ECLI:NL:RBGEL:2023:2454

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
AWB _ 22 - 5230
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark aan de [locatie] te [woonplaats], die op 20 september 2022 aan vergunninghouder is verleend. Eisers, die op een afstand van 110 meter van het zonnepark wonen, hebben een zienswijze ingediend op de ontwerp-omgevingsvergunning. De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in strijd is met de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan “Buitengebied [woonplaats]”. Het college heeft de vergunning verleend voor zowel de activiteit “bouwen” als voor het “afwijken van het bestemmingsplan”. De rechtbank toetst of het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Eisers betogen dat er ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) is gevraagd aan de gemeenteraad, en dat de gemeenteraad de vvgb-verplichting voor zonneparken zonder afweging terzijde heeft geschoven.

De rechtbank concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een vvgb niet vereist was, omdat de gemeenteraad van Winterswijk op 27 november 2014 een aanwijzing heeft gedaan waarin bepaalde categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor een vvgb niet nodig is. De rechtbank oordeelt verder dat de landschappelijke inpassing van het zonnepark voldoende is gewaarborgd en dat de bezwaren van eisers met betrekking tot lichthinder en de Wet natuurbescherming niet opwegen tegen de verleende vergunning. De rechtbank vernietigt echter het bestreden besluit voor wat betreft een specifiek voorschrift en verbindt een gewijzigd voorschrift aan de omgevingsvergunning. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eisers en bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. I.E. Nauta)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk(het college)
(gemachtigde: W.B. Oortman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder).
(gemachtigden: mr. F. Eliasberg en mr. G. van Dijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark aan de [locatie] te [woonplaats] die op 20 september 2022 aan vergunninghouder is verleend.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, namens het college J.T. Westerdiep en R.B. Kattenbelt en namens vergunninghouder [derde-partij] en de gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

Waar gaat deze zaak over?
2. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de realisatie van een zonnepark op het kadastrale perceel 190 aan de achterzijde van het perceel [locatie] te [woonplaats] . Het zonnepark heeft een oppervlakte van ongeveer 4,4 hectare, waarvan 1,9 hectare is bestemd voor zonnepanelen. De hoogte van de zonnepanelen bedraagt maximaal 1,5 meter en rondom het terrein worden beplanting aangelegd en een hekwerk van 1,8 meter geplaatst.
Het zonnepark is in strijd met de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan “Buitengebied [woonplaats] ”. Het college heeft daarom niet alleen een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), maar ook voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo).
Aan de omgevingsvergunning is de ruimtelijke onderbouwing “Zonnepark [locatie] te [woonplaats] ” van [bedrijf] van 10 mei 2022 ten grondslag gelegd en aan de omgevingsvergunning is een maximale instandhoudingstermijn van 25 jaar verbonden.
3. Eisers wonen op het perceel [locatie] op een afstand van 110 meter van het zonnepark en zij hebben ook een zienswijze ingediend op de ontwerp-omgevingsvergunning.
Crisis- en herstelwet
4. Omdat het project ziet op de aanleg van een productie-installatie ten behoeve van hernieuwbare elektriciteit door zonne-energie, is de Crisis- en herstelwet van toepassing. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het toetsingskader?
5. De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met een bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Gelet op de aanhef van dit artikel mag het project niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Verder geldt dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Is een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig?
6. Eisers betogen dat ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) is gevraagd aan de gemeenteraad. Volgens hen schuift de gemeenteraad de vvgb-verplichting voor zonneparken zonder afweging generiek terzijde. Dat is in strijd met artikel 6:5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Eisers betogen daarnaast dat de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk (hierna: omgevingsvisie), het Beleidskader zonneparken en zonnevelden (hierna: Beleidskader) en de Handreiking zonneparken en zonnevelden alleen de kans van slagen (kansrijk/niet kansrijk), het proces (de sociale inpassing) en de eisen die aan de inpassing worden gesteld beschrijven, maar dat het geen ruimtelijk kader betreft, inhoudende een ruimtelijk standpunt van de raad wanneer zonnevelden wel en niet ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Daarom is geen sprake van een categorie van gevallen waarvoor volgens de gemeenteraad geen vvgb is vereist.
