ECLI:NL:RBGEL:2023:2493

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
05/219007-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte, geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats], wonende aan de [Adres]. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat door de officier is geschat op € 33.892,-. De procedure omvatte openbare terechtzittingen, waarbij op 18 september 2020 een ontnemingsvordering ter hoogte van € 0,00 werd uitgereikt, gevolgd door een nieuwe vordering op 27 maart 2023 ter hoogte van € 32.214,14. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingszaak moet worden aangehouden totdat er een beslissing is genomen in de strafzaak, en heeft diverse argumenten aangevoerd tegen de vordering van de officier van justitie.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht moet worden berekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit verschillende inbraken en heeft het totale voordeel geschat op € 4.358,10. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit niet leidt tot een vermindering van het ontnemingsbedrag, omdat de overschrijding al is gecompenseerd in de strafzaak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat en de duur van de gijzeling vastgesteld op 87 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/219007-19 ontneming
Datum uitspraak : 28 april 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan de [Adres] .
Raadsman: mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 33.892,-.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
Op 18 september 2020 is een ontnemingsvordering uitgereikt ter hoogte van € 0,00. De officier van justitie heeft op 29 september 2020 ter terechtzitting mededeling gedaan dat de hoogte van de ontnemingsvordering € 33.892,- bedraagt. Op 27 maart 2023 is een nieuwe ontnemingsvordering uitgereikt ter hoogte van € 32.214,14.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 april 2023 gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 8.053,53 met oplegging van de betalingsverplichting voor hetzelfde bedrag. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 1.573,29 met oplegging van de betalingsverplichting voor hetzelfde bedrag. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de bedragen die zien op de feiten waarvoor veroordeelde is vrijgesproken, in mindering dienen te worden gebracht op de vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingszaak dient te worden aangehouden totdat een beslissing is genomen in de strafzaak en dat schriftelijke rondes worden bepaald. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat na vonnis in de strafzaak een beter standpunt kan worden ingenomen ten aanzien van de vordering en dat de vordering vele vragen oproept. Hierdoor is het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van het thans voorliggende dossier en de bijbehorende rapportage niet in redelijkheid te schatten, omdat het teveel is gebaseerd op aannames. Verder is aangevoerd dat de extrapolatiemethode te ver gaat omdat het werkelijke behaalde voordeel van cliënt dient vast te staan. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen, vanwege de genoemde leemtes in de berekening in de ontnemingsrapportage.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de toegewezen vorderingen en de – naar redelijkheid te schatten – kosten (zoals benzinekosten, afschrijvingskosten Ford Transit, gebruik mobiele telefoons et cetera) in mindering dienen te worden gebracht op het geschatte voordeel. Voorts dient het bedrag te worden gematigd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft verder verzocht betalingsverplichting op nihil te stellen in verband met de beperkte draagkracht van veroordeelde, althans de betalingsverplichting om die reden te verminderen.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 28 april 2023 tegen veroordeelde gewezen vonnis in het onderhavige parketnummer, welke zaak gevoegd was met het parketnummer 05/090304-20, waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 254 dagen ter zake van:
  • twee maal: diefstal door twee of meer verenigde personen;
  • drie maal: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • medeplegen van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • opzetheling.
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen.
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel zal worden berekening over de bewezenverklaarde (voltooide) strafbare feiten onder de parketnummers 05/219007-19 en 05/090304-20, welke parketnummers in de strafzaak zijn gevoegd, en over andere strafbare feiten waarvan de rechtbank van oordeel is dat zonder redelijke twijfel vaststaat dat veroordeelde die strafbare feiten heeft begaan.
