ECLI:NL:RBGEL:2023:2509

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
05-219030-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met meerdere inbraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere inbraken. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 33.892,-, maar tijdens de zitting werd dit bedrag door de officier verlaagd naar € 8.053,53. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat de verdachte was vrijgesproken van enkele feiten en er onvoldoende bewijs was voor de overige feiten. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit bewezenverklaarde feiten en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft het geschatte voordeel berekend op basis van de bewezen feiten en kwam tot de conclusie dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.645,44 bedraagt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar deze overschrijding is gecompenseerd door een matiging van de straf in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 32 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/219030-19 (ontneming)
Datum uitspraak : 28 april 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum 1] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan de [Adres] .
Raadsman: mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Amersfoort.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 33.892,-.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 8.053,53 met oplegging van de betalingsverplichting voor hetzelfde bedrag. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de bedragen die zien op de feiten waarvoor veroordeelde is vrijgesproken, in mindering dienen te worden gebracht op de vordering.
Door de verdediging is aangevoerd dat, gelet op de vrijspraak verweren in de hoofdzaak, de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat ten aanzien van de overige strafbare feiten waarvan ex artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voordeel wordt gevorderd, dit moet worden afgewezen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op basis waarvan met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat veroordeelde zich aan deze feiten schuldig heeft gemaakt.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 28 april 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis n het onderhavige parketnummer, welke zaak gevoegd was met parketnummer 05/087596-20 waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 234 dagen ter zake van:
  • diefstal door twee of meer verenigde personen;
  • drie maal: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • medeplegen van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen.
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel zal worden berekening over de bewezenverklaarde (voltooide) strafbare feiten onder de parketnummers 05/208176-17 en 05/238712-20, welke parketnummers in de strafzaak zijn gevoegd, en over andere strafbare feiten waarvan de rechtbank van oordeel is dat zonder redelijke twijfel vaststaat dat veroordeelde die strafbare feiten heeft begaan.
Algemene overwegingen:
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de ontnemingsvordering is door de politie een proces-verbaal van bevindingen (berekening wederrechtelijk voordeel) opgesteld. Verder is een proces-verbaal opgesteld met daarin een berekening van de schade van de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende concreet en herleidbaar is om in zijn geheel als uitgangspunt te gebruiken. De rechtbank zal om die reden zelf het voordeel te schatten aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank heeft (deels) vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen in de hoofdzaak. Zij heeft ook deels bepaald dat de die vorderingen hoofdelijk zijn toegewezen. De rechtbank moet de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen aftrekken als deze zijn (af)betaald of als het vonnis in de hoofdzaak onherroepelijk is geworden. Dat is hier niet het geval. Het vijfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de rechtbank het voordeel lager mag vaststellen. De rechtbank kiest er in deze zaak voor om de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen af te trekken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal voorts geen wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen over voordeel die direct in verband staat met inbeslaggenomen goederen, tenzij de rechtbank aannemelijk acht dat veroordeelde voordeel over die goederen heeft behaald.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 2, het bewezenverklaarde feit onder 1 van parketnummer 05/219030-19)zijn een hakselaar van het merk Lumag HC 15 NL, een Makita slagschroefboormachine DTD 154 ZJ in een blauwe kist inclusief accu, een Makita accu slijptol 125 mm 18 V DGA 506 ZJ, een EWM mig/mag lasapparaat 220 volt met slangenpakket Pico Mig en een kist van Makita met daarin 1 lader gestolen. De acculader van Makita werd op het woonadres van [Medeverdachte 1] aangetroffen en inbeslaggenomen en is geretourneerd aan [Eigenaar] (wonende aan de [Adres] ). [2] De opgegeven waarde van de gestolen goederen betrof volgens de politie samen € 2.000,-, waarvan € 1.000,- voor de hakselaar. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze bedragen. De rechtbank schat het bedrag van de Makita acculader op € 75,-. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 1.925,- geweest. De rechtbank rekent - gelijk als de politie - als marge voor de stelers 36%. Dit percentage komt de rechtbank niet onredelijk voor en de verdediging heeft hier ook geen verweer tegen gevoerd. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 693,- De inbraak is gepleegd door drie daders. De rechtbank acht het aannemelijk dat de opbrengt door drieën is gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 231,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 4, het bewezenverklaarde feit onder 2 van parketnummer 05/219030-19)zijn een Stiga zitgrasmaaier, een Stihl bladblazer, een HBM plasmasnijder een HBM tig lasapparaat, een kettingzaag, een Michelin compressor en een fles lasgas gestolen. De Michelin compressor is bij veroordeelde aangetroffen en inbeslaggenomen. De HBM plasmasnijder, het HBM tig lasapparaat, de kettingzaag, en de fles lasgas zijn meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij. Deze goederen worden door de rechtbank daarom niet meegenomen in de voordeelsberekening. De Stiga zitgrasmaaier ter waarde van € 3.500,- en de Stihl bladblazer ter waarde van € 192,31 zijn vergoed door de verzekeraar aan aangever en niet meegenomen in de berekening van de materiële schade van de benadeelde partij. De rechtbank zal het behaalde voordeel voor deze goederen daarom wel meenemen in de berekening en uitgaan van de bedragen zoals vergoed door de verzekering. De opbrengst van deze goederen is na verkoop dus € 3.692,31 geweest. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 1.329,23. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde de inbraak samen met een ander heeft gepleegd. Het is aannemelijk dat hij de opbrengst met zijn mededader heeft gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 664,62aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 1, het bewezenverklaarde feit onder 4 van parketnummer 05/219030-19)is een zitgrasmaaier van het merk Stiga Park gestolen ter waarde van € 2.000,-. Het goed is meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij en zal om die reden niet worden meegenomen in de voordeelsberekening.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 17, het bewezenverklaarde feit onder 1 van parketnummer 05/087596-20)zijn een bosmaaier van het merk Makita, een laadstation voor de Makita bosmaaier en een laadstation met 6 portofoons van het merk Baofeng gestolen. Deze goederen zijn meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij en zal om die reden niet worden meegenomen in de voordeelsberekening.