6.1.
Artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo luidt:
“In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.”
In artikel 6.5 van het Bor staat het volgende:
“1 Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2 De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3 De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
(…).”
6.2.
De gemeenteraad van Winterswijk heeft op 27 november 2014 toepassing gegeven aan artikel 6.5, derde lid, van het Bor en het volgende besloten:
“1. Als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 6.5 lid 3 Besluit omgevingsrecht aan te wijzen ‘Projecten die in overeenstemming zijn met een door de raad vastgesteld ruimtelijk kader zoals een beleidsnota, stedenbouwkundige visie, structuurvisie, gebiedsvisie, masterplan of projectplan’;
(…).”
6.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft geoordeeld, bevat artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen vereisten voor de aanwijzing en houdt het evenmin een beperking in voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent evenwel niet dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of nauwelijks nog onderscheidende betekenis meer valt toe te kennen. [2]
6.4.
Het college heeft geen verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad gevraagd omdat volgens hem, gelet op het besluit van de raad van 27 november 2014, zo'n verklaring niet is vereist.
6.5.
In de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953) was een vergelijkbare situatie als in deze zaak aan de orde. In die zaak had de gemeenteraad van Hoogeveen in het aanwijzingsbesluit bepaald dat een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo niet is vereist, indien sprake is van een categorie waarvoor de gemeenteraad ruimtelijk beleid heeft vastgesteld. De Afdeling overwoog daarover dat de enkele omstandigheid dat in het aanwijzingsbesluit wordt verwezen naar vastgesteld ruimtelijk beleid niet betekent dat de aanwijzing in het aanwijzingsbesluit om die reden onvoldoende concreet is en dat daaraan geen onderscheidende betekenis valt toe te kennen.
Gelet op deze uitspraak ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding om te oordelen dat de aanwijzing in het aanwijzingsbesluit onvoldoende concreet is en geen onderscheidende betekenis heeft.
De rechtbank overweegt voorts dat het college in de ruimtelijke onderbouwing heeft gemotiveerd dat de aanvraag in overeenstemming is met ruimtelijk beleid dat specifiek voor zonneparken geldt, namelijk de omgevingsvisie en in het bijzonder het Beleidskader (paragraaf 3.4.2). Anders dan eisers stellen bevat dit beleid een ruimtelijk kader aangezien de gemeenteraad aangeeft in welke gebieden zonnevelden wél en niet aanvaardbaar zijn, evenals de totale omvang van zonneparken en de omvang per zonnepark.
Eisers hebben niet onderbouwd op welke punten het project in strijd zou zijn met dit ruimtelijk beleid. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het zonnepark in strijd is met dit ruimtelijke kader, en dus ook geen aanleiding voor het oordeel dat een vvgb van de gemeenteraad is vereist.
De beroepsgrond slaagt niet.
Landschappelijke inpassing
7. Eisers betogen dat:
- een strook beplanting van 5 meter breed onvoldoende afscherming biedt;
- de voorgestelde beplanting in plaats van 7 maanden slechts 5 maanden volledig in het blad zit en dat de rest van het jaar de zonnepanelen zichtbaar blijven;
- het vele jaren zal duren voordat de beplanting enige afschermende werking krijgt. Zij wijzen in dat verband op de aanplant rondom een zonnepark aan de Dollemansweg van 9 jaar oud die volgens eisers nu pas voor enige afscherming zorgt;
- de beplanting moet worden aangebracht voordat de zonnepanelen worden geplaatst;
- bij beplanting van 3 meter hoog er vanuit de woning zicht zal blijven op de zonnepanelen nu de woning een halve meter hoger ligt dan de weg;
- met het beplantingsplan hinderlijke reflecties onvoldoende worden voorkomen;
- het beheer van de inpassing onvoldoende is uitgewerkt en gewaarborgd in de voorschriften. Daaruit volgt niet dat gedurende de looptijd van de omgevingsvergunning conform het landschappelijke inpassingsplan beplanting beplant en beheerd moet worden. Volgens eisers kan dit gebrek hersteld worden door een passend voorschrift toe te voegen aan de omgevingsvergunning.
Eisers betogen daarnaast naar aanleiding van de reactie op de zienswijze in de zienswijzenota, waarin wordt verwezen naar het communicatieplan, dat het onduidelijk is of het communicatieplan deel uitmaakt van het bestreden besluit. Als dat wel het geval is dan zijn het communicatieplan en het landschappelijke inpassingsplan op essentiële punten met elkaar in strijd, aldus eisers.
7.1.
Het college heeft aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbonden:
“Voorschriften ruimtelijke inpassing STRIJDIG GEBRUIK
1. In het eerste plantseizoen volgend op de realisatie van het zonnepark dienen beplanting en overige maatregelen overeenkomstig het Landschappelijk aanpassingsplan ‘Zonnepark [locatie] ’ te zijn getroffen.
2. De beschikking geldt voor een termijn van 25 jaar na inwerkingtreding van dit besluit. Gedurende deze termijn dienen de gerealiseerde beplanting en overige maatregelen overeenkomstig de beheerparagraaf van het Landschappelijke inpassingsplan ‘Zonnepark [locatie] ’ te worden beheerd en in stand te worden gehouden.
3. Zo spoedig mogelijk na beëindiging van het gebruik van het zonnepark, dient het zonnepark te worden gedemonteerd/verwijderd (hekwerk, panelen en overige installaties). De beplanting volgens het landschappelijk inpassingsplan blijft na demontage behouden. De percelen krijgen wel weer de oorspronkelijke staat. Dat wil zeggen: agrarisch cultuurlandschap. Zoals in het document “Landschappelijk inpassingsplan [locatie] ” van het landschapsplan wordt beoordeeld.”
Voorschrift 2 stond niet in de ontwerp-omgevingsvergunning en is toegevoegd naar aanleiding van de zienswijze van eisers.
Het communicatieplan en de landschappelijke inpassing
7.2.
Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat het communicatieplan als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, maar dat het slechts het proces beschrijft dat heeft plaatsgevonden alvorens het “Landschappelijke inpassingsplan Zonnepark Veenhuizenweg” is opgesteld. Het uitvoeren van het landschappelijke inpassingsplan is als voorschrift aan de verleende omgevingsvergunning verbonden.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat uit voorschrift 1 volgt dat de landschappelijke inpassing moet worden gerealiseerd conform het landschappelijke inpassingsplan. Dit vormt dus het toetsingskader en niet het communicatieplan.
In het landschappelijke inpassingsplan staat het volgende:
“A Houtsingel
Over een lengte van 157 meter wordt een houtsingel aangeplant. De singel is 5 meter breed (drie plantrijen met een onderlinge afstand van 1,50 meter). Langs de westzijde van het inkoopstation wordt over een lengte van 12 meter struweel aangeplant in drie plantrijen (25 stuks). De onderlinge afstand tussen de planten in één rij is ook 1,50 meter. Planten in driehoeksverband. De beplanting wordt volgens onderstaand schema aangelegd. In totaal 306 stuks inheems plantgoed. Aanplant in groepen van 5-7 stuks per soort. Eik en berk niet in groepen maar verdelen over de gehele lengte.
Bp.= Bosplantsoen 80/100. A kwaliteit gekweekt inheems plantgoed.
B Struweelsingel
Over een lengte van 277 meter wordt een struweelsingel aangeplant. De singel is 5 meter breed (drie plantrijen met een onderlinge afstand van 1,25 meter). De onderlinge afstand tussen de planten in één rij is 1 meter. Planten in driehoeksverband. De beplanting wordt volgens onderstaand schema aangelegd. In de eerste 100 meter vanaf de bestaande eiken worden een tiental boomvormers geplant. ook wordt in deze zone de hedera en lonicera tegen het hek geplant.
In totaal 840 stuks inheems plantgoed. Aanplant in groepen van 5-7 stuks per soort.
(…)
Aanplant en beheer
Nieuwe aanplant alleen planten in de daarvoor geschikte periode. Bij voorkeur het najaar of anders vroeg in het voorjaar, vóór de bladvorming. Zorg bij een droge periode voor voldoende watergift bij jonge aanplant. Geef dan één keer per week veel en niet elke dag een beetje. In het jaar na aanplant dient de beplanting te worden gecontroleerd op uitval, waarna eventuele gaten in de beplanting aangevuld dienen te worden met nieuw plantgoed.
