ECLI:NL:RBGEL:2023:266

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
8776593
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst wegens ontoereikende informatie en niet-naleving wettelijke verplichtingen

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter mr. D. Vergunst op 11 januari 2023, gaat het om een geschil tussen Intrum Nederland B.V., rechtsopvolgster van Wehkamp Finance B.V., en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij had een kredietovereenkomst met de gedaagde, maar de kantonrechter oordeelt dat de eisende partij niet voldoende informatie heeft verstrekt om de vordering te onderbouwen. In een eerder tussenvonnis van 3 augustus 2022 was de eisende partij al in de gelegenheid gesteld om nadere stukken aan te leveren, maar dit is niet gebeurd. De kantonrechter concludeert dat de eisende partij niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht, wat leidt tot de vernietiging van de kredietovereenkomst. Hierdoor kan de eisende partij geen vordering baseren op deze overeenkomst.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij de kredietsom van € 1.000,00 moet terugbetalen, omdat deze zonder rechtsgrond is verstrekt. De eisende partij heeft niet aangetoond hoe de hoofdsom tot stand is gekomen, en de gedaagde is geen rente of kosten verschuldigd. De kantonrechter wijst erop dat in de toekomst geen genoegen zal worden genomen met ontbrekende informatie, zoals een mutatieoverzicht. De gedaagde partij wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op een totaal van € 728,09. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8776593 \ CV EXPL 20-8978 \ 676 \ 40141
uitspraak van 11 januari 2023

vonnis

in de zaak van
de besloten vennootschap
Intrum Nederland B.V., voorheen genaamd Lindorff B.V., rechtsopvolgster van de besloten vennootschap Wehkamp Finance B.V.
gevestigd te Amersfoort
eisende partij
gemachtigde mw. mr. M.C. Dirks
tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 augustus 2022
- de akte van de eisende partij.

De verdere beoordeling van het geschil

De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 3 augustus 2022. In dat tussenvonnis is overwogen dat de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt voor de ambtshalve toetsing. Daarom is de eisende partij in de gelegenheid gesteld nadere stukken aan te leveren. De eisende partij heeft geen concrete informatie in plaats van het eerder overgelegde algemene stappenplan overgelegd, heeft niet alsnog het juiste Esic formulier bijgevoegd en geen financiële informatie overgelegd.
De kantonrechter maakt uit het niet verstrekken van de gevraagde informatie de gevolgtrekking die hij geraden acht. Dat heeft de volgende gevolgen.
Vanwege de ontoereikende onderbouwing gaat de kantonrechter er van uit dat de eisende partij de verplichtingen van art. 7:60 e.v. BW en art. 4:34 lid 1 Wft in dit geval niet heeft nageleefd. Dat betekent dat niet is voldaan aan een regel van openbare orde. Nationale consument-beschermende bepalingen die voortvloeien uit (een omzetting van) Europese richtlijnen moeten namelijk gelijkgesteld worden aan regels die naar nationaal recht van openbare orde zijn. De kantonrechter vernietigt daarom ambtshalve de kredietovereenkomst op grond van art. 3:40 lid 2 BW. Het voorgaande heeft tot gevolg dat geen vordering kan worden gegrond op de kredietovereenkomst en dat de vordering van de eisende partij niet toewijsbaar is.
Door de terugwerkende kracht van de vernietiging (art. 3:53 BW) is sprake van een situatie waarin het geldbedrag dat de rechtsvoorganger van de eisende partij aan de gedaagde partij beschikbaar heeft gesteld (de kredietsom) zonder rechtsgrond is verstrekt. Daarom moet de gedaagde partij de kredietsom terugbetalen op grond van art. 6:203 BW (onverschuldigde betaling), uiteraard slechts voor zover dat bedrag niet al terugbetaald is. Verder geldt dat de gedaagde partij geen rente en kosten op grond van de (nietige) overeenkomst verschuldigd is (geworden). Voor zover al bedragen aan rente en kosten betaald zijn, strekken zij in mindering op de terug te betalen kredietsom.
De eisende partij heeft gesteld dat een berekening die van toepassing is bij een eventuele vernietiging van de kredietovereenkomst niet voorhanden is. Aldus is niet duidelijk gemaakt hoe de in de dagvaarding genoemde hoofdsom tot stand is gekomen (welk deel daarvan betreft bestedingen door de gedaagde partij, welk deel betreft in rekening gebrachte rente en kosten en welke betalingen heeft de gedaagde partij al verricht?). Wel volgt uit het dossier dat de hoofdsom op 25 april 2019 € 1.319,48 bedroeg en dat dit een bedrag is inclusief kredietvergoeding van 14% per jaar. Dit bedrag kan dus niet onverkort worden toegewezen. De gedaagde partij is als gezegd immers geen rente verschuldigd. De kantonrechter neemt daarom aan dat niet meer dan een bedrag van € 1.000,00 openstond aan krediet. De gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Voor de goede orde wijst de kantonrechter er op dat in de toekomst geen genoegen wordt genomen met een ontbrekend mutatieoverzicht. Toewijzing van wettelijke rente is onder deze omstandigheden niet aan de orde, omdat daarvoor geen grondslag is gesteld of gebleken.
Gezien de uitkomst van deze procedure wordt de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan Intrum tegen bewijs van kwijting te betalen de som van € 1.000,00;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Intrum vastgesteld op € 105,09 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023