ECLI:NL:RBGEL:2023:2656

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
05-227193-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het vervoeren en aanwezig hebben van drugs en verboden wapenbezit

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man uit Tiel en zijn 24-jarige vriendin. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het op meerdere momenten vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid drugs, verboden wapenbezit, rijden zonder geldig rijbewijs en doorrijden na een ongeval. Zijn vriendin is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 114 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, voor het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 7 september 2022 tijdens een controle een voertuig met kenteken werd staande gehouden, waarin de verdachte en zijn vriendin zich bevonden. In het voertuig werden diverse verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA, GHB en amfetamine, evenals een stroomstootwapen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en het wapen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de drugs en dat de doorzoeking rechtmatig was. De rechtbank heeft de straffen opgelegd met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/227193-22; 05-250913-21 (tul); 16-286081-20 (tul)
Datum uitspraak : 8 mei 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres] , [postcode] in Tiel.
Raadsvrouw: mr. C. van Oort, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Elst, gemeente Overbetuwe, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of amfetamine en/of MDMA,
in elk geval (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Elst, gemeente Overbetuwe, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft/hebben gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 september 2022 is het voertuig met kenteken [kenteken] bij de Carpoolplaats ter hoogte van afslag Elst staande gehouden. [2] In de bruine tas die zich in het voertuig bevond zijn de volgende verdovende middelen aangetroffen:
  • 178,92 gram MDMA
  • 293,8 gram (235 ml) GHB
  • 129,82 gram Amfetamine
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de doorzoeking in het voertuig onrechtmatig heeft plaatsgevonden, waardoor bewijsuitsluiting moet volgen als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van de wetenschap bij verdachte. Daartoe is aangevoerd dat het voertuig niet aan verdachte toebehoorde en zij niet degene is die het voertuig heeft geleend. Daarnaast was zij niet de bestuurder en heeft zij maar kort in het voertuig gezeten. De raadsvrouw stelt zich eveneens op het standpunt dat niet kan worden uitgesloten dat de in het voertuig aangetroffen goederen aan de eigenaar van het voertuig toebehoorden.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisanten hebben op 7 september 2022 naar aanleiding van een ANPR-hit het voertuig met kenteken [kenteken] staande gehouden en zij zagen dat er twee personen in het voertuig zaten, te weten [medeverdachte] (bestuurder en tevens medeverdachte) en verdachte (bijrijder). De tenaamgestelde van het voertuig was [betrokkene] . De verbalisanten zagen dat verdachte een witkleurige en daar bovenop een bruinkleurige tas tussen haar benen had staan. Toen zij uit de auto was gestapt, bleef zij telkens naar de tassen kijken. De verbalisant hoorde verdachte zeggen dat zij geen geldig legitimatiebewijs bij zich had. Verdachte toonde de verbalisant haar telefoon, waarop de verbalisant een foto en de naam van verdachte zag. Verdachte kwam reeds meerdere keren in de politiesystemen voor ten aanzien van bezit en gebruik van harddrugs. Toen aan verdachte werd gevraagd of zij verdovende middelen bij zich had maakte zij ‘nee-schuddende’ bewegingen met haar hoofd. Verbalisant [verbalisant 1] stond met verbalisant [verbalisant 2] aan de rechterzijde van het voertuig en vroeg aan verdachte of zij in de bruinkleurige tas, gelegen op de witte tas voor de bijrijdersstoel, mocht kijken. Zij hoorde verdachte zeggen dat zij dit niet nodig vond. Medeverdachte [medeverdachte] zei dat de verbalisanten wel op de achterbank van het voertuig mochten kijken. Daarop opende verbalisant [verbalisant 1] de rechter achterdeur van het voertuig. Verbalisant [verbalisant 2] zag op de grond achter de bestuurdersstoel een voorwerp gelijkend op een taser liggen. Vervolgens is het voertuig op grond van de Wet Wapens en Munitie doorzocht. In de bruinkleurige tas werd een zwartkleurig doosje aangetroffen met daarin verschillende soorten pillen en poeders. Op één van de zakjes stond te tekst MDMA. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verbalisant [verbalisant 1] samen met verdachte aan de rechterzijde van het voertuig stond. Het voorste portier was geopend en verdachte stond tussen het voertuig en de geopende deur. Medeverdachte [medeverdachte] stond aan de linkerzijde van het voertuig. Verdachte en medeverdachte gaven aan dat zij de inhoud van de tassen niet wilden laten zien, omdat het niet hun tas was. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg of zij in het voertuig mocht kijken. Medeverdachte [medeverdachte] zei dat de verbalisanten wel in het voertuig mochten kijken, maar dat er niets overhoop gehaald mocht worden. Verdachte vulde hem aan door te zeggen, dat zij weleens had gehoord dat het anders ‘
een soort van doorzoeken’ wordt en dat ze had gehoord dat zoiets niet mag. In reactie op de gegeven toestemming opende verbalisant [verbalisant 1] het rechter achterportier en keek in de auto. Verbalisant [verbalisant 2] keek in het voertuig en zag, links achter de bestuurdersstoel, een apparaat dat leek op een stroomstootwapen. Dit apparaat had tevens een lampje dat aanstond. Hierop heeft hij het linker achterportier geopend en geconstateerd dat het daadwerkelijk om een stroomstootwapen ging. De hierop volgende doorzoeking resulteerde in het aantreffen van diverse soorten drugs en informatie. [5]
Verbalisant [verbalisant 1] hoorde dat medeverdachte [medeverdachte] toestemming gaf aan de verbalisanten om in de kofferbak te kijken. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg nogmaals aan verdachte waarom zij haar de inhoud van de tas niet wilde laten zien. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] gaven te kennen dat het niet hun tas was en om die reden niet andermans spullen wilden openen. Hierop vroeg [verbalisant 1] of zij dan wel in het voertuig mocht kijken. Medeverdachte [medeverdachte] zei dat zij wel achterin de auto mocht kijken, maar dat zij de boel niet overhoop mocht halen omdat de auto niet van hem was. Hierop reikte [verbalisant 1] met haar rechterarm naar de deurgreep van het rechterportier. Medeverdachte [medeverdachte] stond op dat moment aan de andere kant van het voertuig op gelijke hoogte met [verbalisant 1] . [verbalisant 1] vroeg aan [medeverdachte] : ‘geef je mij dus toestemming om in je auto te kijken?’. Zij hoorde hem antwoorden met: ‘ja’. Daarop opende zij met haar rechterhand het rechter achterportier van het voertuig. [6]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij het voertuig op 6 september heeft uitgeleend aan medeverdachte [medeverdachte] in ruil voor € 200,--. Getuige heeft verklaard dat hij het voertuig helemaal leeg heeft gehaald voordat [medeverdachte] zijn auto kwam halen. Er lagen alleen nog een paar verhuisdozen in, een deken, een gordijnstang en wat kleine dingetjes zoals een externe batterij voor zijn telefoon etc. [7]
Bevoegdheid
De verdediging heeft aangevoerd dat de doorzoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze zaak hebben de verbalisanten gebruik gemaakt van hun controlebevoegdheden naar aanleiding van een ‘hit’ in het ANPR-systeem. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] eerst toestemming gegeven om in de kofferbak van de auto te kijken. Daarna werd door de verbalisanten meermalen verzocht om in het voertuig te kijken, waarop medeverdachte antwoordde dat zij wel achterin de auto mochten kijken, maar de boel niet overhoop mochten halen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft nogmaals gevraagd: ‘geef je mij dus toestemming om in je auto te kijken?’. Deze vraag werd door de medeverdachte met ‘ja’ beantwoord. Waarbij zowel verdachte als medeverdachte aan hebben gegeven dat het voertuig niet mocht worden doorzocht. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] de deur van het voertuig geopend, waarop een andere verbalisant links achter de bestuurdersstoel een stroomstootwapen zag liggen. Naar aanleiding van het aantreffen van dit voorwerp is een verdenking op grond van de Wet wapens en munitie ontstaan en heeft een doorzoeking van het voertuig plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het openen van de rechterportier van het voertuig met toestemming van verdachte en medeverdachte is gebeurd. Dat de medeverdachte later tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij geen toestemming heeft gegeven om het portier te openen, doet daar niet aan af. Met het openen van het achterportier om in de auto te kunnen kijken is (met de overigens gegeven toestemming) bovendien niet reeds sprake van het doorzoeken van de auto. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim zoals door de verdediging aangevoerd.
