In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 10 mei 2023, wordt het beroep van eiser A tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik van een pand in [plaats B] als onderwijsfunctie beoordeeld. De omgevingsvergunning werd op 28 april 2020 verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. Eiser, bijgestaan door mr. L. Brouwers, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en het college heeft het bezwaar op 17 februari 2021 in stand gelaten. De rechtbank heeft op 31 maart 2023 de zaak behandeld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder de geschiktheid van het pand voor het feitelijke gebruik, de brandveiligheid en de parkeermogelijkheden. De rechtbank stelt vast dat de regels waar eiser zich op beroept, zijn opgesteld ter bescherming van de belangen van de gebruikers van het pand en niet van eiser zelf. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd, zoals vastgelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat eiser geen belanghebbende is in de zin van deze regels, omdat hij op meer dan 100 meter afstand woont van het pand.
De rechtbank gaat verder in op de beroepsgronden van eiser met betrekking tot de verkeersveiligheid en de parkeermogelijkheden. Eiser stelt dat er onvoldoende parkeerruimte is voor 75 leerlingen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de verkeersveiligheid. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verleende vergunning en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Uiteindelijk blijft de omgevingsvergunning in stand en wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard.