ECLI:NL:RBGEL:2023:256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
05.199638.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een vrouw in staat van verminderd bewustzijn

Op 20 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een 28-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, voor het seksueel binnendringen van een 24-jarige vrouw die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De rechtbank legde ook een taakstraf van 200 uren op en verplichtte de man tot het betalen van schadevergoeding aan de vrouw. De zaak kwam voort uit een incident op 1 april 2022 in Arnhem, waar de verdachte de vrouw, die onder invloed leek te zijn, naar zijn huis meenam. De vrouw had geen herinneringen aan de gebeurtenissen na een bepaald tijdstip en werd naakt aangetroffen in het appartement van de verdachte. De verdachte erkende dat hij de vrouw had beffen, maar ontkende andere seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de vrouw betrouwbaar was en dat er voldoende bewijs was voor het feit dat de verdachte handelingen had verricht terwijl de vrouw in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte zich bewust was van de toestand van de vrouw en dat hij daarmee de kans aanvaardde dat zij niet in staat was om toestemming te geven voor de seksuele handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het binnendringen met zijn penis of vingers, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank legde een taakstraf op en bepaalde dat de verdachte geen contact mocht opnemen met de vrouw gedurende de proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/199638-22
Datum uitspraak : 20 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboortplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. E.M. Steller, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 januari 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2022 te Arnhem, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
- het brengen van zijn penis en/of vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- het brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van die [aangeefster] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De enkele verklaring van aangeefster is daarvoor onvoldoende, omdat steunbewijs daarvoor ontbreekt.
Daarnaast bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het eerste gedachtestreepje (het brengen van de penis en/of vingers van verdachte in de vagina).
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster (hierna: [aangeefster] ) heeft verklaard dat zij op 31 maart 2022 en 1 april 2022 samen met [vriend 1] , [vriend 2] en [vriend 3] in Arnhem is gaan stappen. In de laatste kroeg waar zij die nacht waren (café [café] ) heeft zij nog een drankje gekocht rond 04:17 uur. Vanaf dat moment heeft zij geen herinneringen meer aan de avond totdat ze rond 10:00 uur ’s ochtends naakt wakker werd in het appartement van verdachte. Verdachte lag onder de deken en was haar op dat moment aan het beffen. Hij stopte met beffen op het moment dat zij begon te bewegen. Haar kleding, die in de hoek van de kamer lag, heeft ze hierna aangetrokken. Daarna zag ze op haar telefoon dat ze meerdere gemiste oproepen en Whatsappberichten van [vriend 1] en [vriend 2] had. Ze heeft toen naar hen geappt dat ze dacht dat ze was gedrogeerd en bang was. Ze heeft aan verdachte gevraagd waar ze was en is weggegaan. Ze heeft niet het gevoel dat er naast het beffen nog ander seksueel contact met verdachte is geweest. [2]
Verdachte erkent dat hij [aangeefster] heeft gebeft. Hij is daarmee gestopt toen hij merkte dat ze het niet fijn vond. [3] Volgens verdachte heeft [aangeefster] ingestemd met het beffen. Hij heeft geen andere seksuele handelingen bij haar verricht.
Betrouwbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] te twijfelen. [aangeefster] heeft op twee momenten een verklaring afgelegd over de gebeurtenissen op 1 april 2022. De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] consistent over de gebeurtenis heeft verklaard, zowel ten aanzien van de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden als de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Tevens is de verklaring van [aangeefster] gedetailleerd voor zover zij daaraan herinneringen heeft. De rechtbank acht de verklaring van [aangeefster] authentiek, omdat ze niet de indruk wekt het gebeurde aan te dikken. Zo geeft [aangeefster] aan dat zij niet denkt dat verdachte naast het beffen nog iets anders heeft gedaan. Verder heeft ze direct nadat het gebeurde heeft plaatsgevonden hierover contact gehad met anderen en met de politie. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] accuraat is nu deze op relevante onderdelen wordt bevestigd door andere verklaringen in het dossier, waaronder de verklaring van verdachte, en door de resultaten van het DNA-onderzoek [4] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar en daarom bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs verminderd bewustzijn
Vervolgens moet de rechtbank bepalen of voor de verklaring van [aangeefster] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is dat afkomstig is van een andere bron. Omdat verdachte heeft erkend dat hij [aangeefster] heeft gebeft, gaat het in dit geval specifiek om de vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is dat ziet op het verminderde bewustzijn van [aangeefster] . De wetgever heeft met het begrip ‘verminderd bewustzijn’ de staat tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn voor ogen gehad, waarbij geldt dat degene die verminderd bewust is in redelijkheid geen weerstand kan bieden aan de seksuele verlangens van een ander. Hierbij kan gedacht worden aan een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt of aan een situatie waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van alcohol of drugs (Kamerstukken II 2001-2002, 27 745, nr. 6, p. 22).
