ECLI:NL:RBGEL:2023:2510

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
05/218856-19 ontneming
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor schuldheling. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier was geschat op € 33.892,-. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie het geschatte voordeel verlaagd naar € 8.053,53. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat zijn cliënt ter goede trouw heeft gehandeld en dat de extrapolatiemethode niet toegepast zou moeten worden. Hij heeft een lagere schatting van het voordeel gepresenteerd, gebaseerd op de winstmarge per goed.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de berekening van het voordeel gebaseerd op de bewezenverklaarde feiten en andere strafbare feiten waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte deze heeft begaan. De rechtbank heeft de winstmarge voor de heler vastgesteld op 15% van de waarde van de geheelde goederen, in plaats van de door de politie voorgestelde 36%.

De rechtbank heeft het totale wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 828,30 en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op 16 dagen. De rechtbank heeft overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar dat deze overschrijding al voldoende is gecompenseerd door de matiging van de straf in de strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/218856-19 (ontneming)
Datum uitspraak : 28 april 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan [Adres] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 33.892,-.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 8.053,53 met oplegging van de betalingsverplichting voor hetzelfde bedrag.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de vraag of zijn cliënt wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gebruik zou moeten worden gemaakt van de extrapolatiemethode. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat ervan uit moet worden gegaan dat veroordeelde ter goede trouw goederen heeft aangenomen. Er kan daarnaast niet van uit worden gegaan dat veroordeelde steeds van dezelfde aanbieders heeft gekocht. Hij is ook pas veel later met zijn tussenhandel begonnen. Er zijn veel feiten waarvoor [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] worden vervolgd, maar waarbij veroordeelde niet in beeld komt. De raadsman heeft bovendien gesteld dat voor de berekening van het voordeel uit zou moeten worden gegaan van het voordeel per feit en per transactie. In totaal is sprake van zes ten laste gelegde feiten van schuldheling met totaal 14 (vermeend) geheelde goederen. Twee goederen (de compressor en de acculader) zouden van het ontnemingsbedrag af moeten gehaald. Bij de niet ten laste gelegde feiten komt cliënt niet in beeld, met uitzondering van de gestolen zitmaaier in Brummen. De marge van cliënt op de doorverkoop van de goederen is ongeveer € 200,- per goed. Uitgaande van 15 goederen zou het voordeel geschat moeten worden op € 3.000,-. De raadsman heeft verzocht het voordeel op dat bedrag te schatten. De raadsman heeft verder aangevoerd dat een ontnemingsvordering niet ten goede komt aan het schuldsaneringstraject waarin veroordeelde zich bevindt.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 28 april 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van schuldheling, meermalen gepleegd, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen.
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel zal worden berekening over de bewezenverklaarde (voltooide) strafbare feiten en over andere strafbare feiten waarvan de rechtbank van oordeel is dat zonder redelijke twijfel vaststaat dat veroordeelde die strafbare feiten heeft begaan.
Algemene overwegingen:
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de ontnemingsvordering is door de politie een proces-verbaal van bevindingen (berekening wederrechtelijk voordeel) opgesteld. Verder is een proces-verbaal opgesteld met daarin een berekening van de schade van de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende concreet en herleidbaar is om in zijn geheel als uitgangspunt te gebruiken. De rechtbank zal om die reden zelf het voordeel schatten aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank zal geen wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen over voordeel dat in een direct verband staat met inbeslaggenomen goederen, tenzij de rechtbank aannemelijk acht dat veroordeelde voordeel over die goederen heeft behaald.
