ECLI:NL:RBGEL:2023:2952

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5029
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Wevers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vennootschapsbelasting en subjectieve belastingplicht van een stichting die een keurmerk exploiteert

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vennootschapsbelasting van een stichting die een keurmerk voor fysiotherapeuten exploiteert. De stichting, opgericht op 24 oktober 2014, heeft als doel de kwaliteit van fysiotherapeutische zorg te bevorderen. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd voor het jaar 2018, berekend naar een belastbaar bedrag van € 263.523, en had daarnaast belastingrente in rekening gebracht. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot € 257.618.

De rechtbank heeft het beroep van de stichting tegen de uitspraak op bezwaar beoordeeld. De kernvraag was of de stichting belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, wat afhankelijk is van de vraag of zij een onderneming drijft en deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de stichting zich beperken tot een besloten kring van deelnemers, namelijk fysiotherapeuten die voldoen aan specifieke kwaliteitseisen. Hierdoor is er volgens de rechtbank geen sprake van deelname aan het economische verkeer.

De rechtbank concludeerde dat de stichting geen onderneming drijft in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en vernietigde de aanslag vennootschapsbelasting en de belastingrentebeschikking. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die op € 2.266 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5029

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslag Vpb 2018) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 263.523. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft verweerder eiseres € 7.079 belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking).
Bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2022 heeft verweerder de aanslag Vpb 2018 verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 257.618. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 6.892.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 28 juli 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres is [naam 1] (bestuurslid) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] verschenen.

