ECLI:NL:RBGEL:2023:2726

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/4172
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vergroting van de opslagcapaciteit van gemengd puin

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 12 mei 2023, wordt het beroep van eiser A tegen de omgevingsvergunning van 15 december 2021 beoordeeld. Deze vergunning betreft de vergroting van de opslagcapaciteit van gemengd puin van 5.000 ton naar 10.000 ton in de inrichting van vergunninghouder C & Zn. B.V. Eiser, wonende op 100 meter afstand van de inrichting, stelt dat deze wijziging niet milieuneutraal is en dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe ten onrechte de vergunning heeft verleend.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser en concludeert dat de vergroting van de opslagcapaciteit geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. De rechtbank stelt vast dat de jaardoorzet niet wijzigt en dat de feitelijke activiteiten van de vergunninghouder niet veranderen. Eiser's argumenten over mogelijke overlast en de noodzaak van de wijziging worden verworpen, omdat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de milieuneutraliteit van de wijziging.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/4172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Brouwers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe (het college).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[C] & Zn. B.V.uit [plaats B] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning van 15 december 2021 waarmee de opslagcapaciteit van gemengd puin in de inrichting van vergunninghouder is vergroot.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 juli 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mr. B.E.F. Vastenhoud en mr. F.P. Keuning namens het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De vergunninghouder exploiteert een sloop-, afval-/grondbedrijf aan [het adres D] in [plaats B] . Voor de inrichting geldt een omgevingsvergunning (milieu) van 12 september 2011.
2.2.
Het college heeft nu aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend om de opslagcapaciteit van gemengd puin – ten opzichte van de vergunde situatie in 2011 – (milieuneutraal) te vergroten. [1]
2.3.
Eiser woont aan [het adres E] in [plaats B] op ruim 100 meter afstand van de inrichting.
Zijn beroep richt zich tegen de vergroting van de opslagcapaciteit van gemengd puin van 5.000 ton naar 10.000 ton. De wijziging, waar eiser het niet mee eens is, ziet er zo uit:
Omgevingsvergunning 12 september 2011, voorschrift 2.4.2
Wijziging 15 december 2021 voorschrift 2.4.2, in stand gelaten met het bestreden besluit van 12 juli 2022

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de wijziging van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Milieuneutrale wijziging?
4.1.
Het beroep van eiser houdt in dat de vergroting van de opslagcapaciteit van
gemengd puin niet milieuneutraal is. Hij voert daarover verschillende gronden aan.
4.2.
De rechtbank gaat hierna één voor één in op deze gronden, waarbij de rechtbank het volgende toetsingskader volgt.
Toetsingskader
5.1.
Een omgevingsvergunning voor het milieuneutraal wijzigen van de werking van de inrichting kan worden verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo.
Artikel 3.10, derde lid, stelt daartoe de volgende voorwaarden:
- verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan;
- er bestaat geen verplichting tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer;
- verlenen van de omgevingsvergunning leidt niet tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan moet het college de vergunning verlenen.
5.2.
Eiser betwist alleen dat aan de eerste voorwaarde wordt voldaan. Volgens hem leidt de verlening van de omgevingsvergunning wel tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu.
Definitie “jaardoorzet”
6.1.
Eiser stelt dat er rechtsonzekerheid is over de gevolgen van de omgevingsvergunning nu een definitie van “jaardoorzet” ontbreekt. Het is onvoldoende duidelijk of daarmee wordt gedoeld op de totale hoeveelheid ton gemengd puin die aanwezig is gedurende het hele jaar óf op de hoeveelheid ton gemengd puin die in een jaar gebroken wordt.
6.2.
De jaardoorzet wijzigt niet ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning. Daarom is dat geen onderwerp van deze procedure, omdat het hier alleen gaat om de verandering. Bovendien komt de stelling van eiser er op neer dat hij meent dat ten onrechte een definitie van jaardoorzet ontbreekt in de oorspronkelijke vergunning, maar die ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Overigens is de definitie naar het oordeel van de rechtbank ook niet onduidelijk, want uit de vergunning volgt dat het gaat om de maximale acceptatie in een jaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Meer overlast?
7.1.
Eiser stelt dat het vergroten van de opslagcapaciteit tot meer (geluids)overlast leidt door meer voertuigbewegingen en meer stof. Ook al wijzigt de jaardoorzet niet, door het mogen opslaan van meer puin zullen de bergen wel in omvang toenemen en zullen meer werkzaamheden op grotere hoogte plaatsvinden dan nu, waardoor sprake zal zijn van meer stof en meer geluidsbelasting.
Verder heeft het college de veronderstelling dat door de vergroting van de opslagcapaciteit sprake zal zijn van minder vervoersbewegingen niet onderbouwd.
7.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat voor de beantwoording van de vraag of de vergunde veranderingen andere of grotere gevolgen voor het milieu hebben, een vergelijking wordt gemaakt tussen de laatst vergunde werking van de inrichting en de aangevraagde werking van de inrichting. Er wordt géén vergelijking gemaakt met de feitelijke werking van de inrichting en de aangevraagde werking van de inrichting. De toetsing van de vergunningaanvraag voor deze verandering beperkt zich tot de vraag of aannemelijk is gemaakt dat de verandering inderdaad niet leidt tot andere of grotere nadelige milieugevolgen ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Toename van de feitelijke milieubelasting is toegestaan, zolang de toename binnen de maximaal vergunde emissie blijft. [2]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het vergroten van de opslagcapaciteit geen sprake is van andere of nadeligere gevolgen voor het milieu.
Weliswaar wordt de opslagcapaciteit vergroot, maar zowel de vergunde jaardoorzet als de vergunde hoogte van de bulten puin verandert niet. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, speelt een eventuele verandering van de feitelijke gevolgen geen doorslaggevende rol voor de vraag of sprake is van een milieuneutrale verandering. Verder heeft het college onderbouwd dat de feitelijke activiteiten ten gevolge van deze vergunning niet zullen veranderen, nu de vergunninghouder zich nog steeds aan de geldende vergunning zal moeten houden. Er zal nog steeds sprake zijn van dezelfde werkzaamheden, met één kraan, en het is zelfs aannemelijk dat het aantal vervoersbewegingen iets zal afnemen, omdat met het vergroten van de opslagcapaciteit minder puin hoeft te worden afgevoerd.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vergroten van de bulten leidt tot andere (dan de al vergunde) milieugevolgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Noodzaak en huidige situatie
8.1.
Eiser stelt dat het vergroten van de opslagcapaciteit niet noodzakelijk is en dat niet is onderbouwd dat de oude opslagcapaciteit niet voldoende was. Verder staat de huidige situatie al onder druk, doordat een groot bedrijf dichtbij woningen ligt en er in het verleden al meerdere kwesties zijn geweest over geluids- en stofoverlast van de inrichting.
8.2.
De rechtbank overweegt dat de noodzaak of de reden voor de milieuneutrale verandering, noch de huidige feitelijke situatie, gelet op de voorwaarden uit artikel 3.10, derde lid, van de Wabo, een rol spelen bij de vraag of sprake is van een milieuneutrale verandering. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, in samenhang met artikel 2.14, vijfde lid en artikel 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.AbRvS 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2832.