C Struweelsingel
Hakhout beheer.
Het uitgangspunt van de singel aan de noordzijde van de kassen en het zonneveld is een uiteindelijke hoogte van 3 meter waarbij de eerste 80 meter ten noord-oosten van de centrale eik een hoogte mag bereiken van 5 meter. De eerste jaren (6 tot 8 jaar) hoeft hier niets aan te gebeuren. Als de beplanting gesloten raakt en hol dreigt te worden, dient er te worden verjongd. Verjonging gebeurt door struiken af te zetten, dit gebeurt niet in één keer maar gefaseerd in ruimte en tijd. In dit geval door over de gehele lengte 1 rij af te zetten (een buitenste rij) waarbij in de middelste rij om en om ± 5 meter wordt afgezet en ± 5 meter niet. Na ± twee jaar wordt de andere buitenste rij en het niet eerder afgezette deel van de binnenste rij afgezet (mits de eerder afgezette rijen voldoende weer uitgelopen zijn). Dit kan het beste, in het najaar plaatsvinden. Afzetten van de struiken gebeurt niet te laag (zo’n 20 cm boven de grond). Het streefbeeld is een permanent gesloten beplanting. De boomvormers bestaande uit zomereik en ruwe berk worden niet afgezet.
Overhangende takken mogen tussentijds worden gesnoeid. Dit mag niet ten koste gaan van de het gesloten beeld van de beplanting.
Hakhoutbeheer vindt plaats tussen 1 november en 15 maart.
Beheer zonneveld
Rondom en tussen de zonnepanelen zal het plangebied onderhouden worden door middel van maaien met een maairobot. Voor de uitvoering van het plantwerk en onderhoud wordt bij voorkeur de PAN (Particulier Agrarisch Natuurbeheer) ingeschakeld. Eventueel kan ook een andere lokaal bedrijf de werkzaamheden verrichten.
(…).”
Afschermende werking
7.4.
Het college heeft in reactie op de zienswijze aangegeven dat in de struweelsingel ook wintergroene soorten worden toegepast zoals Ilex Aquifolium (hulst), Taxus baccata (taxus) en Ligustrum vulgaar (wilde liguster). Hierdoor heeft de struweelsingel in de wintermaanden een gevarieerd beeld van wintergroene en bladverliezende beplanting. Om het zicht weg te nemen vanaf de Dollemansweg op het zonnepark wordt in de eerste 80 meter vanaf de bestaande eiken het hekwerk voorzien van Hedera helix (klimop). Deze klimop is wintergroen. In de wintermaanden laat een deel van de heesters het blad vallen. Dit zal zijn in de periode december tot en met april (5 maanden), de overige 7 maanden staat de volledige singel in het blad, aldus het college.
7.5.
Voor eisers, die aan de noordzijde wonen, is met name strook B en in mindere mate strook A relevant. De rechtbank stelt voorop dat, ook als omwonenden enig zicht op het zonnepark hebben, sprake kan zijn van een goede landschappelijke inpassing. Dat onder bepaalde omstandigheden – bijvoorbeeld in de winter of in de periode na aanplant – (enig) zicht bestaat op de zonnepanelen betekent daarom niet zonder meer dat de landschappelijke inpassing onvoldoende is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met een 5 meter brede zone in 3 rijen met daarin een mix van de in het landschappelijke inpassingsplan voorgeschreven (deels wintergroene) planten en bomen, en een met klimop begroeid hekwerk, sprake is van een goede landschappelijke inpassing. In het inpassingsplan is rekening gehouden met het zicht op het zonnepark in de winterperiode door wintergroene beplanting voor te schrijven. Eisers hebben ook niet betwist dat hulst, taxus, wilde liguster en de klimop wintergroen zijn en dus dat er ook in de winter verminderd zicht op het zonnepark zal zijn.
