ECLI:NL:RBGEL:2023:2633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
05-136405-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige militair voor doorrijden na een ongeval en zware mishandeling met verwerping van noodweerexces

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige militair, die werd beschuldigd van doorrijden na een verkeersongeval en zware mishandeling. De verdachte was betrokken bij een aanrijding op 23 maart 2022 op de Rijksweg A28, waarbij hij de plaats van het ongeval verliet zonder zijn identiteit bekend te maken, terwijl hij wist dat er schade was toegebracht aan een ander. Daarnaast werd hij beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een tweede slachtoffer op 26 april 2022. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat de verdachte niet in een situatie van onmiddellijke dreiging verkeerde op het moment van de mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf van 160 uur op, met een voorwaardelijke militaire detentie van drie maanden. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05-136405-22 en 05/281695-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak : 8 mei 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. R.J. Sterk, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 05/136405-22
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Assen, op de Rijksweg A28 in de richting van Groningen, op of omstreeks 23 maart 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten naam [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht.
onder parketnummer 05/281695-22
hij op of omstreeks 26 april 2022 te [pleegplaats] , althans in Nederland aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de voorwand van de bovenkaakholte en/of een kneuzing van de aangezichtszenuw en/of een hersenschudding en/of een oogkasbreuk en/of een gebroken kaakbijholte en/of een scheur in/op het achterhoofd, heeft toegebracht door (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen en/of te schoppen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2022 te [pleegplaats] , althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen en/of te schoppen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer 05/136405-22 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 23 maart 2022 omstreeks 21:45 uur reed [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in een Mini Cooper op de Rijksweg A28 ter hoogte van Assen toen zij in botsing kwam met een Citroën Cactus. [2] Door de aanrijding zijn de achterbumper en het linker achterlicht van haar auto beschadigd. [3] De achterbumper was zo omgebogen dat deze tegen het linker achterwiel aan kwam. [4]
Verdachte was de bestuurder van de Citroën Cactus ten tijde van de aanrijding. [5] Door de aanrijding is de kentekenplaat van de voorkant van zijn auto terecht gekomen op de vluchtstrook. [6] Op 24 maart 2022 omstreeks 14:10 uur had hij nog geen contact gezocht met de politie of de Koninklijke Marechaussee. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte de auto van aangeefster niet kon ontwijken.
Beoordeling door de militaire kamer
Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op woensdag 23 maart 2022, omstreeks 21:45 uur, reed op de Rijksweg A28. Zij was op dat moment op de linker rijstrook bezig met het inhalen van een ander voertuig, toen zij tijdens het rijden in haar spiegels zag dat een Citroën Cactus, haar met zeer hoge snelheid naderde. Toen zij het voertuig dat zij probeerde in te halen nog niet voorbij was, werd zij van achteren aangereden door het voertuig dat haar met hoge snelheid naderde. Toen het voertuig tegen haar auto reed, hoorde ze een harde knal. Het voertuig haalde haar in en reed door. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij bij de verdachte in de auto zat. Hij zag en voelde dat ze recht achterop de Mini Cooper klapten. In de rechterbuitenspiegel zag hij dat het voertuig langzaam terug ging naar de rechterbaan. Hij zag dat de verdachte niet wist wat hij moest doen en bleef doorrijden. [9]
De verdachte heeft verklaard dat hij achter op de Mini Cooper is gereden. Hij hoorde een tik en voelde dat hij tegen de auto aan zat. [10] Hij zag in zijn spiegel dat de auto naar de kant (de rechtbank begrijpt: de vluchtstrook) ging. De verdachte wist niet wat hij moest doen en is in eerste instantie doorgereden. Hij is nog terug gereden, maar zag de Mini Cooper niet meer. Daarna is hij terug gegaan naar de kazerne. Hij heeft de politie niet gebeld, omdat hij niet wist wat hij moest doen. Hij was van plan om het ongeval de volgende dag te melden. Hij had gezien dat hij schade had en zijn kentekenplaat was verloren. [11]
Bewijsmotivering
1. De betrokkenheid van de verdachte bij het verkeersongeval
Aangeefster heeft verklaard dat zij van achteren werd aangereden. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte recht achterop de auto van aangeefster klapte. Gelet hierop stelt de militaire kamer vast dat de verdachte recht achterop de auto van aangeefster is gereden. Voor het standpunt van verdachte dat hij haar auto niet kon ontwijken, ziet de militaire kamer onvoldoende ondersteuning in het procesdossier.
