ECLI:NL:RBGEL:2023:2495

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
05/218878-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met meerdere inbraken en diefstallen

Op 28 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere inbraken en diefstallen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 33.892,-, maar tijdens de zitting werd dit bedrag door de officier verlaagd naar € 8.053,53. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten waarvoor hij was vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit bewezenverklaarde feiten en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft het geschatte voordeel berekend op basis van de bewezen feiten en de vorderingen van benadeelde partijen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.040,82, dat de verdachte aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft dit gecompenseerd door de opgelegde straf te matigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/218878-19 (ontneming)
Datum uitspraak : 28 april 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan de [Adres] .
Raadsman: mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Amersfoort.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 33.892,-.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 8.053,53 met oplegging van de betalingsverplichting voor hetzelfde bedrag. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de bedragen die zien op de feiten waarvoor veroordeelde is vrijgesproken, in mindering dienen te worden gebracht op de vordering.
Door de verdediging is aangevoerd dat, gelet op de vrijspraakverweren in de hoofdzaak, de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat ten aanzien van de overige strafbare feiten waarvan ex artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voordeel wordt gevorderd, dit moet worden afgewezen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op basis waarvan met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat veroordeelde zich aan deze feiten schuldig heeft gemaakt.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 28 april 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis in het onderhavige parketnummer, welke zaak gevoegd was met de parketnummers 05/208176-17 en 05/238712-20 waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen en een taakstraf van 120 uur ter zake van:
  • twee maal: diefstal door twee of meer verenigde personen;
  • vier maal: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • medeplegen van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen.
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel zal worden berekening over de bewezenverklaarde (voltooide) strafbare feiten onder de parketnummers 05/208176-17 en 05/238712-20, welke parketnummers in de strafzaak zijn gevoegd, en over andere strafbare feiten waarvan de rechtbank van oordeel is dat zonder redelijke twijfel vaststaat dat veroordeelde die strafbare feiten heeft begaan.
Algemene overwegingen:
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de ontnemingsvordering is door de politie een proces-verbaal van bevindingen (berekening wederrechtelijk voordeel) opgesteld. Verder is een proces-verbaal opgesteld met daarin een berekening van de schade van de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende concreet en herleidbaar is om in zijn geheel als uitgangspunt te gebruiken. De rechtbank zal om die reden zelf het voordeel te schatten aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank heeft (deels) vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen in de hoofdzaak. Zij heeft ook deels bepaald dat de die vorderingen hoofdelijk zijn toegewezen. De rechtbank moet de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen aftrekken als deze zijn (af)betaald of als het vonnis in de hoofdzaak onherroepelijk is geworden. Dat is hier niet het geval. Het vijfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepaald dat de rechtbank het voordeel lager mag vaststellen. De rechtbank kiest er in deze zaak voor om de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen af te trekken.
De rechtbank zal voorts geen wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen over voordeel die direct in verband staat met inbeslaggenomen goederen, tenzij de rechtbank aannemelijk acht dat veroordeelde voordeel over die goederen heeft behaald.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Bij de inbraak in een bedrijfspand van bedrijventerrein aan de
[Adres] op [Datum] te Groessen(
het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 05/208176-17, diefstal in vereniging)is (onder meer) oud ijzer gestolen. Het feit is niet door de politie betrokken in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en tevens niet door de officier van justitie meegenomen in de ontnemingsvordering. Uit het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld hoeveel kilogram oud ijzer is gestolen bij de inbraak. Ook kan uit het dossier geen oud ijzer-prijs worden afgeleid. De rechtbank heeft daardoor onvoldoende aangrijpingspunten om het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het bewezenverklaarde feit te statten en zal dit feit daarom niet betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 2, het bewezenverklaarde feit onder 1 van parketnummer 05/218878-19)zijn een hakselaar van het merk Lumag HC 15 NL, een Makita slagschroefboormachine DTD 154 ZJ in een blauwe kist inclusief accu, een Makita accu slijptol 125 mm 18 V DGA 506 ZJ, een EWM mig/mag lasapparaat 220 volt met slangenpakket Pico Mig en een kist van Makita met daarin 1 lader gestolen. De acculader van Makita werd op het woonadres van [Medeverdachte 2] aangetroffen en inbeslaggenomen en is geretourneerd aan [Eigenaar] (wonende aan de [Adres] ). [2] De opgegeven waarde van de gestolen goederen betrof volgens de politie samen € 2.000,-, waarvan € 1.000,- voor de hakselaar. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze bedragen. De rechtbank schat het bedrag van de Makita acculader op € 75,-. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 1.925,- geweest. De rechtbank rekent -gelijk als de politie- als marge voor de stelers 36%. Dit percentage komt de rechtbank niet onredelijk voor en de verdediging heeft hier ook geen verweer tegen gevoerd. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 693,- De inbraak is gepleegd door drie daders. De rechtbank acht het aannemelijk dat de opbrengt door drieën is gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 231,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 3, het bewezenverklaarde feit onder 3 van parketnummer 05/218878-19)is een oranje zit(gras)maaier van het merk Husqvarna, type R214T, ter waarde van € 5.099,-.
