ECLI:NL:RBGEL:2023:2581

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/05/415019 / KG ZA 23-43
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de constructieve verbetering van een verdiepingsvloer tussen buren met betrekking tot erfdienstbaarheid van overbouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee buren, [eiser c.s.] en [gedaagde], over de constructieve verbetering van een verdiepingsvloer. De eisers, [eiser c.s.], hebben de gedaagde, [gedaagde], aangesproken op haar vermeende verplichting om mee te werken aan de noodzakelijke constructieve verbeteringen aan de verdiepingsvloer, die volgens hen niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. De gedaagde heeft echter betwist dat zij gehouden is om deze verbeteringen uit te voeren, en heeft zich beroepen op de erfdienstbaarheid van overbouw die in de leveringsakte is opgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdiepingsvloer niet mandelig is, omdat er geen notariële akte is die dit bevestigt. Dit betekent dat de gedaagde niet verplicht is om toegang te verlenen voor de werkzaamheden of om mee te betalen aan de verbeteringen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de erfdienstbaarheid van overbouw niet inhoudt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de constructieve aanpassingen, vooral omdat de wijzigingen die [eiser c.s.] heeft aangebracht aan de zolderverdieping, die nu als slaapkamers worden gebruikt, niet onder het onderhoud vallen zoals bedoeld in de akte.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser c.s.] afgewezen, omdat er onvoldoende grondslag was voor de eisen die zij stelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de door [eiser c.s.] gewenste werkzaamheden. De gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij in reconventie veroordeeld in de proceskosten, terwijl de vorderingen van [gedaagde] ook zijn afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 4 mei 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/415019 / KG ZA 23-43
Vonnis in kort geding van 4 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. C.J. Luiten te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.A. Holtland - Van der Zwaag te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2023 met producties 1 tot en met 18
  • de e-mail van [eiser c.s.] van 21 maart 2023 met producties 19 en 20
  • de op 21 maart 2023 ingekomen conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 14
  • de e-mail van [eiser c.s.] van 22 maart 2023 met producties 21 tot en met 23
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 23 maart 2023
  • de pleitnota van [eiser c.s.]
  • de pleitnota van [gedaagde]
  • de e-mail van [eiser c.s.] van 13 april 2023 waarin wordt verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is sinds 24 februari 2014 eigenaar van het perceel en de woning aan [adres perceel gedaagde ] te [woonplaats] , kadastraal bekend [naam gemeente] , sectie [X] , nummer [A] (hierna: [adres perceel gedaagde ] ).
2.2.
[eiser c.s.] is sinds 25 april 2014 eigenaar van het perceel en de woning aan de [adres perceel eiser c.s.] te [woonplaats] , kadastraal bekend [naam gemeente] , sectie [X] , nummer [B] (hierna: [adres perceel eiser c.s.] ) en van een aangrenzend perceel grond, kadastraal bekend [naam gemeente] , sectie [X] , nummer [C] .
2.3.
[gedaagde] en [eiser c.s.] zijn buren. De woningen zijn aan elkaar gebouwd. [gedaagde] woont in de benedenwoning aan de linkerzijde. [eiser c.s.] woont in de woning aan de rechterzijde. De zolderruimte, die is gelegen boven de benedenwoning van [gedaagde] , behoort tot de woning van [eiser c.s.] .
2.4.
De woningen waren tot de levering aan respectievelijk [gedaagde] op 24 februari 2014 en [eiser c.s.] op 25 april 2014 eigendom van [naam vorige eigenaar] . In de leveringsakte van 25 april 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Ten aanzien van het betrekking tot het verkochte bestaande bijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar een akte van levering, op vierentwintig februari tweeduizend veertien verleden voor genoemde notaris [naam notaris] (….), waarin onder meer het volgende voorkomt, woordelijk luidende:
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
In het koopcontract zijn partijen overeengekomen om de navolgende erfdienstbaarheden te vestigen:
een erfdienstbaarheid van overbouw ten laste van het verkochte, zijnde het dienende erf en ten behoeve van het bij verkoper in eigendom verblijvende, naastgelegen perceel, [adres perceel eiser c.s.] te [woonplaats] , kadastraal bekend [naam gemeente] , sectie [X] , nummers [C] en [B] , zijnde het heersende erf;
erfdienstbaarheden ten behoeve en ten laste van het verkochte en gemeld perceel [adres perceel eiser c.s.] te [woonplaats] over en weer, om te dulden dat de toestand, waarin de woningen zich ten opzichte van elkaar bevinden, blijft gehandhaafd.
De vestiging, de inhoud en de wijze van uitoefening van gemelde erfdienstbaarheden worden bij deze akte geregeld.
De rechtsverhouding tussen de eigenaren van het dienende en het heersende erf wordt hierbij vastgelegd als volgt:
erfdienstbaarheid van overbouw
partijen vestigen bij deze de erfdienstbaarheid van overbouw, op grond waarvan de zolderruimte/woonruimte, welke in gebruik is bij verkoper en behoort tot de woning [adres perceel eiser c.s.] te [woonplaats] , zich mag bevinden op/boven het dienende erf, zoals schetsmatig is aangegeven op de aan deze akte gehechte situatietekening met nummer 1.
Partijen zijn overeengekomen dat het risico en het onderhoud van het zolderdak en de zoldergevels van genoemde zolderruimte voor rekening van de eigenaar van het heersend erf zijn, waarbij het aanzien en de afwerking van het zolderdak en de zoldergevels overeen dienen te komen met het aanzien en de afwerking van de woning [adres perceel gedaagde ] te [woonplaats] .
Het onderhoud van de gezamenlijke schoorsteen en de vloer van de zolderverdieping komt voor rekening en risico van de eigenaren van het heersende en dienende erf, ieder voor de helft. Het onderhoud en risico van het plafond en dakconstructie (zoals schetsmatig aangegeven op de aan deze akte gehechte situatietekening met nummer 2) van de woning [adres perceel gedaagde ] te [woonplaats] , zijn voor rekening van de eigenaar van het dienende erf.
Voorts gelden ten aanzien van deze erfdienstbaarheid de volgende bepalingen:
De eigenaar van het heersende erf zal zorgdragen voor voldoende veiligheid, waaronder in het bijzonder de brandwerendheid van het plafond;
Ten aanzien van het gebruik van de zolderruimte dient, ter beperking van geluidsoverlast, de vloer van de zolder te voldoen aan de zogenaamde 10dB norm.
(…)”
2.5.
Na aankoop van de woning heeft [eiser c.s.] de woning aan [adres perceel eiser c.s.] , waaronder de zolderverdieping, verbouwd. Hij heeft daartoe de toegang tot de zolderverdieping gewijzigd en daar twee slaapkamers en een overloop gecreëerd. In 2018 heeft hij aanbouwen aan de woning gerealiseerd. In die periode heeft [gedaagde] scheurvorming in haar woning geconstateerd. [gedaagde] heeft de schade gemeld bij haar verzekeraar en heeft zich tot de [naam gemeente] gewend omdat zij bezorgd was over de constructieve veiligheid van haar woning.
2.6.
De [naam gemeente] heeft [naam Bouwtechnisch Ingenieursbureau] ingeschakeld om onderzoek te doen naar de bouwtechnische staat van [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] . Op 15 april 2019 heeft [naam Bouwtechnisch Ingenieursbureau] een rapport uitgebracht.
2.7.
Bij brief van 10 juli 2019 heeft de [naam gemeente] [eiser c.s.] gewezen op onder meer de volgende overtredingen, die volgen uit het rapport van [naam Bouwtechnisch Ingenieursbureau] :

De verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] voldoet niet aan de belasting voor wat betreft sterkte- en doorbuigingseisen, zoals genoemd in paragraaf 2.1.2 van het Bouwbesluit. Met name de achterkant is in zeer slechte staat. De kwaliteit varieert van goed tot zeer matig voor de algemene constructieve samenstelling, als ook voor de individuele onderdelen en verbindingen. Teneinde dit duidelijk te krijgen dient de balklaag/verdiepingsvloer doorberekend te worden.

De verdiepingsvloer voldoet niet aan de eisende van voldoende brandveilig gebruik conform artikel 2.89 lid 3 en 5 van het Bouwbesluit (brandcompartimentering) en artikel 2.90 lid 1 Bouwbesluit (20 min wbdbo).
(…)
Om de overtredingen te beëindigen, dient u uiterlijk 15 september 2019 een aantal maatregelen te treffen, namelijk:

Een doorberekening van de balklaag/verdiepingsvloer alsmede een herstelplan incl. planning opstellen.

Een doorberekening van de doorbraak tussen de zadeldaken waaruit blijkt dat de hoofddraagconstructie van het dak niet is aangetast. Dit zal bij de ingediende aanvraag omgevingsvergunning als nader stuk nodig zijn, om aannemelijk te maken dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.

Een herstelplan incl. planning opstellen met betrekking tot het voldoen aan de eisen inzake brandveilig gebruik (wbdbo 20 min.) van de verdiepingsvloer.
2.8.
Bij brief van 23 december 2019 heeft de [naam gemeente] [eiser c.s.] een last onder dwangsom opgelegd, vanwege het niet beëindigen van de overtredingen ten aanzien van de belastbaarheid en de brandwerendheid van de verdiepingsvloer. De [naam gemeente] heeft [eiser c.s.] in deze brief verder bericht:
Om de overtredingen te beëindigen, kunt u een aantal maatregelen treffen, namelijk:

de bovenverdieping boven [adres perceel gedaagde ] niet meer gebruiken als slaapkamers, maar als bergzolder, of;

bij een gewenst gebruik van de bovenverdieping boven [adres perceel gedaagde ] als slaapkamers een berekening alsmede een herstelplan van de verdiepingsvloer inclusief planning opstellen en dit ter goedkeuring aan ons voorleggen en deze vervolgens uit te voeren, en;

uitvoering geven aan het herstelplan zoals ingediend op 16 september 2019 met betrekking tot het voldoen aan de eisen inzake brandveilig gebruik (wbdbo 20 minuten) van de verdiepingsvloer.
2.9.
Bij brief van 23 december 2019 heeft de [naam gemeente] eveneens aan [gedaagde] een last onder dwangsom opgelegd, vanwege het niet beëindigen van de overtreding ten aanzien van de brandcompartimering en de brandwerendheid van het plafond tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] . De [naam gemeente] heeft [gedaagde] in deze brief verder bericht:
Om de overtredingen te beëindigen, kunt u een aantal maatregelen treffen, namelijk:

uitvoering geven aan het herstelplan zoals ingediend op 16 september 2019 met betrekking tot het voldoen aan de eisen inzake brandveilig gebruik (wbdbo 20 minuten) van het plafond.
2.10.
[eiser c.s.] heeft JVZ Ingenieurs (hierna: JVZ) opdracht gegeven om berekeningen uit te voeren. JVZ heeft op 21 februari 2020 een eerste rapport uitgebracht. Daaruit volgt dat diverse constructieve verbeteringen aan de verdiepingsvloer dienen te worden aangebracht om te voldoen aan de gestelde constructieve- en brandveiligheidseisen.
2.11.
Bij e-mail van 20 maart 2020 heeft [eiser c.s.] het rapport van JVZ aan [gedaagde] gezonden en verzocht om overleg over het herstelplan.
2.12.
[gedaagde] heeft Constructiebureau De Prouw B.V. (hierna: De Prouw) opdracht gegeven om haar te adviseren. Op 23 maart 2020 heeft De Prouw een reactie gegeven op het rapport van JVZ. De Prouw heeft als volgt geconcludeerd:
Bij de berekening van de houtconstructie van de verdiepingsvloeren is men uitgegaan van onjuiste gegevens. De ruimte boven verdiepingsvloer 1 voldoet niet aan het Bouwbesluit als verblijfsgebied.
2.13.
Bij e-mail van 3 april 2020 heeft [eiser c.s.] [gedaagde] gesommeerd om te bevestigen dat zij zal meewerken aan de noodzakelijke werkzaamheden om de brandveiligheid en de draagkracht van het plafond boven haar woning te borgen.
2.14.
Bij e-mail van 20 april 2020 heeft [gedaagde] [eiser c.s.] bericht dat zij niet gehouden is om constructieve aanpassingen aan haar woning te verrichten teneinde de verdiepingsvloer tussen haar woning en die van [eiser c.s.] voldoende draagkrachtig te maken. Tevens heeft [gedaagde] [eiser c.s.] verzocht om alle constructieve wijzigingen aan de zolder-/woonruimte boven haar woning ongedaan te maken en die ruimte terug te brengen in de staat, waarin deze zich bevond ten tijde van de aankoop van de woning [adres perceel eiser c.s.] en het gewijzigde gebruik van die ruimte te staken en gestaakt te houden.
2.15.
Begin 2021 heeft [gedaagde] brandwerende platen laten aanbrengen aan haar plafond teneinde te voorkomen dat de [naam gemeente] de last onder dwangsom zou uitvoeren.
2.16.
Daarna is tussen (de advocaten van) partijen gecorrespondeerd, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid.
2.17.
Op 12 januari 2023 heeft de bestuursrechter van de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in vier procedures tussen [gedaagde] en het college van burgemeester en wethouders van de [naam gemeente] , waaraan [eiser c.s.] als derde-partij heeft deelgenomen. Daarin ging het om de volgende besluiten: (1) een omgevingsvergunning van [eiser c.s.] voor het legaliseren van een dakdoorbraak tussen twee daken, (2) een (ingetrokken) last onder dwangsom aan [eiser c.s.] die ziet op de constructie van de verdiepingsvloer en de brandwerendheid, (3) een last onder dwangsom aan [gedaagde] die ziet op brandveiligheid en (4) de afwijzing van een verzoek om handhaving van [gedaagde] . Daarbij zijn de beroepen tegen de voormelde besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard en is het beroep tegen voormeld besluit 4 gegrond verklaard maar is het verzoek om heroverweging afgewezen. In die uitspraak heeft de bestuursrechter in een overweging ten overvloede geopperd dat [eiser c.s.] mogelijk via een civielrechtelijke procedure de medewerking van [gedaagde] aan het aanpassen van de constructie van de verdiepingsvloer kan afdwingen. [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
2.18.
Bij brief van 20 januari 2023 heeft [eiser c.s.] aan [gedaagde] bericht – kort gezegd – dat hij werkzaamheden aan de verdiepingsvloer wil laten uitvoeren en dat [gedaagde] daaraan dient mee te werken, bij gebreke waarvan hij een kort geding zal starten om haar medewerking af te dwingen.
2.19.
In reactie hierop heeft [gedaagde] aan [eiser c.s.] bij brief van 2 februari 2023 bericht – kort gezegd – dat zij niet gehouden is haar medewerking aan de door [eiser c.s.] beoogde werkzaamheden te verlenen en heeft zij een tegenvoorstel gedaan.
2.20.
[eiser c.s.] heeft in januari 2023 een nieuwe woning gekocht. De levering van die woning zal plaatsvinden op 3 juli 2023.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser c.s.] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde] te veroordelen tot het binnen één week na betekening van dit vonnis afgeven van een machtiging aan [eiser c.s.] voor het aanvragen van de omgevingsvergunning, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
II. te bepalen dat indien [gedaagde] de onder I genoemde machtiging niet tijdig aan [eiser c.s.] afgeeft, het vonnis in de plaats zal treden van de vereiste machtiging c.q. toestemming van [gedaagde] ;
III. [gedaagde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan al hetgeen dat nodig is om er voor te zorgen dat de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] zal voldoen aan de daaraan gestelde constructieve- en brandveiligheidseisen, waaronder doch niet uitsluitend wordt begrepen (i) het laten uitvoeren van de noodzakelijke onderzoeken en (ii) het laten uitvoeren van de noodzakelijke constructieve verbeteringen c.q. werkzaamheden aan de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] ;
IV. [gedaagde] te veroordelen om alle werkzaamheden aan [adres perceel gedaagde ] uit te voeren die nodig zijn voor het laten uitvoeren van de noodzakelijke onderzoeken en het uitvoeren van de noodzakelijke constructieve verbeteringen c.q. werkzaamheden aan de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] , waaronder doch niet uitsluitend het tijdelijk verwijderen van de brandwerende platen in [adres perceel gedaagde ] ;
V. [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van toegang tot [adres perceel gedaagde ] voor het laten uitvoeren van de noodzakelijke onderzoeken en werkzaamheden aan de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] gedurende de periode dat dit nodig is voor het laten uitvoeren van de noodzakelijke onderzoeken en werkzaamheden aan de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] ;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen aan [eiser c.s.] van de helft van de kosten voor het laten uitvoeren van de noodzakelijke onderzoeken, het aanvragen van de omgevingsvergunning en het laten uitvoeren van de herstelwerkzaamheden aan de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] ;
subsidiair:
VII. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, vanuit [adres perceel gedaagde ] de noodzakelijke werkzaamheden aan de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] uit te laten voeren zodanig dat de verdiepingsvloer voldoet aan de daaraan gestelde constructieve eisen waaronder aan het Bouwbesluit 2012, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, althans een andere door de rechtbank te bepalen dwangsom;
primair en subsidiair:
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser c.s.] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [eiser c.s.] te veroordelen tot het binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis staken en gestaakt houden van het gebruik van de zolderverdieping als overloop met slaapkamers en de door hem aangebrachte verzwaring van de constructie te verwijderen, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet;
II. [eiser c.s.] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen
de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien deze niet binnen veertien
dagen na het te dezen wijzen vonnis zijn voldaan.
4.2.
[eiser c.s.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang van [eiser c.s.] bij zijn vorderingen vloeit voldoende uit zijn stellingen voort. Dat [eiser c.s.] de ontstane situatie zelf in de hand heeft gewerkt omdat hij een nieuwe woning heeft gekocht, zoals door [gedaagde] betoogt, maakt dit niet anders.
5.2.
Kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] gehouden is mee te werken én mee te betalen aan het verbeteren van de constructie van de verdiepingsvloer tussen [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] .
5.3.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de verdiepingsvloer waarop het onderhavige geschil betrekking heeft (gedeeltelijk) mandelig is, zoals [eiser c.s.] stelt en [gedaagde] betwist.
5.4.
Op grond van artikel 5:60 BW ontstaat mandeligheid wanneer een onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van de eigenaars van twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die erven wordt bestemd bij een tussen hun opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving in de openbare registers (mandeligheid op grond van een rechtshandeling). Op grond van artikel 5:62 lid 2 BW is de scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende eigenaars toebehoren, gemeen hebben gemeenschappelijk eigendom en mandelig (mandeligheid op grond van de wet).
5.5.
Vast staat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt omtrent de mandeligheid van de verdiepingsvloer die zijn vastgelegd in een notariële akte zoals bedoeld in artikel 5:60 BW. Evenmin is gesteld of gebleken dat er op enig moment voorafgaand aan de verkoop van [adres perceel eiser c.s.] en [adres perceel gedaagde ] aan partijen een splitsingsakte is opgemaakt, waarin een bepaling is opgenomen omtrent de mandeligheid van de verdiepingsvloer. Van mandeligheid op grond van een rechtshandeling is dus geen sprake. In de wetsgeschiedenis, literatuur en jurisprudentie zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van de stelling van [eiser c.s.] dat een verdiepingsvloer kan worden aangemerkt als een scheidsmuur, zoals bedoeld in artikel 5:62 BW. De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat evenmin sprake is van mandeligheid op grond van de wet. Dat betekent dat de artikelen 5:64 en 5:65 BW niet van toepassing zijn, zodat op die grond [gedaagde] niet gehouden is om [eiser c.s.] vanuit haar woning toegang tot de verdiepingsvloer te verlenen en evenmin om medewerking te verlenen aan de door [eiser c.s.] gewenste constructieve verbetering van de verdiepingsvloer en daaraan mee te betalen.
5.6.
[eiser c.s.] heeft zijn vordering ook gebaseerd op de in de leveringsakte vermelde erfdienstbaarheid van overbouw. Volgens [eiser c.s.] heeft hij op grond daarvan recht op het onbelemmerd gebruik van de verdiepingsvloer en handelt [gedaagde] onrechtmatig door hem de noodzakelijke werkzaamheden niet te laten uitvoeren.
5.7.
Vaststaat dat ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid van overbouw de zolderverdieping een vliering was, die werd gebruikt als bergruimte en slechts toegankelijk was via een luik. Doordat [eiser c.s.] de woning heeft verbouwd en op de zolderverdieping twee slaapkamers heeft gerealiseerd, voldoet de verdiepingsvloer thans niet aan de vereisten van het Bouwbesluit. Dat de verdiepingsvloer reeds voor de verbouwing door [eiser c.s.] niet aan de geldende vereisten voldeed, is niet komen vast te staan. [gedaagde] heeft dat gemotiveerd weersproken. Daaruit volgt vooralsnog dat de door [eiser c.s.] gewenste constructieve werkzaamheden aan de verdiepingsvloer noodzakelijk zijn geworden, doordat [eiser c.s.] de zolderverdieping heeft verbouwd en het gebruik daarvan heeft gewijzigd van bergruimte naar slaapkamers.