Feiten

1. Eiseres is een stichting, opgericht bij notariële akte van 24 oktober 2014. Volgens
de inschrijving in het handelsregister bestaan haar activiteiten – in overeenstemming met de statutaire doelstellingen –uit het bevorderen van de permanente groei in kwaliteit en doelmatigheid van fysiotherapeutische zorg en het bevorderen van een optimale inzet van fysiotherapeutische zorg in de gezondheidszorg voor maatschappelijk belang. Eiseres is opgericht als gevolg van een meningsverschil binnen het bestuur van het [naam 5] over een kwaliteitsregeling voor fysiotherapeuten.
2. Eiseres heeft een kwaliteitsregeling, een keurmerk en een kwaliteitsregister ontwikkeld en vastgesteld voor deelnemers. Als deelnemers kwalificeren alleen BIG-geregistreerde fysiotherapeuten en rechtspersonen met activiteiten op het gebied van fysiotherapie die aan de door eiseres ingestelde kwaliteitseisen (blijven) voldoen. Eiseres biedt haar deelnemers onder andere intervisie, coaching en scholing (onder meer in de vorm van symposia) aan.
3. De omzet van eiseres bestaat voor het merendeel uit bijdragen van deelnemers aan het keurmerk en opbrengsten van het register fysiotherapie. In de jaarrekening 2018 is een totaal bedrag van € 937.947 opgenomen als gerealiseerde baten, bestaande uit € 915.437 aan contributie, € 16.095 aan accreditatie en € 6.415 aan overige baten. Het in de jaarrekening 2018 opgenomen resultaat is € 263.523. Verder volgt uit de jaarrekening 2018 dat eiseres op 31 december 2018 2.988 deelnemers had en het aantal deelnemers in 2016 en 2017 met 1.000 is toegenomen.
4. Bij brief van 20 november 2020 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder verzocht om vooroverleg over de belastingplicht van eiseres voor de vennootschapsbelasting. Op 24 december 2020 heeft een telefonisch overleg plaatsgevonden tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres.
5. In een e-mail van 22 februari 2021 heeft verweerder bevestigd dat eiseres belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en dat er uitnodigingen tot het doen van aangiften vennootschapsbelasting worden uitgereikt voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
6. Op 3 juni 2021 heeft eiseres haar aangifte vennootschapsbelasting 2018 ingediend. Daarin heeft eiseres vermeld dat zij het eerder, in een brief van 4 april 2019, ingenomen standpunt van verweerder heeft gevolgd dat zij geen winstoogmerk heeft. In de brief van 4 april 2019 wordt een standpunt van verweerder weergegeven die betrekking heeft op de omzetbelasting.
7. Verweerder heeft eiseres verzocht om een toelichting op haar aangifte vennootschapsbelasting 2018. Eiseres heeft op dit verzoek gereageerd en daarnaast een afschrift van de oprichtingsakte en de commerciële cijfers aan verweerder verstrekt.
8. Bij brief van 20 oktober 2021 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij concludeert dat zij belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en dat hij voornemens is om aanslagen vennootschapsbelasting op te leggen.
9. Met dagtekening 4 december 2021 heeft verweerder de aanslag Vpb 2018 opgelegd conform zijn voornemen naar een belastbaar bedrag van € 263.523. Gelijktijdig heeft verweerder een bedrag van € 7.079 aan belastingrente in rekening gebracht.
10. Bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2022 heeft verweerder de aanslag Vpb 2018 verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 257.618. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot € 6.892.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb 2018 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of eiseres op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en letter e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) subjectief belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Partijen verschillen met name van mening over de vraag of sprake is van deelname aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen.
Toetsingskader
12. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en letter e, van de Wet Vpb is een stichting belastingplichtig indien en voor zover een onderneming wordt gedreven. Van het drijven van een onderneming is sprake indien met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid wordt deelgenomen aan het economische verkeer met het oogmerk om daarmee winst te behalen. Niet in geschil is dat aan de eerste voorwaarde – de aanwezigheid van een organisatie van kapitaal en arbeid – wordt voldaan.
13. Van deelname aan het economische verkeer is geen sprake indien de werkzaamheden in de ‘persoonlijke sfeer’ worden verricht. Met betrekking tot de vaststelling van de belastingplicht van stichtingen en verenigingen geldt dat (in ieder geval) geen sprake is van deelname aan het economische verkeer indien de activiteiten of diensten worden verricht binnen een ‘besloten kring’ van leden of deelnemers. Van een besloten kring is sprake indien deze niet of nauwelijks wijzigt of kan wijzigen. Daarnaast is geen sprake van deelname aan het economische verkeer indien de verleende diensten zich uitsluitend richten op de algemene belangenbehartiging van de leden of deelnemers. [1]
Is eiseres belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting?