De volgende – voor de ontneming relevante – tapgesprekken hebben plaatsgevonden:
[Medeverdachte 1] belt vervolgens met de gebruiker van telefoonnummer [Telefoonnummer] ( [Naam] [3] ). Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
“ [Naam] vraagt of hij wat kan met een Husqvarna frontmaaier
[Telefoonnummer] zegt ja
[Naam] vraagt wat ie waard is
[Telefoonnummer] moet het type nummer hebben
[Naam] zegt een 214
[Naam] zegt dat ie wel moet opschieten anders gaat ie naar een ander
[Telefoonnummer] vraagt wat ze er voor moeten hebben
[Naam] zegt dat hij er 12 en half er voor moet geven, maar hij is helemaal nieuw
[Telefoonnummer] vraagt of hij een foto kan sturen
[Naam] zegt van niet
[Naam] zegt dat die 45 meier nieuw kost
[Telefoonnummer] zegt dat hij het type nummer moet door geven
[Naam] zegt R214”. [4]
[Medeverdachte 1] ( [Telefoonnummer] ) belt vervolgens om 12.31 uur met het telefoonnummer [Telefoonnummer] in gebruik bij [Verdachte] . Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
“ [Telefoonnummer] zegt dat de ander niet op pakt hij heeft hem drie keer gebeld
[Telefoonnummer] vraagt wat hij er zelf van denkt
[Telefoonnummer] weet het niet, het is een gok
[Telefoonnummer] zegt dat het een splinter nieuwe is
[Telefoonnummer] vraagt wat hij er voor wil hebben
[Telefoonnummer] zegt 11 meier
[Telefoonnummer] gaat zijn vader bellen of hij hem daar neer kan zetten
[Telefoonnummer] zegt bel maar dan”. [5]
[Medeverdachte 1] belt om 12.34 uur weer met de gebruiker van telefoonnummer [Telefoonnummer] ( [Naam] [6] ). Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
“ [Telefoonnummer] zegt dat ze geen van allen oppakken en dat het goed is voor een rooitje
[Telefoonnummer] zegt dat je hem voor een rooitje wel moet pakken
[Telefoonnummer] zegt dat hij het niet tegen hem had, maar voor een meier wil hij het niet doen. Hij vraagt of het kan
[Telefoonnummer] zegt dat zij er ook wat aan moeten verdienen
[Telefoonnummer] zegt dat die jongens er al 12 meier voor kunnen beuren
[Telefoonnummer] zegt dat ze het hem toch wel gunnen
[Telefoonnummer] zegt dat die andere het hem ook wel gunnen, maar ergens anders kunnen ze meer beuren want hij is gloedje nieuw
[Telefoonnummer] zegt dat zij er ook wat aan moeten verdienen
[Telefoonnummer] heeft dat ook tegen die ander gezegd
[Telefoonnummer] zegt dat [Telefoonnummer] maar even moet kijken
[Telefoonnummer] hoort het zo en hij kan hem sowieso kwijt”. [7]
[Medeverdachte 1] belt om 14.51 uur wederom met de gebruiker van telefoonnummer [Telefoonnummer] [8] . Het volgende gesprek vindt plaats (samenvatting):
[Naam] zegt dat die andere hem voor 1650 mag hebben anders brengt hij hem naar Winterswijk
[Telefoonnummer] vraagt of hij hem anders naar Winterswijk moet brengen
[Naam] is al aan het rijden er mee
[Telefoonnummer] zegt tegen een ander 1650
[Naam] hoeft dan niet naar Winterswijk
[Telefoonnummer] zit bij die man maar die wil niet meer geven
[Naam] zegt dat ze er anders niks aan over houden, hij moet [Naam] een halve meier geven voor het rijden
[Telefoonnummer] snapt het
[Naam] zegt 16 meier dan dan doet hij er zelf nog een halve meier van af
[Telefoonnummer] zegt tegen de andere persoon 16 meier
[Naam] zegt dat dit de eerste keer is dat ie wat doet en hij moet niet zitten trekken om een meiertje
[Telefoonnummer] zegt het tegen die andere man en die zegt dat het nu niet de tijd is van maaien
[Naam] vraagt waar die heen moet