5.8.
In de leveringsakte(n) is bepaald dat het onderhoud van de vloer van de zolderverdieping komt voor rekening en risico van de eigenaren van het heersende en dienende erf, ieder voor de helft. Partijen zijn het niet eens over de uitleg hiervan, met name wat onder “het onderhoud” moet worden begrepen. Bij de uitleg van de bepalingen omtrent de erfdienstbaarheid in de akte van levering komt het aan op de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan aan de enkele bewoordingen “zolderruimte/woonruimte” niet worden ontleend dat ook de constructieve wijzigingen aan de verdiepingsvloer, die nodig zijn omdat [eiser c.s.] de zolderverdieping heeft verbouwd en het gebruik daarvan heeft gewijzigd, ook vallen onder het onderhoud van de verdiepingsvloer. In de akte is immers ook vermeld dat de eigenaar van het heersende erf, dus [eiser c.s.] , zal zorgdragen voor voldoende veiligheid en uit de bewoordingen van de akte kan niet worden opgemaakt dat dat alleen ziet op de brandwerendheid van het plafond. Dat betekent vooralsnog dat [gedaagde] op grond van de erfdienstbaarheid van overbouw evenmin gehouden is om mee te werken en mee te betalen aan de door [eiser c.s.] gewenste constructieve werkzaamheden aan de verdiepingsvloer.
5.9.
Dat een deel van de verdiepingsvloer dermate zwak is, dat deze ook niet gebruikt kan worden als bergruimte, is gemotiveerd betwist door [gedaagde] . In het kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld of op dit punt sprake is van noodzakelijk onderhoud, zoals [eiser c.s.] stelt en [gedaagde] betwist. Nog afgezien van het feit dat niet aannemelijk is geworden dat het huidige gebruik van de verdiepingsvloer door [eiser c.s.] zodanig onveilig is dat spoedeisend ingrijpen noodzakelijk is, heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat de door [eiser c.s.] gewenste werkzaamheden enkel vanuit haar woning (‘van onderaf’) kunnen worden uitgevoerd. Van der [gedaagde] heeft er op gewezen dat de werkzaamheden aan de verdiepingsvloer ook vanuit de woning van [eiser c.s.] (‘van bovenaf’) kunnen worden uitgevoerd, maar dat [eiser c.s.] die mogelijkheid in het geheel niet heeft onderzocht. [eiser c.s.] heeft dit verweer onvoldoende weersproken.
5.10.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen III tot en met VI worden afgewezen, nu een grondslag daarvoor ontbreekt. Gelet op deze uitkomst, zullen de vorderingen onder I en II ook worden afgewezen. Voordat van [gedaagde] kan worden verlangd dat zij een machtiging aan [eiser c.s.] afgeeft voor het aanvragen van een omgevingsvergunning, dient eerst duidelijkheid te worden verkregen én overeenstemming te worden bereikt, over de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, door wie de werkzaamheden worden uitgevoerd en wie daarvan de kosten draagt. De subsidiaire vordering onder VII zal ook worden afgewezen. Dat [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens [eiser c.s.] , door niet in te stemmen met de door [eiser c.s.] gewenste verbouwingswerkzaamheden, is geenszins aannemelijk worden.
5.11.
[eiser c.s.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij in conventie, in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Niet gesteld of gebleken is dat op dit moment sprake is van een onveilige situatie, op grond waarvan van [eiser c.s.] verlangd kan worden dat hij het gebruik van de zolderverdieping in het geheel staakt. Evenmin bestaat een grondslag om [eiser c.s.] te veroordelen de ‘aangebrachte verzwaring van de constructie te verwijderen’. In het bestek van dit kort geding is niet komen vast te staan dat [eiser c.s.] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de zolderverdieping te verbouwen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen daarom worden afgewezen.
6.2.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op het beperkte verweer van [eiser c.s.] in reconventie zullen de proceskosten worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen van [eiser c.s.] af,
7.2.
veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt [eiser c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
7.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser c.s.] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.