Op basis van het voorgaande stelt de militaire kamer vast dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte betrokken was.
2. De wetenschap/het vermoeden van de verdachte van schade
Aangeefster heeft verklaard dat zij een harde knal hoorde toen de verdachte achterop haar auto botste. Verdachte heeft verklaard dat hij hoorde en voelde dat zijn auto tegen die van aangeefster aan zat. Gelet op hun verklaringen, in samenhang bezien met de schade aan beide voertuigen, is de militaire kamer van oordeel dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat door de aanrijding schade is ontstaan aan het voertuig van aangeefster.
3. Tijdig bekend maken identiteit door de verdachte?
De verdachte heeft verklaard dat hij in zijn spiegel zag dat de auto van aangeefster naar de kant ging. Hij is doorgereden en had zich toen de Koninklijke Marechaussee de volgende dag contact met hem zocht nog niet gemeld bij de politie, terwijl op dat moment meer dan twaalf uren na het ongeval zijn verstreken. De militaire kamer is van oordeel, dat de verdachte hiermee onvoldoende heeft gedaan om zijn identiteit en zijn betrokkenheid bij dit ongeval tijdig kenbaar te maken. Dat hij, zoals hij zelf heeft verklaard, enige tijd op de vluchtstrook heeft gewacht en daarna is terug gereden, maar de auto van aangeefster niet zag staan, doet daar niet aan af.
Conclusie
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij een verkeersongeval en de plaats van dit ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat door dit ongeval schade was toegebracht aan [slachtoffer 1] en hij niet tijdig zijn identiteit of de identiteit van zijn voertuig bekend heeft gemaakt.
De militaire kamer komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder dit parketnummer ten laste gelegde feit.
Parketnummer 05/281695-22 [12]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van noodweerexces, waardoor de verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de militaire kamer
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat hij op 26 april 2022 in [pleegplaats] was met [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). Toen hij op de Gewelfde Stenenbrug liep, zag hij dat [slachtoffer 3] niet meer naast hem liep, maar nog in de rij stond ter hoogte van restaurant De Buren. Hij zag dat [slachtoffer 3] een duw kreeg van een man. [slachtoffer 2] rende terug, pakte [slachtoffer 3] bij zijn arm en heeft hem meegenomen. Toen ze op de Gewelfde Stenenbrug liepen, voelde [slachtoffer 2] dat hij van achteren hard op zijn hoofd werd geschopt of geslagen. [13]
De volgende dag was hij erg misselijk en hij voelde een kloppende en stekende pijn in zijn hoofd. De rechterkant van zijn gezicht was blauw en opgezwollen en in zijn rechteroog zat een bloeduitstorting. Op 29 april 2022 is hij naar het ziekenhuis geweest. Er bleek een deuk in zijn schedel te zitten onder zijn rechterjukbeen ter hoogte van zijn neusvleugel, waardoor er een zenuw kapot is. Hierdoor heeft hij geen gevoel meer in zijn rechterbovenkaak. Zijn tanden en tandvlees rechtsboven zijn gevoelloos. Volgens de kaakchirurg is de kans op herstel minimaal. Na de mishandeling heeft [slachtoffer 2] niet meer kunnen werken. [14]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] naar het centrum van [pleegplaats] wilde. Ze wilden door een hek naar buiten gaan. Aan de andere kant van het hek stond een groepje mensen waar [slachtoffer 3] een woordenwisseling mee kreeg. [slachtoffer 2] trok [slachtoffer 3] bij zijn arm en zei dat ze naar het Waagplein moesten gaan. Toen ze samen in de richting van het Waagplein liepen, werd [slachtoffer 2] uit het niets van achteren aangevallen. [slachtoffer 2] ging in één keer neer. De jongen die dit had gedaan, wilde daarna [slachtoffer 3] aanvallen en heeft hem met zijn vuisten geslagen. [15]