[Telefoonnummer] zegt Doetinchem
[Naam] vraagt waar in Doetinchem
[Telefoonnummer] vraagt het aan een ander en zegt [Adres] en ze rijden er nu heen
[Naam] gaat ook daar heen.” [9]
De rechtbank leidt uit de tapgesprekken af dat veroordeelde € 1.000,- van [Medeverdachte 1] heeft gekregen voor de Husqvarna zitgrasmaaier. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 1.000,- geweest. De conclusie is dat veroordeelde
€ 1.000,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 1, het bewezenverklaarde feit onder 4 van parketnummer 05/218878-19)is een zitgrasmaaier van het merk Stiga Park gestolen ter waarde van € 2.000,-. Het goed is meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij en zal om die reden niet worden meegenomen in de voordeelsberekening.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 17, het bewezenverklaarde feit onder 1 van parketnummer 05/238712-20)zijn een bosmaaier van het merk Makita, een laadstation voor de Makita bosmaaier en een laadstation met 6 portofoons van het merk Baofeng gestolen. Deze goederen zijn meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij en zullen om die reden niet worden meegenomen in de voordeelsberekening.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 5, het bewezenverklaarde feit onder 2 van parketnummer 05/238712-20)is een kettingzaag van het merk Husqvarna gestolen ter waarde van een onbekend gebleven bedrag. De Husqvarna kettingzaag, type 340, is aangetroffen bij een afnemer van medeveroordeelde [Medeverdachte 1] en geretourneerd aan aangever. De rechtbank schat het bedrag van de kettingzaag op € 150,-. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 54,- geweest. De inbraak is gepleegd door drie daders. De rechtbank acht het aannemelijk dat de opbrengt door drieën is gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 18,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] (relaas nummer 12, het bewezenverklaarde feit onder 4 van parketnummer 05/238712-20)is een hoeveelheid geld gestolen. Het bedrag is onbekend gebleven. De rechtbank zal daarom geen verkregen voordeel vaststellen uit het bewezenverklaarde feit.
Voordeel uit andere dan de tenlastegelegde feiten
Op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan worden ontnomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan en hij daarmee voordeel heeft behaald. Dit blijkt uit de volgende bewijsmiddelen:
(
relaas 9, proces: 2019359391, diefstal in vereniging)
[Aangever] heeft aangifte gedaan van inbraak in een woning aan [Adres] op [Datum] tussen 12.45 en 15.15 uur. Meerdere stukken sieraden waren weggenomen. [10] Omstreeks 12.17 uur straalt het telefoonnummer + [Telefoonnummer] , in gebruik bij [Verdachte] , een mast aan in de directe omgeving van de inbraak. [11] Getuige [Getuige] , wonende aan [Adres] , heeft verklaard dat hij omstreeks 12.00/12.30 uur een witte bus (model Ford Transit) het erf van het perceel aan [Adres] zag oprijden. Getuige [Getuige] zag dat de bijrijder in de bus een man was van ongeveer 40 á 50 jaar oud, een normaal postuur en donker haar. [12] Uit de bakengegevens van de Ford Transit bus met kenteken [Kenteken] , in gebruik bij medeverdachte [Medeverdachte 2] , volgt dat de bus op [Datum] om 12.53 uur is gestopt aan de [Adres] en om 13.03 uur aan [Adres] . Het baken is daarna de verbinding verloren en maakt om 13.35 uur weer verbinding op de [Adres] . [13] De woning aan [Adres] ligt op de gereden route.
