dus op, dat er van overheidswege geen (voldoende) mogelijkheden zijn om, buiten het strafrecht om, gedwongen zorg te organiseren voor personen uit de categorie waartoe veroordeelde behoort: strafrechtelijk tot een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf veroordeelde vreemdelingen met een complexe verblijfsstatus en met persoonlijkheidsproblematiek, die voldoen aan alle criteria voor een rechterlijke machtiging.
Ondanks de omstandigheid dat de rechter (meermalen) heeft bepaald dat gedwongen zorg moet worden verleend, wordt die rechterlijke beslissing om uiteenlopende redenen niet uitgevoerd. Er lijkt bovendien geen (overheids-)instantie te zijn die regie voert op een complex dossier als het onderhavige.
De rechtbank acht dit, niet alleen vanwege het individuele belang van de betrokken persoon maar ook vanwege het algemene belang bij beveiliging van de samenleving. Immers, zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat anderen schade of letsel wordt toegebracht. Het risico daarop is in deze zaak als hoog ingeschat. De rechtbank acht het moeilijk aanvaardbaar dat voor personen als veroordeelde noch een civielrechtelijk zorgvangnet is, noch een strafrechtelijke voorziening met voldoende zorg en behandeling (immers: het PPC biedt die niet) terwijl het noodzakelijk lijkt dat zij in vergelijkbare situaties deze zorg ontvangen.
De rechtbank acht het gezien het persoonlijk belang van veroordeelde en het algemene belang bij beveiliging van de samenleving op dit moment geen optie om via het toewijzen van de vordering tenuitvoerlegging “tijd te kopen” voor het regelen van een zorgvangnet na afloop van het uitzitten van het voorwaardelijk strafdeel. Toewijzing van die vordering is een eindbeslissing en leidt er toe dat deze zaak voor de rechtbank zal worden afgesloten, zodat haar bemoeienis eindigt en het momentum verloren gaat. Het initiatief ligt dan bij anderen dan de rechter, terwijl het onderliggende vraagstuk tot op heden en terwijl de procedure al bijna een jaar loopt, nog niet is opgelost en regie vanuit betrokken instanties niet in voldoende mate aanwezig is. Illustratief in dat verband is dat door het Landelijk coördinatiepunt beveiligde bedden is beschreven dat plaatsing van de doelgroep waar veroordeelde toe behoort, problematisch is en dat in opschaling richting bestuurlijk niveau tot nu toe geen oplossing gevonden is.
Voorbereiden nieuwe rechterlijke machtiging
Nu de rechtbank ambtshalve toepassing van art. 2.3, tweede lid Wfz overweegt, zal zij de officier van justitie verzoeken een verzoekschrift om een rechterlijke machtiging voor te bereiden op grond van art. 28a Wzd.
In afwachting daarvan zal de rechtbank het onderzoek dan ook heropenen en vervolgens voor onbepaalde tijd, maar voor maximaal twee maanden schorsen. De rechtbank verzoekt de officier van justitie om de rechtbank, de raadsvrouw en advocaat tot aan de volgende zitting op de hoogte te houden van de vorderingen.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

8.De beslissing

De rechtbank:
Heropenthet onderzoek;
Verzoektde officier van justitie op grond van artikel 28a lid 5 Wzd een verzoekschrift om een rechterlijke machtiging voor te bereiden;
Schorsthet onderzoek voor onbepaalde tijd, maar
maximaal twee maanden;
Houdt iedere verdere beslissing aan;
Beveeltde oproeping van veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. Bal, en zijn civiel advocaat, mr. Vreeken, tegen de nader te bepalen terechtzitting;
Beveeltde oproeping van een tolk in de taal Farsi (Iran) tegen de nader te bepalen terechtzitting;
Beveelt de oproeping van de toezichthouder tegen de nader te bepalen terechtzitting.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en
mr. A.M.P.T. Blokhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 mei 2023.
Mr. Teger is buiten staat deze tussenbeslissing mede te ondertekenen.