De verdachte heeft verklaard dat hij voor de dranghekken stond om een kroeg binnen te gaan in [pleegplaats] toen twee mannen zijn zus omver beukten. De verdachte vond dat de persoon die tegen zijn zus aan liep agressief over kwam. Er was niet normaal met die persoon te praten. Toen zijn zus iets zei, kwam de persoon gelijk neus aan neus met haar staan. Hierop heeft de verdachte de persoon een duwtje gegeven. Vervolgens kreeg de verdachte gelijk een klap op zijn hoofd en er ontstond een kleine worsteling tussen de verdachte en deze persoon. De tweede persoon mengde zich hier ook in. De verdachte heeft ook met hem gevochten. Het was twee tegen één en er zijn over en weer klappen gevallen. De beveiliging heeft hen uit elkaar gehaald. De twee personen zijn weggelopen in de richting van het Waagplein. De verdachte is achter hen aangerend, omdat hij geëmotioneerd was door zijn zus en het feit dat ze hem met zijn tweeën pakten. De verdachte heeft één van hen ergens op zijn gezicht geslagen en zag dat deze persoon viel. [16]
Getuige [getuige 2] , de zus van de verdachte, heeft verklaard dat zij zag dat twee personen via de dranghekken het uitgaansgebied wilden verlaten. Ze begonnen meteen te drukken en gingen recht door de menigte. Hierdoor kwamen haar vriendin en zij ten val. Toen [getuige 2] hierop reageerde, kwam persoon B intimiderend tegenover haar staan. Hij was druk met zijn handen aan het bewegen en hij was heel erg opgefokt. Dit gaf [getuige 2] een onveilig gevoel. De verdachte kwam er tussen staan. Hij gaf een kleine duw om meer ruimte te creëren tussen [getuige 2] en persoon B. Persoon B haalde vervolgens uit richting de verdachte en raakte hem in het gezicht. Hierdoor raakten de verdachte en persoon B in gevecht. Vervolgens kwam persoon A ook bij het gevecht. Een bewaker haalde hen bij de verdachte weg en werden weggestuurd. [getuige 2] zag dat de verdachte heel boos en geëmotioneerd was en meteen achter personen A en B rende. [getuige 2] zag dat hij uithaalde naar één van de twee personen. Ze zag dat persoon A neer ging richting de grond. Ze zag dat de verdachte nog steeds heel erg opgefokt was. [17]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij bij de verdachte en zijn zus stond toen ze een harde zet van achteren kregen, waardoor de zus van de verdachte voorover over de dranghekken viel. De zus van de verdachte sprak de personen, twee of drie jongens, aan. Eén van hen kwam vervolgens heel dichtbij en dreigend op de zus van de verdachte af. Hij maakte meerdere dreigende gebaren en kwam telkens een stapje dichterbij. De verdachte kwam tussen zijn zus en de jongens. Er werden klappen uitgedeeld, maar het was snel voorbij, omdat de bewaking hen uit elkaar haalde. [18]
Op de camerabeelden is te zien dat twee mannen, vermoedelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , op de Mient liepen in de richting van de Bathbrug. Achter hen kwam verdachte NN1 aangerend die tegen leek te worden gehouden door een ander persoon. NN1 liep tegen [slachtoffer 2] aan, waarbij hij het hoofd van [slachtoffer 2] leek te raken. [slachtoffer 2] viel voorover. Zijn hoofd raakte als eerste de grond. Vanaf dat moment tot aan het einde van de beelden lag hij roerloos op de grond. [19]
[slachtoffer 2] is op 27 april 2022 onderzocht in het ziekenhuis. Er was sprake van trauma capitis, een fractuur orbitabodem en sinus maxillaris rechts en een laceratie aan de linkerzijde van het achterhoofd. [20] Er was tevens een vermoeden van niet uitwending waarneembaar letsel, te weten een breuk in de voorwand van de bovenkaakholte en een kneuzing van de aangezichtszenuw met een doof gevoel in het tandvlees als gevolg. De verwachting is dat zowel de breuk als de kneuzing restloos zullen herstellen. [21] Zenuwweefsel heeft echter een beperkte en trage herstelpotentie heeft (tot ongeveer een jaar) ten aanzien van het verminderde gevoel van het tandvlees in de rechterbovenkaak. [22]
Bewijsmotivering