Dat verdachte hierdoor nadeel heeft ondervonden, is evident (waarbij de rechtbank zich er rekenschap van heeft gegeven dat haar belang dat het gepleegde feit - het aanwezig hebben van drugs - niet werd ontdekt, niet kan gelden als een rechtens te respecteren belang).
Wetenschap ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat het stroomstootwapen in het voertuig aanwezig was. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte zat op de bijrijdersstoel van een door medeverdachte geleende auto, waarin diverse andere goederen lagen. Het feit dat er een stroomstootwapen achterin het voertuig lag en verdachte voorin het voertuig zat, maakt nog niet dat zij wist dat het wapen daar lag. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte niet eerst achterin de geleende auto heeft gekeken voordat zij op de bijrijdersstoel is gaan zitten en dus niet heeft gezien dat tussen de andere spullen die in de auto lagen een taser lag.
Nu niet kan worden aangetoond dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een stroomstootwapen in het voertuig, zal de rechtbank verdachte
vrijsprekenvan het onder
feit 2tenlastegelegde.
Wetenschap ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat in de bruine tas die tussen haar benen stond drugs zat. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte zat op de bijrijdersstoel met tussen haar benen een witte tas en daar bovenop een bruine tas. Verdachte heeft verklaard dat alleen de witte tas van haar was. In de bruine tas bevond zich een hoeveelheid verdovende middelen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij niet wist wat er in de bruine tas zat en dat deze al in de auto lag ongeloofwaardig. De drugs die in de tas zijn aangetroffen vertegenwoordigen een behoorlijke waarde in geld. Dat maakt het, volgens de rechtbank, niet aannemelijk dat getuige [getuige] de auto heeft uitgeleend met deze tas erin. Daarnaast lag de bruine tas bovenop de witte tas van verdachte. De bruine tas moet dus op de witte tas van verdachte geplaatst zijn, nadat verdachte haar witte tas in de auto had gelegd. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte op die wijze, de bruine tas bovenop de witte tas tussen de benen van verdachte, gaan rijden. Zowel verdachte als medeverdachte hebben daar geen aannemelijke verklaring voor. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de tas op andere wijze in de auto terecht is gekomen dan door verdachte en medeverdachte en dat zij wisten van de inhoud van de tas. Verder vindt de rechtbank bewezen dat er sprake is geweest van medeplegen doordat verdachte de tas met de verdovende middelen samen met medeverdachte [medeverdachte] aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks7 september 2022 te Elst, gemeente Overbetuwe, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en
/ofopzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en
/ofamfetamine en
/ofMDMA,
in elk geval (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of amfetamine en/of MDMA,zijnde
(een)middel
(en
)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij verzocht om bij strafoplegging het onvoorwaardelijke deel te beperken tot de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank dit onvoldoende passend vindt, kan daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf worden opgelegd. Voorts verzoekt de verdediging conform het reclasseringsadvies om geen bijzondere voorwaarden aan de mogelijk voorwaardelijk op te leggen straf te koppelen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich, samen met medeverdachte tevens haar levenspartner, schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van een hoeveelheid verdovende middelen. Handel in, vervoer van en bezit van harddrugs moeten krachtig bestreden worden omdat het gebruik daarvan kan leiden tot verslaving en schade oplevert voor de volksgezondheid. Bovendien veroorzaakt de criminaliteit die met de handel in en het gebruik van harddrugs gepaard gaat schade en overlast voor de samenleving. Het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid harddrugs draagt aan al die gevolgen bij.
