ECLI:NL:RBGEL:2023:2655

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1382
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijk gebruik van een pand voor onderwijsfunctie en de beoordeling van het relativiteitsvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 10 mei 2023, wordt het beroep van eiser A tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik van een pand in [plaats B] als onderwijsfunctie beoordeeld. De omgevingsvergunning werd op 28 april 2020 verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. Eiser, bijgestaan door mr. L. Brouwers, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en het college heeft het bezwaar op 17 februari 2021 in stand gelaten. De rechtbank heeft op 31 maart 2023 de zaak behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder de geschiktheid van het pand voor het feitelijke gebruik, de brandveiligheid en de parkeermogelijkheden. De rechtbank stelt vast dat de regels waar eiser zich op beroept, zijn opgesteld ter bescherming van de belangen van de gebruikers van het pand en niet van eiser zelf. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd, zoals vastgelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat eiser geen belanghebbende is in de zin van deze regels, omdat hij op meer dan 100 meter afstand woont van het pand.

De rechtbank gaat verder in op de beroepsgronden van eiser met betrekking tot de verkeersveiligheid en de parkeermogelijkheden. Eiser stelt dat er onvoldoende parkeerruimte is voor 75 leerlingen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de verkeersveiligheid. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verleende vergunning en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Uiteindelijk blijft de omgevingsvergunning in stand en wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, het college