[slachtoffer 2] heeft door het incident lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit fracturen in de voorwand van de bovenkaakholte, de oogkas en de kaakbijholte, een kneuzing van de aangezichtszenuw, waardoor hij een jaar na het incident nog steeds last heeft van een doof gevoel in het tandvlees, een hersenschudding en een scheur in/op het achterhoofd. Hoewel de verwachting is dat [slachtoffer 2] hiervan zal herstellen, heeft zenuwweefsel een beperkte en trage herstelpotentie (tot ongeveer een jaar). Gelet op deze lange herstelperiode en omdat [slachtoffer 2] daar nog steeds niet restloos is hersteld, is de militaire kamer van oordeel dat dit letsel moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de militaire kamer vast dat de verdachte naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is gerend en [slachtoffer 2] onverhoeds met kracht op of tegen het gezicht of (achter)hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt. Dat dit met kracht moet zijn geweest blijkt uit het feit dat [slachtoffer 2] door de klap ten val is gekomen zonder dat hij zijn val kon breken en waardoor hij als eerst met zijn gezicht de stenen raakte en enige tijd roerloos op de grond heeft gelegen. Het hoofd, het gezicht, en met name de ogen of oogkassen, vormen een kwetsbaar onderdeel van lichaam. De militaire kamer is van oordeel dat door de gedragingen van verdachte hij daarmee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen en deze kans ook bewust heeft aanvaard. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van verdachte zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de militaire kamer niet gebleken
Conclusie
De militaire kamer komt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/136405-22 en het onder 05/281695-22 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
onder parketnummer 05/136405-22
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Assen, op de Rijksweg A28 in de richting van Groningen, op
of omstreeks23 maart 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten naam [slachtoffer 1] )
letsel en/ofschade was toegebracht.
onder parketnummer 05/281695-22
hij op
of omstreeks26 april 2022 te [pleegplaats]
, althans in Nederlandaan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de voorwand van de bovenkaakholte en
/ofeen kneuzing van de aangezichtszenuw en
/ofeen hersenschudding en
/ofeen oogkasbreuk en
/ofeen gebroken kaakbijholte en
/ofeen scheur in/op het achterhoofd, heeft toegebracht door (met kracht)
in/op/tegen het gezicht/hoofd,
althans het lichaamvan die [slachtoffer 2] te slaan/stompen
en/of te schoppen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val kwam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/136405-22:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
parketnummer 05/281695-22 primair:
zware mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er in de zaak met parketnummer 05/281695-22 sprake was van een noodweersituatie ten aanzien van de zus van de verdachte, maar de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat er geen sprake is van dubbele causaliteit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 05/281695-22 bepleit dat sprake is van noodweerexces, waardoor de verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien – zoals in het onderhavige geval – op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat zijn gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
In dit verband gaat de militaire kamer uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
De militaire kamer gaat hierbij uit van de verklaringen van de verdachte, zijn zus en hun vriendin, omdat zij eensluidend verklaren over de gang van zaken. Hun verklaringen worden op onderdelen ondersteund door de verklaringen van aangever en zijn vriend. Zij hebben namelijk ook aangegeven dat er al eerder sprake was van een conflict althans een woordenwisseling met de (zus van) verdachte, waarbij [slachtoffer 3] een duw kreeg. [slachtoffer 2] was op dat moment al doorgelopen en is teruggelopen naar [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verklaren beiden niet over het alleen of gezamenlijk betrokken te zijn geweest in (kortdurend) een gevecht met verdachte, dat door tussenkomst van twee beveiligers is beëindigd. De militaire kamer heeft echter geen reden voor twijfel dat [slachtoffer 3] als eerste verdachte heeft geslagen nadat hij door verdachte was weggeduwd en zij vervolgens met elkaar in gevecht zijn geraakt. De militaire kamer heeft voorts geen twijfel dat daarna een twee tegen één situatie is ontstaan, die door de beveiligers is gestopt.