Door de verdediging is geen verweer gevoerd op de door de politie geschatte bedragen. De politie - en in het verlengde daarvan de officier van justitie - is uitgegaan van een winstmarge van 36% van de waarde van de gestolen goederen. De rechtbank zal dit niet volgen, omdat een percentage van 36% haar te hoog voordoet. Voor zover uit de bewijsmiddelen niet volgt tegen welk bedrag de heler het goed heeft verkregen en tegen welk bedrag het goed vervolgens is overgedragen, is de rechtbank van oordeel dat naar redelijkheid voor de heler kan worden uitgaan van een winstmarge van 15% van de waarde van de geheelde goederen.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Op [Datum] (relaas nummer 2, het bewezenverklaarde onder feit 1)heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een hakselaar ter waarde van € 1.000,- en een lasapparaat
.De rechtbank schat de waarde van het lasapparaat van het merk Pico mig op € 700,-. De rechtbank rekent als marge voor de heler 15%. Het voordeel uit heling komt daarmee uit op
€ 255,-(€ 1700,- x 15%).
Op [Datum] (relaas nummer 4, het bewezenverklaarde onder feit 2)heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een plasmasnijder ter waarde van € 372,00, een kettingzaag, een compressor van het merk Michelin en een fles lasgas ter waarde van € 300,-. De compressor is bij medeverdachte [Medeverdachte 3] aangetroffen. De rechtbank zal de compressor daarom niet betrekken in haar berekening. De rechtbank schat de waarde van de kettingzaag (15 jaar oud) op € 150,-. De rechtbank rekent als marge voor de heler 15%. Het voordeel uit heling komt daarmee uit op
€ 123,30(€ 372,- + € 300,- + € 150,- = € 822,-, en daarvan 15%).
Op [Datum] in [Adres] (relaas nummer 3, het bewezenverklaarde onder feit 3)heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een zit(gras)maaier van het merk Husqvarna, type R 214 T, ter waarde van € 5.099,-.
De volgende (in het kader van de ontneming relevante) tapgesprekken hebben plaatsgevonden:
[Verdachte] belt vervolgens met de gebruiker van telefoonnummer [Telefoonnummer] ( [Naam] [2] ). Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
“ [Naam] vraagt of hij wat kan met een Husqvarna frontmaaier
[Telefoonnummer] zegt ja
[Naam] vraagt wat ie waard is
[Telefoonnummer] moet het type nummer hebben
[Naam] zegt een 214
[Naam] zegt dat ie wel moet opschieten anders gaat ie naar een ander
[Telefoonnummer] vraagt wat ze er voor moeten hebben
[Naam] zegt dat hij er 12 en half er voor moet geven, maar hij is helemaal nieuw
[Telefoonnummer] vraagt of hij een foto kan sturen
[Naam] zegt van niet
[Naam] zegt dat die 45 meier nieuw kost
[Telefoonnummer] zegt dat hij het type nummer moet door geven
[Naam] zegt R214”. [3]
[Verdachte] ( [Telefoonnummer] ) belt vervolgens om 12.31 uur met het telefoonnummer [Telefoonnummer] in gebruik bij [Medeverdachte 1] Oogjes. Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
“ [Telefoonnummer] zegt dat de ander niet op pakt hij heeft hem drie keer gebeld
[Telefoonnummer] vraagt wat hij er zelf van denkt
[Telefoonnummer] weet het niet, het is een gok
[Telefoonnummer] zegt dat het een splinter nieuwe is
[Telefoonnummer] vraagt wat hij er voor wil hebben
[Telefoonnummer] zegt 11 meier
[Telefoonnummer] gaat zijn vader bellen of hij hem daar neer kan zetten
[Telefoonnummer] zegt bel maar dan”. [4]
[Verdachte] belt om 12.34 uur weer met de gebruiker van telefoonnummer [Telefoonnummer] ( [Naam] [5] ). Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
“ [Telefoonnummer] zegt dat ze geen van allen oppakken en dat het goed is voor een rooitje
[Telefoonnummer] zegt dat je hem voor een rooitje wel moet pakken
[Telefoonnummer] zegt dat hij het niet tegen hem had, maar voor een meier wil hij het niet doen. Hij vraagt of het kan
[Telefoonnummer] zegt dat zij er ook wat aan moeten verdienen
[Telefoonnummer] zegt dat die jongens er al 12 meier voor kunnen beuren
[Telefoonnummer] zegt dat ze het hem toch wel gunnen
[Telefoonnummer] zegt dat die andere het hem ook wel gunnen, maar ergens anders kunnen ze meer beuren want hij is gloedje nieuw
[Telefoonnummer] zegt dat zij er ook wat aan moeten verdienen
