ECLI:NL:RBGEL:2023:2599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
AWB 23_1901
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afweging van belangen bij voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke vergunningverlening

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verlening van een vergunning aan de vergunninghouder. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek op 28 februari 2023. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, die betrekking heeft op een vaste standplaats voor een viskraam nabij haar zalencentrum. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2023 behandeld, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder de gemachtigde van verzoekster en de vergunninghouder.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster, die stelt dat de viskraam stankoverlast veroorzaakt, tegen de belangen van het college en de vergunninghouder. Hoewel verzoekster haar stelling over stankoverlast niet onderbouwd heeft, erkent de voorzieningenrechter dat het niet onaannemelijk is. Echter, het feit dat verzoekster geen bezwaar heeft tegen de viskraam op andere dagen, vermindert de overtuigingskracht van haar argumenten. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van verzoekster gering is in vergelijking met het belang van de vergunninghouder, die door een schorsing van de vergunning omzetverlies zou lijden.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de vergunninghouder de standplaats kan blijven innemen totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar van verzoekster. De voorzieningenrechter merkt op dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1901

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: J.B. Kaiser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek, het college
(gemachtigden: mr. S. Dekker en S. van der Wal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] (de vergunninghouder)
(eigenaar: [derde-partij]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verlening van een vergunning aan vergunninghouder.
1.1.
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 28 februari 2023 verleend. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de eigenaar van verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van het college, de vergunninghouder en de eigenaar van de vergunninghouder.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de behandeling op zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven een tijdelijke oplossing te vinden. Het college heeft de voorzieningenrechter bericht geen mogelijkheid te zien tot het bieden van een tijdelijke oplossing.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Aan vergunninghouder is een vergunning verstrekt tot het innemen van een vaste standplaats op het [locatie] in [woonplaats] op de dinsdag van 06.00 uur tot 18.00 uur. Verzoekster exploiteert een zalencentrum aan het [locatie]. De vaste standplaats is gelegen vlakbij het pand van verzoekster en het terras dat daaraan verbonden is. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening.
4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de viskraam stankoverlast veroorzaakt. Op dinsdag wordt de was gedaan en de geur gaat in de was zitten. Ook start het terrasseizoen en het is gebleken dat mensen het terras mijden als ze in de vislucht zitten. In het verleden heeft het probleem zich ook al twee keer voorgedaan en toen is in overleg met de gemeente tot een oplossing gekomen, waarbij de toenmalige viskramen op een andere plek op het [locatie] een standplaats toegewezen kregen.
5. Het college stelt zich op het standpunt de procedure voor het aanwijzen van de vaste standplaatsen op een correcte wijze is doorlopen. Verzoekster heeft in die procedure geen zienswijze kenbaar gemaakt. Verder is naar aanleiding van de bezwaren die in het verleden zijn geuit uitdrukkelijk in het standplaatsenbeleid opgenomen dat op vrijdag en zaterdag de standplaats niet door een viskraam mag worden ingenomen.
6. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en de vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekster als volgt af. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er sprake is van stankoverlast. Hoewel dit verder niet onderbouwd is, acht de voorzieningenrechter dit op voorhand niet onaannemelijk. Het verbaast de voorzieningenrechter dan wel dat verzoekster klaarblijkelijk geen probleem heeft met de viskraam op dezelfde plaats op woensdag en donderdag. Dat maakt het argument van het omzetverlies minder overtuigend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekster gering is.
Het college heeft aangegeven dat het ongewenst is dat er tijdelijk een andere standplaats in gebruik wordt genomen gelet op een aantal praktische problemen, namelijk het feit dat er dan een aantal parkeerplaatsen komt te vervallen en de viskraam weer dicht in de buurt van andere bewoners/bedrijven op het [locatie] komt. De voorzieningenrechter vindt dit standpunt vooralsnog niet overtuigend aangezien er op basis van het beleid reeds een incidentele standplaats is aangewezen. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom deze hangende de bezwaarprocedure niet door de vergunninghouder ingenomen kan worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van het college zeer gering is.
Tot slot is er het belang van de vergunninghouder. Op het moment dat de voorzieningenrechter zijn vergunning tijdelijk zou schorsen zou hij niet meer op de dinsdag op de standplaats kunnen staan. Dit leidt tot omzetverlies. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het belang van de vergunninghouder het nodige gewicht toekomt.
7. Alles afwegend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de vergunninghouder in deze het zwaarst weegt. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat naar zijn voorlopig oordeel de vergunning overeenkomstig de geldende (beleids)regels is verleend. (Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat dit niet betekent dat partijen in de bezwaarprocedure zich niet hoeven in te spannen om tot een andere voor alle betrokkenen bevredigende oplossing te komen.) Het voorgaande houdt in dat de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening zal treffen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de vergunninghouder de standplaats in ieder geval in kan nemen tot op het bezwaar van verzoekster is beslist. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.T.H. van het Hof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
de griffier is buiten staat te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.