Algemene overwegingen:
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de ontnemingsvordering is door de politie een proces-verbaal van bevindingen (berekening wederrechtelijk voordeel) opgesteld. Verder is een proces-verbaal opgesteld met daarin een berekening van de schade van de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende concreet en herleidbaar is om in zijn geheel als uitgangspunt te gebruiken. De rechtbank zal om die reden zelf het voordeel te schatten aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank heeft (deels) vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen in de hoofdzaak. Zij heeft ook deels bepaald dat de die vorderingen hoofdelijk zijn toegewezen. De rechtbank moet de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen aftrekken als deze zijn (af)betaald of als het vonnis in de hoofdzaak onherroepelijk is geworden. Dat is hier niet het geval. Het vijfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepaald dat de rechtbank het voordeel lager mag vaststellen. De rechtbank kiest er in deze zaak voor om de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen af te trekken.
De rechtbank zal voorts geen wederrechtelijk verkregen voordeel berekenen over voordeel dat direct in verband staat met inbeslaggenomen goederen, tenzij de rechtbank aannemelijk acht dat veroordeelde voordeel over die goederen heeft behaald.
De rechtbank zal tot slot geen kosten aftrekken. De raadsman voert aan dat veroordeelde voor het behalen van het voordeel onder andere afschrijvingskosten voor het voertuig, benzinekosten en telefoonkosten heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat kosten kunnen worden afgetrokken voor zover die rechtstreeks in verband staan met het begaan van de strafbare feiten en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen (artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht). Aangenomen kan worden dat veroordeelde zijn voertuig en telefoon niet alleen heeft gebruikt voor het begaan van de strafbare feiten. Dat veroordeelde en zijn medeverdachten steeds alleen onderweg waren voor het plegen van het strafbare feit waar voordeel voor zal worden berekend lijkt ook niet aannemelijk. Bovendien blijkt uit het dossier dat veroordeelde en zijn medeverdachten steeds tevens op pad waren om oud ijzer op te halen. De verdediging heeft voorts niet specifiek onderbouwd welke kosten, voor welk bedrag en welk strafbare feit in aftrek zouden moeten komen op het voordeel.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 2, het bewezenverklaarde feit onder 1 van parketnummer 05/219007-19)zijn een hakselaar van het merk Lumag HC 15 NL, een Makita slagschroefboormachine DTD 154 ZJ in een blauwe kist inclusief accu, een Makita accu slijptol 125 mm 18 V DGA 506 ZJ, een EWM mig/mag lasapparaat 220 volt met slangenpakket Pico Mig en een kist van Makita met daarin 1 lader gestolen. De acculader van Makita werd op het woonadres van [Verdachte] aangetroffen en inbeslaggenomen en is geretourneerd aan [Eigenaar] (wonende aan de [Adres] ). [2] De opgegeven waarde van de gestolen goederen betrof volgens de politie samen € 2.000,-, waarvan € 1.000,- voor de hakselaar. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze bedragen. De rechtbank schat het bedrag van de Makita acculader op € 75,-. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 1.925,- geweest. De rechtbank rekent -gelijk als de politie- als marge voor de stelers 36%. Dit percentage komt de rechtbank niet onredelijk voor en de verdediging heeft hier ook geen verweer tegen gevoerd. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 693,- De inbraak is gepleegd door drie daders. De rechtbank acht het aannemelijk dat de opbrengt door drieën is gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 231,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 4, het bewezenverklaarde feit onder 2 van parketnummer 05/219007-19)zijn een Stiga zitgrasmaaier, een Stihl bladblazer, een HBM plasmasnijder een HBM tig lasapparaat, een kettingzaag, een Michelin compressor en een fles lasgas gestolen. De Michelin compressor is bij veroordeelde aangetroffen en inbeslaggenomen. De HBM plasmasnijder, het HBM tig lasapparaat, de kettingzaag, en de fles lasgas zijn meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij. Deze goederen worden door de rechtbank daarom niet meegenomen in de voordeelsberekening. De Stiga zitgrasmaaier ter waarde van € 3.500,- en de Stihl bladblazer ter waarde van € 192,31 zijn vergoed door de verzekeraar aan aangever en niet meegenomen in de berekening van de materiële schade van de benadeelde partij. De rechtbank zal het behaalde voordeel voor deze goederen daarom wel meenemen in de berekening en uitgaan van de bedragen zoals vergoed door de verzekering. De opbrengst van deze goederen is na verkoop dus € 3.692,31 geweest. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 1.329,23. Uit het dossier komt naar voren dat veroordeelde de inbraak samen met een ander heeft gepleegd. Het is aannemelijk dat hij de opbrengst met zijn mededader heeft gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 664,62aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 17, het bewezenverklaarde feit onder 1 van parketnummer 05/090304-20)zijn een bosmaaier van het merk Makita, een laadstation voor de Makita bosmaaier en een laadstation met 6 portofoons van het merk Baofeng gestolen. Deze goederen zijn meegenomen in de berekening van de toegewezen materiële schade van de benadeelde partij en zullen om die reden niet worden meegenomen in de voordeelsberekening.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum] (relaas nummer 5, het bewezenverklaarde feit onder 2 van parketnummer 05/090304-20)is een kettingzaag van het merk Husqvarna gestolen ter waarde van een onbekend gebleven bedrag. De Husqvarna kettingzaag, type 340, is aangetroffen bij een afnemer van medeveroordeelde [Medeveroordeelde 1] en geretourneerd aan aangever. De rechtbank schat het bedrag van de kettingzaag op € 150,-. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. De opbrengst van deze inbraak is na verkoop van de buit dus € 54,- geweest. De inbraak is gepleegd door drie daders. De rechtbank acht het aannemelijk dat de opbrengt door drieën is gedeeld. De conclusie is dat veroordeelde
€ 18,-aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Bij de inbraak aan de
[Adres] (relaas nummer 12, het bewezenverklaarde feit onder 4 van parketnummer 05/090304-20)is een hoeveelheid geld gestolen. Het bedrag is onbekend gebleven. De rechtbank zal daarom geen verkregen voordeel vaststellen uit het bewezenverklaarde feit.
Bij de inbraak aan de
[Adres] op [Datum](
relaas nummer 14, het bewezenverklaarde feit onder 5 van parketnummer 05/090304-20)is een grasmaaier van het merk Husqvarna Rider, een bladblazer van het merk Husqvarna, een kettingzaag van het merk Stihl en een bosmaaier van het merk Stihl gestolen. De politie heeft de waarde van de goederen geschat op € 9.568,-. Er is geen verweer gevoerd op dit bedrag en het bedrag doet de rechtbank ook niet onredelijk voor. De rechtbank rekent - gelijk hiervoor - als marge voor de stelers 36%. Het voordeel uit de buit komt daarmee uit op € 3.444,48. De conclusie is dat veroordeelde
€ 3.444,48aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Voordeel uit andere dan de tenlastegelegde feiten
Op basis van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, worden ontnomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan, die voorwerpen geen voordeel hebben opgeleverd. De rechtbank zal die andere strafbare feiten daarom niet verder bespreken.
De rechtbank schat het totale voordeel op
€ 4.358,10(€ 231,- + € 664,62 + € 18,- + € 3.444,48).
Overschrijding van de redelijke termijn
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Op 18 september 2020 is de ontnemingsvordering uitgereikt. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Een eindvonnis dient vervolgens binnen twee jaren te volgen. In de zaak van veroordeelde is op 28 april 2023 vonnis gewezen. Dit is 2 jaar, 7 maanden en 10 dagen later. Daarmee is de redelijke termijn met 7 maanden en 10 dagen overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak dan wel aan de proceshouding van veroordeelde of door onderzoekswensen van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is deze overschrijding al voldoende gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan de veroordeelde opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank vindt daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Draagkrachtverweer
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de draagkracht van veroordeelde. Het verweer is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Veroordeelde heeft ter zitting verteld over zijn financiële situatie, maar dit niet met stukken onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 4.358,10en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 87 dagen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 4.358,10;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 87 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. S. Kropman en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2023.
mr. M.G.E ter Hart, mr. S. Kropman en mr. J.M.P. van der Meulen zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019068041, gesloten op 17 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Bewijs van ontvangst ontvangen door aangever, p. 718-719.