Verdachte heeft ter terechtzitting over de toestand van [aangeefster] verklaard dat hij haar in de stad aansprak, omdat hij dacht dat ze niet in orde was en onder invloed van drugs leek. Hij wilde haar naar huis brengen, nadat ze volgens hem door een andere man werd lastig gevallen. Dat was tussen 04:00-05:00 uur. Toen ze naar zijn auto liepen moest hij haar ondersteunen en tijdens de autorit leek ze eerder op iemand die dood was. Tijdens de autorit probeerde hij met haar te praten om haar bij bewustzijn te houden. Toen [aangeefster] in de badkamer van verdachte was om zich op te frissen, was verdachte bang dat ze zou verdrinken in zijn bad. Verdachte werd die ochtend tussen 08:00 en 10:00 uur wakker en hoorde [aangeefster] kreunen, waarbij het leek alsof ze pijn had. [5]
Uit camerabeelden blijkt dat [aangeefster] om 04:48 uur samen met verdachte naar zijn auto is gelopen en dat wanneer [aangeefster] niet door hem wordt ondersteund ze onvast ter been is. [6]
Getuige [vriend 1] heeft verklaard dat [vriend 2] rond 04:42 uur vertelde dat [aangeefster] kwijt was. Tussen 05:07 en 05:59 heeft hij haar vier keer geprobeerd te bellen. Daarna is hij naar huis gegaan. Omstreeks 10:30 uur las hij een bericht van [aangeefster] waarin zij aangaf dat ze dacht dat ze was gedrogeerd. Hij belde haar op en is naar haar toe gegaan. [aangeefster] vertelde hem dat ze die ochtend naakt wakker was geworden in een vreemd huis, terwijl ze werd gebeft. Ze was verdrietig en moest huilen toen ze het vertelde. [aangeefster] was die nacht nuchterder dan hij geweest en hij kan zich nog alles herinneren. [7]
Tussenconclusie
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [aangeefster] in voldoende mate ondersteund door ander bewijsmateriaal. Er is een getuige die zelf emoties bij [aangeefster] - kort na het incident - heeft waargenomen toen zij hem vertelde over haar staat van bewustzijn en de handelingen die verdachte bij haar verrichtte. Dit zijn volgens de rechtbank bij het feit passende emoties. Daarnaast bieden de camerabeelden en de verklaring van verdachte steun voor de heftige toestand waarin [aangeefster] die nacht verkeerde. Gelet op het relatief korte tijdsbestek tussen het moment waarop verdachte [aangeefster] in die toestand meenam naar (uiteindelijk) zijn woning en het moment dat zij wakker werd terwijl ze werd gebeft, is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat [aangeefster] zich ten tijde van die handelingen in een diepe slaap bevond of dat zij zich bevond in een situatie van sluimering die op deze diepe slaap volgt.