[Telefoonnummer] heeft dat ook tegen die ander gezegd
[Telefoonnummer] zegt dat [Telefoonnummer] maar even moet kijken
[Telefoonnummer] hoort het zo en hij kan hem sowieso kwijt”. [6]
[Verdachte] belt om 14.51 uur wederom met de gebruiker van telefoonnummer [Telefoonnummer] [7] . Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
[Naam] zegt dat die andere hem voor 1650 mag hebben anders brengt hij hem naar Winterswijk
[Telefoonnummer] vraagt of hij hem anders naar Winterswijk moet brengen
[Naam] is al aan het rijden er mee
[Telefoonnummer] zegt tegen een ander 1650
[Naam] hoeft dan niet naar Winterswijk
[Telefoonnummer] zit bij die man maar die wil niet meer geven
[Naam] zegt dat ze er anders niks aan over houden, hij moet [Naam] een halve meier geven voor het rijden
[Telefoonnummer] snapt het
[Naam] zegt 16 meier dan dan doet hij er zelf nog een halve meier van af
[Telefoonnummer] zegt tegen de andere persoon 16 meier
[Naam] zegt dat dit de eerste keer is dat ie wat doet en hij moet niet zitten trekken om een meiertje
[Telefoonnummer] zegt het tegen die andere man en die zegt dat het nu niet de tijd is van maaien
[Naam] vraagt waar die heen moet
[Telefoonnummer] zegt Doetinchem
[Naam] vraagt waar in Doetinchem
[Telefoonnummer] vraagt het aan een ander en zegt [Adres] en ze rijden er nu heen
[Naam] gaat ook daar heen.” [8]
De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat veroordeelde € 1.000,- voor de Husqvarna zitgrasmaaier heeft betaald. Hij heeft de zitgrasmaaier doorverkocht aan [Naam] . [Naam] heeft verklaard dat hij € 1.500,- voor de zitgrasmaaier heeft betaald.
De opbrengst van de gestolen goederen is na verkoop van de buit door stelers dus € 1.000,- geweest. Uit de tapgesprekken volgt dat veroordeelde aan zijn broer [Naam] € 50,- moest betalen voor het rijden. De conclusie is dat veroordeelde
€ 450,-(€ 1.500 - € 1.000,- - € 50,-) aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Voordeel uit andere dan de tenlastegelegde feiten
Op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan, die voorwerpen geen voordeel hebben opgeleverd. De rechtbank zal die andere strafbare feiten daarom niet verder bespreken.
De rechtbank schat het totale voordeel op
€ 823,30(€ 255,00 + € 123,30 + € 450,00).
Overschrijding van de redelijke termijn
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Op 16 september 2020 is de ontnemingsvordering uitgereikt. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Een eindvonnis dient vervolgens binnen twee jaren te volgen. In de zaak van veroordeelde is op 28 april 2023 vonnis gewezen. Dit is 2 jaar, 7 maanden en 12 dagen later. Daarmee is de redelijke termijn met 7 maanden en 12 dagen overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak dan wel aan de proceshouding van veroordeelde of door onderzoekswensen van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is deze overschrijding al voldoende gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan de veroordeelde opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank vindt daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 828,30en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 16 dagen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 828,30;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 16 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. S. Kropman en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2023.
mr. S. Kropman, mr. M.G.E ter Hart en mr. J.M.P. van der Meulen zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019068041, gesloten op 17 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor [Naam] , p. 1530.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 496 (Tapgesprek sessienummer 5449); Proces-verbaal van bevindingen, p. 656-657.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 657 (Tapgesprek sessienummer 5451).
5.Proces-verbaal van verhoor [Naam] , p. 1530.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 657 (Tapgesprek sessienummer 5474).
7.Proces-verbaal van verhoor [Naam] , p. 1530.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 509-510 (Tapgesprek sessienummer 5610); Proces-verbaal van bevindingen, p. 657-658.