ECLI:NL:RBGEL:2023:2912

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
10227034
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen in aannemingsovereenkomst met geschil over btw en uurprijs

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [bedrijf van eiser], aanneemwerkzaamheden verricht voor gedaagde, [gedaagde]. Gedaagde heeft een deel van de facturen niet betaald, waarop eiser betaling vordert. Gedaagde betwist de verplichting tot betaling, stellende dat er geen btw is afgesproken en dat de uurprijs te hoog is. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de facturen moet betalen, omdat hij had moeten begrijpen dat de overeengekomen prijs exclusief btw was. De rechter wijst erop dat gedaagde eerder een factuur met btw heeft betaald, wat zijn standpunt ondermijnt. Gedaagde's verweer dat het werk gebrekkig was, wordt verworpen, omdat hij geen tegenvordering heeft ingediend. De rechter wijst de vorderingen van gedaagde in reconventie af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. Sijsma op 24 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 10227034 \\ CV EXPL 22-3298
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [bedrijf van eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.H. Linstra van Stichting Univé Rechtshulp,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.M. Jacometti.

1.De zaak in het kort

[eiser] heeft aanneemwerkzaamheden verricht voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft een deel van de facturen niet betaald. [eiser] vordert betaling van die facturen.
[gedaagde] vindt dat hij geen btw hoeft te betalen omdat dat niet is afgesproken en hij vindt dat de in rekening gebrachte uurprijs voor een medewerker van [eiser] te hoog is.
Op beide punten krijgt [gedaagde] geen gelijk; hij moet de facturen betalen.

2.procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 januari 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser]
- de akte met productie 3 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 26 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft in 2022 in opdracht van [gedaagde] aanneemwerkzaamheden verricht.
3.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben onenigheid gekregen over betaling van facturen.
3.3.
[eiser] is gestopt met zijn werkzaamheden. Het werk was nog niet af.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert in conventie – samengevat – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van
- € 6.900,68 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 augustus 2022;
- € 664,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- proceskosten (ook nakosten).
4.2.
De grondslag van de vordering van [eiser] is dat [gedaagde] de overeenkomst volgens [eiser] moet nakomen. [eiser] heeft bouwwerkzaamheden verricht in opdracht van [gedaagde] en [gedaagde] heeft hiervoor ten onrechte een deel van de facturen niet betaald.
Het gevorderde bedrag van € 6.900,68 bestaat uit:
- factuur 2022066 (gedeelte onbetaald:) € 1.315,28
- factuur 2022074 € 4.475,42
- factuur 2022085 € 1.109,98.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
4.4.
[gedaagde] vordert in reconventie - samengevat – dat bij vonnis
voor recht wordt verklaard dat
- het uurtarief van [eiser] ad € 47,75 inclusief btw is;
- het uurtarief van de medewerker van [eiser] ad € 25,00 inclusief btw is; en
[eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot
- terugbetaling van de door [gedaagde] betaalde btw over het uurloon en het verschil tussen het verschuldigde en betaalde uurloon, vermeerderd met wettelijke rente;
- € 851,95 aan buitengerechtelijke kosten;
- proceskosten vermeerderd met wettelijke rente.
4.5.
De grondslag van de vordering van [gedaagde] is dat partijen een uurprijs inclusief btw zijn overeengekomen en dat aan [gedaagde] is toegezegd dat het uurloon van de medewerker, die gebrekkig werk heeft verricht, na de eerste factuur bij een volgende factuur zou worden verrekend.
4.6.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring / afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] .
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