Dat [aangeefster] op enige wijze heeft ingestemd met de seksuele handelingen, zoals verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft op zitting niet duidelijk kunnen maken waaruit hij die toestemming precies heeft afgeleid. Zijn verklaring hierover bleef vaag ondanks specifiek hierop gerichte vragen. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat verdachte - in tegenstelling tot [aangeefster] - wisselend heeft verklaard, ook ten aanzien van details die niet op het seksuele contact zien, en in eerste instantie bij de politie het seksuele contact geheel heeft ontkend.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich bewust was van de bijzonder slechte toestand waarin [aangeefster] rond 04:45 uur verkeerde. Ondanks die wetenschap heeft verdachte ervoor gekozen om haar slechts enkele uren daarna te gaan beffen zonder zich vooraf te verzekeren van uitdrukkelijke toestemming van [aangeefster] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangeefster] ten tijde van de seksuele handelingen (nog) in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Ten aanzien van het brengen van de penis en/of vingers in de vagina (het eerste gedachtestreepje) is onvoldoende bewijs voorhanden. Voor dat onderdeel volgt vrijspraak.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam met zijn tong, met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks1 april 2022 te Arnhem, met [aangeefster] ,
van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid,verminderd
bewustzijn
of lichamelijke onmachtverkeerde,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
- het brengen van zijn penis en/of vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of- het brengen van zijn tong tussen en
/ofover de schaamlippen van die [aangeefster] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Ook heeft de officier van justitie een contactverbod met [aangeefster] gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om ingeval van een strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in ieder geval niet langer dan één dag, op te leggen en heeft in dat verband gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tegen een contactverbod is geen bezwaar gemaakt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster] terwijl zij sliep. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen en de lichamelijke integriteit van [aangeefster] op grove wijze beschaamd door haar onverhoeds en ongevraagd te beffen. Dit deed hij terwijl hij haar enkele uren daarvoor in een naar eigen zegge zeer slechte toestand op straat aantrof. Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat de intenties van verdachte in eerste instantie wellicht goed waren, heeft hij wel op enig moment ernstig misbruik van de situatie gemaakt. Dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
Met inachtneming van het bovenstaande, waarbij de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie in haar eis, en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken - waarin de aard van de handelingen net als in deze zaak in ernst relatief beperkt is gebleven - gewoonlijk worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een forse taakstraf in combinatie met één dag onvoorwaardelijke en voor het overige voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Met deze straf wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan de mate van grensoverschrijdend gedrag van verdachte en wordt hiermee tevens aan verdachte duidelijk gemaakt dat hij niet in herhaling moet vallen. Ook wordt rekening gehouden met de aanzienlijke gevolgen (onder andere het verlies van inkomen, het niet kunnen verlengen van zijn verblijfsgunning en het niet verder kunnen opbouwen van een relatie met zijn kinderen) die een langdurige gevangenisstraf voor verdachte zou hebben.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een taakstraf voor de duur van 200 uren en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Gezien de ter zitting besproken (psychische) gevolgen van het feit voor [aangeefster] , ziet de rechtbank aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de straf een bijzondere voorwaarde te verbinden, namelijk een contactverbod met [aangeefster] .

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangeefster] - bijgestaan door mr. E.J.M.J. Damen - heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. De benadeelde partij vordert:
  • € 4.017,72 aan materiële schade (gederfde inkomsten, reis- en parkeerkosten, eigen risico en medicatie) en
  • € 5.000,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente.
Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft het eigen risico, de medicatie en de immateriële schade kan worden toegewezen.
Voor het overige deel aan materiële schade (gederfde inkomsten en de reis- en parkeerkosten) heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat de kosten voor de eerste inenting kunnen worden toegewezen.
De overige materiële posten zijn volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd en moeten om die reden worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman verzocht om dit bedrag aanzienlijk (met minstens 50%) te matigen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.309,70 voor gederfde inkomsten. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verzocht om dit bedrag te schatten, nu in de berekening is uitgegaan van een onjuist aantal werkuren per week en geen rekening is gehouden met de arbeids- en loonheffingskorting.
De rechtbank acht deze schade onvoldoende onderbouwd. Uit het schrijven van de werkgever volgt slechts dat zij samen met [aangeefster] is overeengekomen dat zij parttime in plaats van fulltime zal gaan werken. Daaruit volgt niet zonder meer dat dit ten gevolge van het handelen van verdachte is geweest. Voor het schatten van een bedrag ziet de rechtbank daarom geen ruimte. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor deze schadepost niet-ontvankelijk.