Voordeel uit andere dan de tenlastegelegde feiten
Op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan en hij daarmee voordeel heeft behaald. Dit blijkt uit de volgende bewijsmiddelen:
(relaas 23, proces: 2019180342, diefstal in vereniging)
[Aangever 1] heeft aangifte gedaan van een inbraak in een schuur aan [Adres] op [Datum] . Uit de schuur waren drie heggenscharen, een motorkettingzaag en een combinatiemachine, allen van het merk Stihl, en een afkort verstekzaag van het
merk De Walt, weggenomen. [3] Door aangever zijn beelden verstrekt van meerdere camera’s van zijn perceel. Hierop werd (onder meer) waargenomen dat op [Datum] omstreeks 10.30 uur een grijze Peugeot 306 met kenteken [Kenteken] het erf op komt rijden en dat er twee mannen uitstapten. Op de beelden is te zien dat beide mannen over het hele erf lopen en alles bekijken. [4] Op de beelden was verder te zien dat deze mannen aan de deur van de
woning voelden en in de richting van de schuur van de aangever liepen. Van de betreffende beelden is een fotoblad gemaakt. Verbalisant [Verbalisant] heeft op dit fotoblad de twee mannen herkend die op de foto's te zien zijn als de hem ambtshalve bekende [Medeverdachte] , geboren op [Geboortedatum 2] te [Geboorteplaats] en woonachtig aan de [Adres] en zijn vader, [Verdachte] , geboren op [Geboortedatum 1] te [Geboorteplaats] en ook woonachtig aan de [Adres] . [5]
Bij de inbraak zijn drie heggenscharen, een motorkettingzaag en een combinatiemachine, allen van het merk Stihl, en een afkort verstekzaag van het merk De Walt gestolen ter waarde van € 4.165,65. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 4.165,65. geweest. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 1.499,67. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde de inbraak samen met een ander heeft gepleegd. Het is aannemelijk dat hij de opbrengst met zijn mededader deelt. De conclusie is dat veroordeelde
€ 749,82aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Van de overige (andere) strafbare feiten die de politie heeft meegenomen in haar berekening is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde die feiten heeft begaan. De rechtbank zal die andere strafbare feiten daarom niet verder bespreken.
De rechtbank schat het voordeel uit de bewezenverklaarde feiten op € 895,62. De rechtbank schat het voordeel uit andere (niet ten laste gelegde) feiten op € 749,82.
De rechtbank schat het totale voordeel op
€ 1.645,44.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Op 7 september is de ontnemingsvordering uitgereikt. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Een eindvonnis dient vervolgens binnen twee jaren te volgen. In de zaak van veroordeelde is op 28 april 2023 vonnis gewezen. Dit is 2 jaar, 7 maanden en 21 dagen later. Daarmee is de redelijke termijn met 7 maanden en 21 dagen overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak dan wel aan de proceshouding van veroordeelde of door onderzoekswensen van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is deze overschrijding al voldoende gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan de veroordeelde opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank vindt daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 1.645,44en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 32 dagen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 1.645,44;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 32 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. S. Kropman en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2023.
mr. S. Kropman, mr. M.G.E ter Hart en mr. J.M.P. van der Meulen zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019068041, gesloten op 17 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Bewijs van ontvangst ontvangen door aangever, p. 718-719.
3.Proces-verbaal aangifte door [Aangever 1] , p. 795-796.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 800.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 802.