De noodweersituatie
De verdachte stond onder andere met zijn zus te wachten bij de dranghekken toen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn zus omver duwden. Toen de zus van de verdachte hier iets van zei, kwam [slachtoffer 3] dreigend en intimiderend tegenover haar staan. Hij bewoog druk met zijn handen, was opgefokt en kwam steeds dichter bij haar staan. De verdachte is tussen hen in gekomen en heeft [slachtoffer 3] weggeduwd om afstand te creëren tussen zijn zus en [slachtoffer 3] .
Vervolgens ontstond er een worsteling of gevecht tussen de verdachte en [slachtoffer 3] , waarbij [slachtoffer 3] is begonnen. Op enig moment heeft aangever zich hier ook in gemengd. Het was dus twee tegen één. Er werden over en weer klappen uitgedeeld.
Naar het oordeel van de militaire kamer was op het moment dat de zus van de verdachte werd bedreigd – waardoor verdachte [slachtoffer 3] een duw gaf – en tijdens de worsteling/het gevecht daarna sprake van (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. De verdachte mocht zich hiertegen verdedigen.
Noodweerexces
Uiteindelijk heeft de beveiliging de verdachte, aangever en [slachtoffer 3] uit elkaar gehaald. Aangever en [slachtoffer 3] zijn vervolgens weggelopen. De verdachte is daarna, terwijl zijn zus [zus] hem trachtte tegen te houden, achter hen aan gerend. Hij was heel boos en geëmotioneerd. Daarna heeft hij met kracht op of tegen het gezicht of (achter)hoofd van aangever geslagen die hierdoor ten val is gekomen.
Naar het oordeel van de militaire kamer was er niet langer sprake van een noodweersituatie toen de beveiliging een einde maakte aan het gevecht en aangever en [slachtoffer 3] wegliepen. De situatie was kennelijk rustig genoeg voor de beveiligers om te vertrekken en ook getuige [getuige 3] heeft verklaard dat na tussenkomst van de beveiligers het weer rustig was. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij boos en geëmotioneerd was en de militaire kamer zich dat onder de gegeven omstandigheden voor kan stellen, is de militaire kamer van oordeel dat dit, mede gelet op het tijdsverloop tussen de worsteling, de geringe bedreiging van [zus] en mishandeling van aangever, geen dusdanig hevige gemoedsbeweging oplevert die zodanig dwingend en onstuitbaar was dat die gemoedsbeweging bij verdachte aan zijn handelen, dat als excessief moet worden gekwalificeerd, het verwijtbare karkater ontneemt. Daarbij neemt de militaire kamer ook in overweging dat verdachte in zijn verhoor bij de politie aangeeft dat het slachtoffer het er zelf naar gemaakt heeft. Ook ter zitting verklaart verdachte dat hij heeft gedacht “jullie pakken mij” en “ik pak hem nog even”. Daaruit blijkt dat veeleer sprake is van een tegenaanval of het nemen van wraak dan van een invoelbare hevige gemoedsbeweging als gevolg van de wederrechtelijke aanranding jegens verdachte(s zus).
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt de militaire kamer dat de gedragingen van de verdachte niet het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De militaire kamer verwerpt dan ook het beroep op noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Conclusie
Verdachte is in zowel de zaak met parketnummer 05/136405-22 als de zaak met parketnummer 05/281695-22 strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis en een voorwaardelijke militaire detentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de oplegging van de straf rekening dient te worden gehouden met het feit dat de verdachte ernstig geprovoceerd werd. Voorts heeft de raadsman verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doorrijden na een verkeersongeval en zware mishandeling. Op 23 maart 2022 kwam hij op de snelweg in botsing met een andere auto en is hij doorgereden. Verdachte wilde de volgende dag melding maken van de botsing. Voordat hij zich had gemeld, nam de Koninklijke Marechaussee al contact met hem op. Ruim een maand later, op 26 april 2022, heeft verdachte [slachtoffer 2] van achteren een klap gegeven waardoor [slachtoffer 2] voorover op de grond viel en stil bleef liggen. Hij heeft hier zwaar lichamelijk letsel aan over gehouden. Verdachte heeft zich niet meer bekommerd om [slachtoffer 2] . Het gaat hier om ernstige strafbare feiten, waarbij duidelijk grenzen zijn overschreden. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het minderjarigenstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De militaire kamer ziet in het dossier en wat ter zitting aan de orde is gekomen geen enkel aanknopingspunt voor pedagogische beïnvloeding van verdachte. De reclassering rept hier in het hierna genoemde rapport ook met geen woord over. De rechtbank is daarom van oordeel dat het volwassenenstrafrecht op verdachte moet worden toegepast.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 20 maart 2023. Daaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 11 april 2023. Daaruit blijkt dat impulsief handelen en handelen vanuit emotie ten grondslag hebben gelegen aan het delictgedrag bij beide feiten. Bij de mishandeling was verdachte onder invloed van alcohol wat tevens van invloed zal zijn geweest op zijn handelen. Verdachte heeft zijn leven op alle leefgebieden op orde, er zijn geen aanwijzingen ten aanzien van structureel agressief gedrag en sinds het laatste feit heeft verdachte zelf actie ondernomen in de vorm van minder uitgaan en minder alcohol te nuttigen. De gevolgen van zijn handelen lijken voor voldoende afschrikeffect te hebben gezorgd. Daarom vindt de reclassering een meldplicht of interventies niet nodig. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