facturen 2022066 en 2022074
5.1.
Op zich is niet in discussie dat de werkzaamheden die zijn vermeld in de facturen 2022066 en 2022074 zijn verricht, zodat daar in beginsel ook voor moet worden betaald.
Btw
5.2.
Volgens [gedaagde] zijn partijen een uurprijs inclusief btw overeengekomen. [gedaagde] betoogt dat hij daar als particulier van uit mocht gaan omdat niet is afgesproken dat het exclusief btw was. Volgens [eiser] was het daarentegen duidelijk dat het bedrag exclusief btw is.
5.3.
Om te bepalen wat partijen over de uurprijs zijn overeengekomen moet de vraag worden beantwoord wat partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen begrijpen.
5.4.
Partijen hebben over de aanneemklus gecommuniceerd op basis van twee schriftelijke offertes van [eiser] gericht aan [gedaagde] van begin maart 2022. In beide offertes staan werkzaamheden opgesomd met daarachter bedragen en onderaan beide offertes staat dan:
Totaal exclusief btw € (…)
Btw 21,00% over € (…) € (…)
Totaal inclusief btw € (…)
[gedaagde] is niet akkoord gegaan met deze offertes. Partijen hebben in het verlengde daarvan afgesproken dat [eiser] op regiebasis de in de offertes opgesomde werkzaamheden zou verrichten voor € 47,75 per uur. Niet expliciet is daarbij besproken of dat inclusief of exclusief btw zou zijn.
Door deze gang van zaken heeft [gedaagde] kunnen weten dat [eiser] btw zou rekenen over zijn uren. [gedaagde] mocht er niet op vertrouwen dat [eiser] die prijs, in afwijking van zijn schriftelijke aanbod en zonder verder overleg, als een bedrag inclusief btw heeft bedoeld. Dat [gedaagde] dit kon weten en verwachten volgt ook uit het gegeven dat hij factuur 2022056 van 29 juni 2022 - met een bedrag van in totaal € 17.115,98 waarvan € 2.970,54 aan btw - gewoon heeft betaald.
5.5.
[gedaagde] beroept zich tevergeefs op artikel 38 Wet op de Omzetbelasting. In dat artikel staat dat het de ondernemer verboden is om aan consumenten goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in de prijzen zou zijn inbegrepen. In de eerste plaats is het de vraag of [eiser] dat heeft gedaan gezien de samenhang van de mondelinge overeenkomst en de schriftelijke offertes. Maar ook als zou worden aangenomen dat er strijd zou zijn met deze wetsbepaling, dan kan dit nog niet leiden tot nietigheid van de overeenkomst. Deze wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. [1]
Uurprijs medewerker
5.6.
[gedaagde] heeft op de zitting zijn betoog - dat [eiser] zou hebben toegezegd om de ‘te hoge’ uurprijs in een volgende factuur te verrekenen - losgelaten. Maar volgens [gedaagde] blijft het wel zo dat de uurprijs te hoog is, dit omdat de betreffende medewerker teveel pauzes nam en de kwaliteit van zijn werkzaamheden te wensen overliet. [eiser] heeft dit bestreden en heeft beargumenteerd dat er geen reden is om af te wijken van de overeengekomen uurprijs.
5.7.
Partijen zijn een uurprijs van € 47,75 overeengekomen en hebben daarna geen andere afspraken hierover gemaakt. Dat de kwaliteit van de werkzaamheden niet in orde zou zijn, heeft - als dat al zou vaststaan - ook niet tot gevolg dat automatisch daardoor de overeenkomst met betrekking tot de uurprijs wordt gewijzigd. Die uurprijs van € 47,75 geldt dus tussen partijen.
Gebreken
5.8.
[gedaagde] betoogt dat het werk gebrekkig is verricht. Hij koppelt hier geen tegenvordering aan.
Als [gedaagde] zou vinden dat hij door die gebreken niet verplicht kan worden om de nog openstaande facturen te betalen, is dat niet het geval.
[eiser] heeft zijn werkzaamheden terecht opgeschort toen hij niet betaald werd. Het werk was toen nog niet af en partijen zijn er om die reden niet aan toegekomen om met elkaar te praten over eventuele gebreken en hoe deze al dan niet te verhelpen. Dat was op zijn minst nodig geweest voor een succesvolle tegenvordering van [gedaagde] .
Factuur 2022085
5.9.
Factuur 2022085 betreft:
- werkuren van [eiser] in verband met het ophalen van zijn spullen eind september 2022, en
- huur van werkmaterialen van [eiser] .
[gedaagde] bestrijdt terecht dat deze factuur is gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen. Een andere grondslag voor betaling is niet gebleken. Betaling van deze factuur wordt niet toegewezen.
Slotsom
5.10.
Al het voorgaande leidt er toe dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.315,28 van factuur 2022066 en € 4.475,42 van factuur 2022074. De rest van het door [eiser] gevorderde wordt afgewezen. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen.
5.11.
[eiser] vordert naast de betaling van de hiervoor besproken facturen de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding kan niet worden toegewezen omdat [eiser] niet heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW door [gedaagde] op zijn laatst is ontvangen, dan wel op welke hij deze aanmaning aan [gedaagde] heeft verzonden [2] .
5.12.
Aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en niet de proceskosten van de andere partij hoeft te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.315,28 en € 4.475,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2022 tot aan de dag der algehele betaling;
6.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.5.
wijst het gevorderde af;
6.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.