Verdachte is eerder in aanraking geweest met politie en justitie. Uit het uittreksel van haar justitiële documentatie van 20 maart 2023 blijkt onder meer dat zij in 2021 en 2022 onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden zich wederom in te laten met drugscriminaliteit.
De rechtbank heeft ook gelet op het reclasseringsrapport van 29 maart 2023. Daarin komt naar voren dat verdachte haar leven inmiddels goed op orde lijkt te hebben. Sinds 8 december 2021 heeft zij een hulpverleningstraject bij Iriszorg. In dit traject heeft er diagnostiek plaatsgevonden. Voorafgaand aan de diagnostiek heeft zij zes weken geen verdovende middelen gebruikt. Ook de afgelopen periode sinds oktober 2022 laat zij zien door middel van urinecontroles dat zij haar gebruik onder controle heeft. Verder werkt verdachte en geeft zij aan dat zij zich goed voelt en dat het drugsgebruik een andere plek heeft gekregen. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat op laag. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig omdat het huidige toezicht (onder parketnummer 21/002830-21) positief verloopt. Dit toezicht loopt nog tot 7 augustus 2024.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf in het nadeel van verdachte rekening met haar strafblad en dat zij in de lopende proeftijd wederom is aangehouden met een grote hoeveelheid verdovende middelen.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat zij haar leven nu goed op orde lijkt te hebben. Zij heeft een woning, werk en uit de urinecontroles blijkt dat zij al enige tijd geen drugs heeft gebruikt. De rechtbank wil voorkomen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze goede ontwikkelingen gaat doorkruisen.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank verdachte wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Voor de duur daarvan zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS die zien op het vervoeren en aanwezig hebben van harddrugs. Het onvoorwaardelijke deel zal gelijk zijn aan het voorarrest. Een deel van de straf zal voorwaardelijk zijn, met het doel verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen. Bijzondere voorwaarden zal de rechtbank achterwege laten, nu daarin reeds voorzien is door de bijzondere voorwaarden die al aan verdachte zijn opgelegd onder voormeld parketnummer 21/002830-21 en nog doorlopen tot 7 augustus 2024.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 114 dagen, met aftrek van de door haar reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

parketnummer 05-250913-21
De politierechter heeft verdachte op 3 maart 2022 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 3 jaren.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen en de proeftijd moet worden verlengd.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.
De rechtbank zal in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf van 120 uur gelasten. Verdachte heeft momenteel werk en een woning. Daarnaast komt zij de afspraken met de reclassering na en blijkt uit de urinecontroles dat zij geen drugs (meer) gebruikt. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte haar werk en woning kan behouden, de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf kan deze zekerheden doen wegvallen. Daarom zal de rechtbank de gevangenisstraf omzetten in een taakstraf.
parketnummer 16-286081-20
De politierechter heeft verdachte op 4 juni 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen en de proeftijd moet worden verlengd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met één jaar te verlengen. De rechtbank ziet deze aanleiding in de enkele reden dat verdachte nu in beeld is bij de reclassering en zij de gemaakte afspraken nakomt. Daarnaast blijkt uit de herhaalde urinecontroles dat verdachte geen drugs (meer) gebruikt. De rechtbank merkt daar nog wel bij op dat zij hiermee een allerlaatste kans geeft aan verdachte.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
114 (honderdveertien) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
90 (negentig) dagen,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 3 maart 2022 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 4 weken (parketnummer 05-250913-21);
 gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een taakstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 weken;
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 4 juni 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 8 (acht) maanden (parketnummer 16-286081-20);
 verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter van 4 juni 2021 met één jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. Ö. Sari (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. R.M.H. Pennings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Informatieorganisatie, Afdeling Business Intelligence en Kwaliteit, Team Kwaliteit van Informatie, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022414170, gesloten op 13 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanhouding verdachte, p. 104.
3.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 25 t/m 31, rapport NFiDENT d.d. 8 september 2022, p. 32 t/m 34, proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 35 t/m 56, rapport NFiDENT d.d. 30 september 2022, p. 57 t/m 61.
4.Proces-verbaal aanhouding verdachte, p. 104 t/m 106.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 63.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 65 en 66.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 9.