Bij de inbraak zijn meerdere stukken sieraden gestolen. De waarde van de gestolen sieraden is door de politie geschat op een bedrag van € 16.900,-. [14] Op dit door de politie geschatte bedrag is geen verweer gevoerd. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 6.084,-. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde de inbraak samen met een ander heeft gepleegd. Het is aannemelijk dat hij de opbrengst met zijn mededader deelt. De conclusie is dat veroordeelde
€ 3.042,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
(relaas 23, proces: 2019180342, diefstal in vereniging)
[Aangever 2] heeft aangifte gedaan van een inbraak in een schuur aan de [Adres] op [Datum] Uit de schuur waren drie heggenscharen, een motorkettingzaag en een combinatiemachine, allen van het merk Stihl, en een afkort verstekzaag van het
merk De Walt, weggenomen. [15] Door aangever zijn beelden verstrekt van meerdere camera’s van zijn perceel. Hierop werd (onder meer) waargenomen dat op 17 april 2019 omstreeks 10.30 uur een grijze Peugeot 306 met kenteken [Kenteken] het erf op komt rijden en dat er twee mannen uitstapten. Op de beelden is te zien dat beide mannen over het hele erf lopen en alles bekijken. [16] Op de beelden was verder te zien dat deze mannen aan de deur van de
woning voelden en in de richting van de schuur van de aangever liepen. Van de betreffende beelden is een fotoblad gemaakt. Verbalisant [Verbalisant] heeft op dit fotoblad de twee mannen herkend die op de foto's te zien zijn als de hem ambtshalve bekende [Verdachte] , geboren op [Geboortedatum] te [Plaats] en woonachtig aan de [Adres] en zijn vader, [Medeverdachte 3] , geboren op [Geboortedatum] te [Plaats] en ook woonachtig aan de [Adres] . [17]
Bij de inbraak zijn drie heggenscharen, een motorkettingzaag en een combinatiemachine, allen van het merk Stihl, en een afkort verstekzaag van het merk De Walt gestolen ter waarde van € 4.165,65. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 4.165,65 geweest. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 1.499,67. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde de inbraak samen met een ander heeft gepleegd. Het is aannemelijk dat hij de opbrengst met zijn mededader deelt. De conclusie is dat veroordeelde
€ 749,82aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Van de overige (andere) strafbare feiten die de politie heeft meegenomen in haar berekening is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde die feiten heeft begaan. De rechtbank zal die andere strafbare feiten daarom niet verder bespreken.
De rechtbank schat het voordeel uit de bewezenverklaarde feiten op € 1.249,- (€ 231,- + € 1.000,- + € 18,-). De rechtbank schat het voordeel uit andere (niet ten laste gelegde) feiten op € 3.791,82 (€ 3.042,- + € 749,82). De rechtbank schat het totale voordeel op
€ 5.040,82.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Op 9 september 2020 is de ontnemingsvordering uitgereikt. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Een eindvonnis dient vervolgens binnen twee jaren te volgen. In de zaak van veroordeelde is op 28 april 2023 vonnis gewezen. Dit is 2 jaar, 7 maanden en 19 dagen later. Daarmee is de redelijke termijn met 7 maanden en 19 dagen overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak dan wel aan de proceshouding van veroordeelde of door onderzoekswensen van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is deze overschrijding al voldoende gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan de veroordeelde opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank vindt daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 5.040,82en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 100 dagen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 5.040,82;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 100 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. S. Kropman en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2023.
mr. S. Kropman, mr. M.G.E ter Hart en mr. J.M.P. van der Meulen zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019068041, gesloten op 17 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Bewijs van ontvangst ontvangen door aangever, p. 718-719.
3.Proces-verbaal van verhoor [Naam] , p. 1530.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 496 (Tapgesprek sessienummer 5449); Proces-verbaal van bevindingen, p. 656-657.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 657 (Tapgesprek sessienummer 5451).
6.Proces-verbaal van verhoor [Naam] , p. 1530.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 657 (Tapgesprek sessienummer 5474).
8.Proces-verbaal van verhoor [Naam] , p. 1530.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 509-510 (Tapgesprek sessienummer 5610); Proces-verbaal van bevindingen, p. 657-658
10.Proces-verbaal aangifte door [Aangever] , p. 570-571 en 581-590.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 592.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuige] , p. 594.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 591-592.
14.Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 20191109.0953.BEV (berekening schade slachtoffers).
15.Proces-verbaal aangifte door [Aangever 2] , p. 795-796.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 800.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 802.