Reis- en parkeerkosten
De benadeelde partij vordert een totaalbedrag van € 223,92 aan de reis- en parkeerkosten:
  • reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis (€ 61,10 en € 6,30);
  • reiskosten naar advocaat (€ 52,52);
  • reiskosten voor inenting (€ 52,26) en
  • reiskosten naar de zitting (€ 51,74).
De rechtbank acht de reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis, de reiskosten naar de advocaat en de reiskosten voor inenting onvoldoende onderbouwd. Uit de inhoud van de vordering blijkt onvoldoende ten behoeve waarvan en wanneer de kosten zijn gemaakt.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor deze kosten (€ 172,18) niet-ontvankelijk.
De reiskosten naar de zitting merkt de rechtbank aan als proceskosten en zal zij toewijzen, nu zij deze gegrond acht.
Toegewezen wordt dus € 51,74 aan proceskosten.
Eigen risico
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 385,00 ten behoeve van het eigen risico van de zorgverzekering.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat een rechtstreeks verband aanwezig is tussen het handelen van verdachte en deze schadepost zo lang niets bekend is over eventuele andere medische kosten die de benadeelde heeft gemaakt in 2022 die wellicht ook onder het eigen risico waren gevallen. Dat had gezien het moment van indienen van de vordering, namelijk in het opvolgende kalenderjaar, eenvoudig gekund.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor deze kosten (€ 385,00) niet-ontvankelijk.
Inenting
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 99,10 ten behoeve van twee inentingen.
Er is geen verweer gevoerd met betrekking tot de kosten ten behoeve van de eerste inenting. Deze kosten zal de rechtbank toewijzen, nu deze met een factuur is onderbouwd en de rechtbank gegrond voorkomt.
De schadepost ten aanzien van de tweede vaccinatie is onvoldoende onderbouwd, nu een factuur of enig ander bewijsstuk waaruit kan worden afgeleid dat [aangeefster] kosten voor deze inenting heeft gemaakt ontbreekt. De verwijzing van de advocaat van [aangeefster] naar de website van de RIVM waaruit blijkt dat een hepatitis B vaccinatie in een serie wordt gegeven, is hiervoor onvoldoende. Het is algemeen bekend dat een serie hepatitis B vaccinaties nodig is om levenslang beschermd te kunnen zijn tegen deze ziekte, maar niet dat deze vaccinatie in alle gevallen in een serie wordt gegeven. Zo blijkt ook uit het dossier dat [aangeefster] in 2019 slechts één hepatitis B vaccinatie heeft gehad en dus niet volledig gevaccineerd is. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dat deel (€ 49,55) niet-ontvankelijk.
Toegewezen wordt dus € 49,55.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit (seksueel binnendringen in het lichaam terwijl benadeelde in staat van verminderd bewustzijn verkeerde), en de daardoor gemaakte grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit, in haar persoon is aangetast op andere wijze. In de omstandigheid dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, waarbij van penetratie met zijn penis en/of vingers in de vagina geen sprake was, ziet de rechtbank aanleiding tot matiging van het gevorderde bedrag. De rechtbank acht in dit geval een bedrag van € 2.500,00 billijk.
In totaal zal de rechtbank een schadevergoeding van € 2.601,29 toewijzen dat bestaat uit:
  • € 49,55 aan geleden materiële schade;
  • € 2.500,00 aan geleden immateriële schade en
  • € 51,74 aan proceskosten.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 april 2022.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 181 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als
  • stelt als
 legt daarnaast op een
taakstrafvan 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 49,55 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 51,74;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster] , een bedrag te betalen van € 2.549,55. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 35 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.L. Heldens (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn en mr. L.H.M. van Keulen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant A.E.M. Razing van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022142131, gesloten op 5 augustus 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , p. 37-41.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2023.
4.Rapport Nederlands Forensisch Instituut van 2 mei 2022, p. 137-140.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2023.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, aanvullend procesdossier.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [vriend 1] , p. 46-49.