14. Eiseres betoogt primair dat zij geen onderneming drijft, omdat zij niet deelneemt aan het economische verkeer en geen winstoogmerk heeft. Eiseres voert aan dat haar activiteiten zich beperken tot een besloten groep waar niet eenvoudig tot toegetreden kan worden. Volgens eiseres kunnen alleen fysiotherapeuten deelnemen en zij moeten in dat geval aan een kwaliteitsregeling voldoen. Daarbij vindt vooraf een toetsing plaats waarbij de potentiële deelnemers kunnen worden afgewezen. Een groei in het aantal deelnemers doet niet af aan de beslotenheid van de groep, aldus eiseres. Eiseres wijst erop dat in een eerder stadium met de Belastingdienst is afgestemd dat zij met haar activiteiten geen winstoogmerk heeft.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres een onderneming drijft, omdat zij deelneemt aan het economische verkeer en een winstoogmerk heeft. Verweerder voert aan dat geen sprake is van een besloten groep, omdat wijziging in het deelnemersbestand mogelijk is. Volgens verweerder laat de aanzienlijke groei in het aantal deelnemers zien dat iedere fysiotherapeut, mits hij aan de kwaliteitsregeling voldoet, aan het keurmerk kan deelnemen. Daarnaast richten de activiteiten van de stichting zich niet alleen op de algemene belangenbehartiging van haar deelnemers, maar wordt een kwaliteitsniveau gewaarborgd dat uitstraling heeft naar de buitenwereld, aldus verweerder. Volgens verweerder is bij eiseres sprake van een winststreven, omdat zij in de jaren 2017 en 2018 structureel aanzienlijke overschotten heeft behaald.
16. De rechtbank stelt op grond van de stukken en de toelichting ter zitting vast dat eiseres alleen activiteiten verricht binnen een besloten kring. Daarvoor is het volgende van belang. Vast staat dat toetreding tot het deelnemersbestand beperkt is – in de zin van bepaald – tot een bepaalde, aan specifieke kenmerken gebonden groep; alleen fysiotherapeuten of rechtspersonen met activiteiten op het gebied van fysiotherapie kunnen zich namelijk aanmelden als deelnemer. Daarnaast is toetreding tot het deelnemersbestand niet eenvoudig en gebonden aan specifieke voorwaarden vanwege de kwaliteitsregeling. Eiseres heeft ter zitting verder verklaard dat de helft van de potentiële deelnemers wordt afgewezen, omdat zij niet voldoen aan de kwaliteitseisen. Ook heeft eiseres ter zitting verklaard dat deelnemers aan de kwaliteitseisen moeten blijven voldoen om deelnemer te blijven en dit voortdurend wordt gecontroleerd via peer reviews, het aanleveren van data en visitaties. Gelet op deze omstandigheden kan de kring van (potentiële) deelnemers niet of nauwelijks wijzigen – althans niet zonder statutenwijziging – en is deze daarmee begrensd en bepaalbaar. Dat eiseres in 2018 2.988 deelnemers had en het deelnemersbestand is gegroeid, maakt dit oordeel niet anders. De grootte van het deelnemersbestand zegt namelijk niets over de beslotenheid daarvan.
17. Verweerder heeft ter zitting hiertegen ingebracht dat de deelnemers individueel profijt hebben van het keurmerk en dat om die reden aan het economische verkeer wordt deelgenomen. Dat echter met het keurmerk ook een kwaliteitsniveau gewaarborgd wordt dat uitstraling heeft naar de buitenwereld, leidt er niet toe dat eiseres deelneemt aan het economische verkeer. In het algemeen zal namelijk gelden dat personen of instellingen alleen deelnemer zullen worden als daar een zeker profijt tegenover staat. Dat ook derden profijt kunnen hebben van de belangenbehartiging van eiseres omdat ze kunnen ‘meeliften’ met daarbij behaalde resultaten (zoals de opzet van scholing en onderzoek), betekent niet dat eiseres daarmee prestaties levert buiten haar interne kring van deelnemers. [2]
18. Concluderend is gelet op het besloten karakter van de kring van deelnemers en de aard van de activiteiten van eiseres, niet voldaan aan de voorwaarde dat eiseres deelneemt aan het economische verkeer. Eiseres drijft daarom geen onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en letter e, van de Wet Vpb. Dit oordeel houdt in dat de rechtbank de vraag of bij eiseres sprake is van een winststreven, onbesproken kan laten.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanslag Vpb 2018 ten onrechte opgelegd. Om die reden behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep wordt gegrond verklaard. De aanslag Vpb 2018 zal worden vernietigd. De belastingrentebeschikking kan evenmin in stand blijven.
21. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft in het beroepschrift aangegeven dat reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar zijn gemaakt. Voor reiskosten geldt dat daarvoor niet een standaardbedrag wordt vergoed, en eiseres in ieder geval moet onderbouwen welk traject is afgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze reiskosten te vergoeden, omdat niet is gebleken dat eiseres voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar om vergoeding van deze kosten heeft verzocht noch een onderbouwing daarvan heeft overgelegd. [3] Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
22. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat het beroep gegrond wordt verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag Vpb 2018 en de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wevers, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 1 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7012, en de toelichting van de staatsecretaris bij het intrekken van het cassatieberoep tegen deze uitspraak, gepubliceerd in V-N 2009/40.12.
2.Gerechtshof Amsterdam 1 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1802.
3.Artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.