Conclusie
De militaire kamer ziet geen reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken. Gelet op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering is naar het oordeel van de militaire kamer oplegging van een taakstraf aangewezen. De militaire kamer zal daarom aan verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uur opleggen, te vervangen door 80 dagen hechtenis. Daarnaast acht de militaire kamer het van belang om verdachte een externe motivatie te geven om zichzelf onder controle te houden. Daarom zal de militaire kamer eveneens voorwaardelijke militaire detentie voor de duur van 3 maanden aan verdachte opleggen.
De militaire kamer beseft dat de oplegging van een straf die hoger is dan de maxima uit het VGB-beleid van Defensie kan leiden tot intrekking van de VGB van verdachte en uiteindelijk tot ontslag. Hieraan is in dit geval evenwel geen doorslaggevend gewicht toegekend in het voordeel van verdachte, omdat de militaire kamer van oordeel is dat de ernst van de gepleegde feiten een straf rechtvaardigen die hoger is dan de maxima uit het VGB-beleid. De militaire kamer heeft hierbij betrokken dat de oplegging van een hogere straf niet automatisch leidt tot intrekking van de VGB, maar een eigen bestuursrechtelijke beoordeling vergt waarbij rekening wordt gehouden met alle specifieke omstandigheden van het geval. Deze beoordeling behoeft wat de militaire kamer betreft niet in het nadeel van verdachte uit te vallen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde (slachtoffer 2)] heeft in verband met de zaak met parketnummer 05/281695-22 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.093,- aan materiële schade en € 7.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen ten aanzien van de materiële schade en ten aanzien van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de verdediging zich heeft beroepen op noodweerexces.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De militaire kamer overweegt dat de materiële schadeposten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist.
Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de militaire kamer van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de militaire kamer vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de zware mishandeling is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De militaire kamer houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,- vaststellen.
De militaire kamer zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is vanaf 26 april 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De militaire kamer ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen. De verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstraf van 160 uur, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
 legt op een
militaire detentievoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt dat deze militaire detentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
Beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde (slachtoffer 2)]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05/281695-22 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde (slachtoffer 2)] van € 2.093,- aan materiële schade en € 5.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde (slachtoffer 2)] voor het overige niet ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde (slachtoffer 2)] , een bedrag te betalen van € 7.093,- aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 70 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. Ö. Sari, rechter, en Kapitein ter Zee (LD) mr. F.E. Venema, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester [persoon 5] van Koninklijke Marechaussee, brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27ND, gesloten op 11 april 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 3; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 19.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 4.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 19.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 26.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 20.
7.Proces-verbaal, p. 7.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 3.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 2 van het aanvullend procesdossier.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 25.
11.Verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 april 2023.
12.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester [persoon 1] en adjudant [persoon 2] van de Koninklijke Marechaussee, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WN, gesloten op 20 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
13.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 10.
14.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 11.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 13.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45; verklaring van verdachte ter terechtzitting.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 51-52.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 49.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8.
20.Een geschrift, te weten een brief van aios seh [persoon 3] , p. 20.
21.Een geschrift, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer 2] , p. 18.
22.Een geschrift, te weten een brief van aios kaakchirurg [persoon 4] , p. 23.