(gemachtigde: J. Bovendorp).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruiken van het pand [gelegen aan het adres C] in [plaats B] als onderwijsfunctie. Het college heeft deze omgevingsvergunning op 28 april 2020 verleend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2021 op het bezwaar van eiser, heeft het college deze omgevingsvergunning in stand gelaten. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. L. Brouwers, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Belanghebbende?
4. Alleen belanghebbenden kunnen in beroep bij de rechtbank. Dit moet de rechtbank zelf beoordelen. De rechtbank vindt eiser belanghebbende, omdat hij ruimtelijke gevolgen kan ervaren door het gebruik van het pad langs zijn woning door de gebruikers van het pand waarvoor de vergunning is verleend. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Omvang geding
5.1.
Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een oordeel te geven over de volgende beroepsgronden:
“De opleiding verzorgt door Aventus, moet gezien worden als een door de overheid goed omschreven volwaardige BOL-opleiding met kantoor, theorielokaal en praktijklokaal;
Het betreft hier een geluidgevoelig object dat niet thuis hoort op het industrieterrein (het is een volwaardige school/BOL-opleiding);
Als de school wel zou worden toegelaten dan is er absoluut onvoldoende ruimte voor het parkeren op eigen erf voor 75 leerlingen (bestemmingsplan, veiligheid en overlast) dan wel is er geen enkel onderzoek om aan te tonen dat het wel kan;
Er is geen bouwbesluit- en Arbowet-waardige pauzeruimte (pand niet geschikt voor het feitelijk gebruik);
Het pand (de beide gekoppelde units gehuurd door de gemeente) voldoet niet aantoonbaar aan het bouwbesluit voor wat betreft ventilatie;
Het pand en de directe omgeving is niet (brand)veilig (er is geen onderzoek gedaan naar het huisvesten van 75 leerlingen en begeleiders, verkeer en parkeren);
Er zijn grote twijfels over de ontsnappingsroutes voor 75-97 mensen in de Portacabin units door de beide hallen naar buiten.”
5.2.
De rechtbank gaat hierna in op deze beroepsgronden.
Geluidgevoelige school, Bouwbesluit 2012, Arbeidsomstandighedenwetgeving, brandveiligheid
6.1.
Eiser heeft verschillende regels genoemd waar de omgevingsvergunning niet aan zou voldoen. Zo stelt hij dat een geluidsgevoelige school niet thuishoort op een industrieterrein, stelt hij de brandveiligheid van het pand ter discussie en stelt hij dat het pand niet geschikt is voor het feitelijke gebruik omdat dat niet aan het Bouwbesluit 2012 en de Arbeidsomstandighedenwetgeving voldoet.
6.2.
In het bestuursrecht geldt de regel dat een bestuursrechter een besluit niet vernietigt vanwege strijd met regels die de belangen van anderen dan eiser beogen te beschermen. Dit heet het ‘relativiteitsvereiste’ en staat in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht.
6.3.
De regels waar eiser zich hier op beroept zijn geschreven voor de bescherming van de belangen van de gebruikers van het pand en dus niet voor zijn eigen belangen. Dat geldt voor de regels over de bescherming van geluidgevoelige bestemmingen [1] en de geschiktheid van het pand voor feitelijk gebruik. [2] De regels over brandveiligheid beschermen niet alleen de belangen van de gebruikers van het pand, maar ook die van belendende gebouwen, maar omdat eiser op ruim 100 meter afstand woont, is geen sprake van een belendend gebouw en kan hij zich niet voor zijn eigen belang op de regels over brandveiligheid beroepen. [3] Verder geldt dat Arbeidsomstandighedenregels zien op de bescherming van de belangen van werknemers. Omdat deze beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit van 17 februari 2021 beoordeelt de rechtbank deze beroepsgronden niet inhoudelijk.
Omvang vergunning
7.1.
Eiser stelt dat sprake is van een volwaardige opleiding en dat de vergunning niet mocht worden verleend voor gebruik van het pand door 75 personen. Nu er feitelijk steeds maar ongeveer 15 personen tegelijk aanwezig zijn, had de vergunning niet voor veel meer personen mogen worden verleend. Eiser vreest voor overlast als de vergunning zo intensief en door zoveel mensen wordt gebruikt.
7.2.
Het is vaste rechtspraak dat het college moet beslissen op een aanvraag, zoals die is ingediend. [4] In dit geval heeft de vergunninghouder op 2 maart 2020 een vergunning aangevraagd voor het beoogde gebruik van
“onderwijs voor ca. 75 leerlingen”. Het college heeft in de omgevingsvergunning onderzocht en geconcludeerd dat dit gebruik door 75 leerlingen ruimtelijk aanvaardbaar is. Het college mocht de omgevingsvergunning niet desondanks verlenen voor minder personen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Parkeren8.1. Eiser stelt dat er onvoldoende parkeerruimte is op eigen erf voor 75 leerlingen en dat dit niet is onderzocht.
8.2.
Het college heeft in de omgevingsvergunning en ter zitting onderbouwd dat er voor het aangevraagde gebruik, een onderwijsfunctie voor 75 personen, voldoende auto- en fietsparkeerplaatsen zijn. Het college heeft onderbouwd dat er voor dit initiatief één parkeerplaats minder nodig is dan de geldende bedrijfsbestemming. Dit is berekend aan de hand van het Parapluplan Parkeren, waarin wordt uitgegaan van de Nota Parkeernormen. Voor de geldende bedrijfsbestemming is de norm toegepast voor een bedrijfsverzamelgebouw (1,95 parkeerplaatsen per 100 m2, hier is sprake van 300 m2 bedrijfsvloeroppervlakte) en dan komt de behoefte uit op zes parkeerplaatsen. Voor dit initiatief, is de parkeernorm voor een ROC toegepast (per 100 leerlingen 5,9 parkeerplaatsen) en dan is de behoefte omgerekend naar 75 personen: 4,43 parkeerplaatsen, naar boven afgerond vijf parkeerplaatsen.
Eiser heeft niet aangevoerd waarom deze onderbouwing niet juist of niet redelijk zou zijn. Eiser heeft op de zitting nog naar voren gebracht dat studenten van een technische ROC-opleiding over het algemeen meer auto’s bezitten dan andere ROC-studenten. Los van de vraag of dit zo is, is hier de parkeernorm voor een ROC toegepast. De niet-onderbouwde, algemene stelling van eiser dat leerlingen van technische opleidingen meer auto’s bezitten, maakt niet dat het college niet van deze parkeernorm mocht uitgaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
(Verkeers)veiligheid / overlast
9.1.
Eiser stelt dat het pand en de directe omgeving niet veilig zijn, omdat er geen onderzoek is gedaan naar het huisvesten van 75 leerlingen en begeleiders. Verder vreest eiser voor overlast voor de omgeving, doordat er geen geschikte pauzeruimte is.
9.2.
Het college heeft de verkeersveiligheid en sociale veiligheid van het gebruik door 75 personen onderzocht en in het bestreden besluit onderbouwd dat die niet in het geding zijn. Eiser heeft die onderbouwing niet gemotiveerd betwist. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.90.
2.AbRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.40.
3.AbRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.38 en 10.39.
4.Zie bijvoorbeeld AbRvS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1580, r.o. 2.2.