In de landschappelijke inpassing is daarnaast aan de hand van zichtlijnen onderbouwd dat bij een singel van 3 meter hoogte ook vanaf de verdieping van de woning van eisers geen zicht zal bestaan op het zonnepark. In zoverre bestaat geen aanleiding om voor te schrijven dat de struweelhaag over de gehele lengte 5 meter hoog moet worden.
De rechtbank ziet – nu een hoogte van 5 meter niet nodig is om het zicht te ontnemen – geen aanleiding voor het oordeel dat een hoogte van 5 meter met een voorschrift had moeten worden geborgd. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de termijn van inplant in het beplantingsseizoen volgend op de plaatsing niet snel genoeg is. [3] Daarbij weegt de rechtbank mee dat het college op de zitting heeft toegelicht dat het vanwege de beschikbare ruimte tussen de zonnepanelen en de beplanting niet mogelijk is om eerst de beplanting aan te brengen zonder dat het risico bestaat dat de beplanting wordt beschadigd als vervolgens de zonnepanelen worden geplaatst. Eisers hebben dat niet weersproken.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Voorschrift beheer
7.6.
Op de zitting is toegelicht dat met voorschrift 2 is beoogd dat het inpassingsplan gedurende de aanwezigheid van het zonnepark ook in stand wordt gelaten. Met het voorschrift zoals dat nu luidt is dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende geborgd. Dit voorschrift kan immers ook zo worden gelezen dat de instandhouding plaats moet vinden overeenkomstig de beheerparagraaf, terwijl de beheerparagraaf slechts ziet op het beheer en niet op de instandhouding.
De rechtbank is het daarom met eisers eens dat onvoldoende is geborgd dat de landschappelijke inpassing ook na het eerste jaar in stand wordt gehouden.
De beroepsgrond slaagt.
De rechtbank zal in de conclusie van de uitspraak in het kader van finale geschillenbeslechting zelf een aangepast voorschrift aan de omgevingsvergunning verbinden waarin de instandhouding wordt losgekoppeld van de beheerparagraaf in het inpassingsplan.
Lichthinder (reflecties)
7.7.
In paragraaf 4.10 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op lichtreflecties. Daarin staat het volgende:
“Voor het aspect lichtreflectie is onderzoek uitgevoerd door [bedrijf] [4] . Het doel van het onderzoek is de mogelijk reflectie van het zonnepark te meten. De gebouwen rondom het zonnepark zijn geanalyseerd en meegenomen in het reflectie onderzoek.
Het doel van de studie is om de potentiële schittering door de weerkaatsing van zonnepanelen naar gezichtspunten in kaart te brengen. Het is belangrijk om te benadrukken dat deze analyse in de slechtste toestand is gemaakt, waar de lucht altijd als helder werd beschouwd en geen vegetatie of landschapsbarrière beschouwd. Er zijn drie viewpoints geanalyseerd, op basis van 4 panelen die voor enige verblinding kunnen verzorgen, zie onderstaand figuur voor de locaties.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat in de loop van het jaar, in die slechtste toestand, sommigen gezichtspunten reflectie ondervinden. Viewpoint 1 wordt beïnvloed door de regio van alle panelen tussen 6 en 9 uur, voor slechts enkele minuten per dag. Viewpoint 2 wordt beïnvloed door de regio van paneel 2 tussen 6 uur en 9 uur, voor slechts een paar minuten per dag. Het gezichtspunt 3 wordt niet beïnvloed door het zonnepaneel. De reflectieschitteringen die in de betrokken gezichtspunten worden gegenereerd, kunnen worden vermeden door groene barrières met een hoogte van 4 meter of andere soortgelijke oplossingen.
Conclusie
Door de landschappelijke inpassing worden de eventuele reflectieschitteringen vermeden. Het aspect ‘lichtreflectie’ vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.”
7.8.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woning van eisers zonder tussenliggende beplanting slechts enkele minuten per dag sprake is van reflecties. De uitkomsten van dit onderzoek hebben eisers niet gemotiveerd betwist.
Gelet op deze beperkte lichthinder is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Daar komt bij dat met de tussenliggende beplanting deze lichthinder nog verder wordt verminderd.
In de beroepsfase heeft het college nog een aanvullend “Schitteringsonderzoek Zonnepark [locatie] te [locatie] ” van [bedrijf] overgelegd. Uit dit onderzoek blijkt dat er in het worst case scenario geen directe schittering optreedt vanuit de twee gekozen punten op de woning van eisers en dat de te realiseren landschappelijke inpassing en de al aanwezige bomen langs de Dollemansweg de mogelijk optredende directe schittering van andere referentiepunten verder verminderen.
Omdat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat bestond er naar het oordeel van de rechtbank ook geen reden om preventieve maatregelen te treffen, zoals eisers hebben verzocht.
De beroepsgrond slaagt niet.
7.9.
Op de zitting hebben eisers aangegeven dat de opmerking in het beroepschrift over geluid niet als een beroepsgrond dient te worden beschouwd.
Wet natuurbescherming
8. Eisers betogen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”, nu de ruimtelijke onderbouwing geen informatie bevat over uitstoot van stikstof gedurende de bouwfase. Eisers wijzen op de Porthos-uitspraak [5] , waarin de Afdeling de bouwvrijstelling uit artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming buiten toepassing heeft verklaard vanwege strijd met artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
8.1.
Aan het bestreden besluit is het onderzoek “Natuurtoets, Realisatie zonnepark [locatie] te [woonplaats] ” van [bedrijf] van september 2021 ten grondslag gelegd. In dit natuuronderzoek wordt ingegaan op de diverse aspecten met betrekking tot de Wet natuurbescherming. In paragraaf 5.3.1 staat dat op circa 450 meter ten noordwesten van het plangebied Natura 2000-gebied “Korenburgerveen” ligt. In de gebruiksfase zal geen sprake zijn van een significante toename in stikstopdepositie in dit Natura 2000-gebied, gezien de uitgebruikname van landbouwgrond. Voor de aanlegfase geldt dat een eventuele toename in stikstofemissie is toegestaan.
Aangezien er geen significante negatieve effecten zijn op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, is er eveneens geen aanleiding om te verwachten dat er op Natura 2000-gebieden op grotere afstand effecten zullen optreden. Een vervolgonderzoek vanuit de Wet natuurbescherming is niet aan de orde, aldus de natuurtoets.
8.2.
Zoals eisers terecht hebben aangegeven kan stikstofemissie die samenhangt met de aanlegfase naar aanleiding van de Porthos-uitspraak niet langer buiten beschouwing worden gelaten. Het college had dus in het bestreden besluit dus niet alleen in moeten gaan op stikstofdepositie in de gebruiksfase, maar ook op stikstofdepositie in de aanlegfase.
Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het college het stikstofonderzoek “Zonnepark [locatie] te [woonplaats] ” van Hedgehog Company B.V. van 8 maart 2023 overgelegd, waarin wordt ingegaan op de aanlegfase. In dit onderzoek is uitgegaan van het gebruik van het volgende materieel:
Daarnaast zullen er tijdens de constructie 400 voertuigbewegingen plaatsvinden met licht verkeer en 60 voertuigbewegingen met zwaar vrachtverkeer. Dit leidt volgens het onderzoek tot een gecombineerde emissie van 0,2 kg/jaar van ammoniak en 6,3 kg/jaar van stikstofoxiden.
Uit de bij het stikstofonderzoek gevoegde Aerius-berekening blijkt dat bij deze emissie sprake is van stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”. Volgens het stikstofonderzoek treden bij een dergelijke projectbijdrage geen significant negatieve effecten op.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college met dit aanvullende stikstofonderzoek alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en dat er dus geen sprake is van een aanhakende natuurvergunning.
De rechtbank passeert daarom dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond gelet op het bepaalde in overweging 7.6. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft voorschrift 2. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien [6] door een gewijzigd voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden ter vervanging van voorschrift 2. Dit voorschrift luidt als volgt:
“2. De beschikking geldt voor een termijn van 25 jaar na inwerkingtreding van dit besluit.
Gedurende deze termijn dient het landschappelijke inpassingsplan in stand te worden gehouden.
Gedurende deze termijn dienen de gerealiseerde beplanting en overige maatregelen overeenkomstig de beheerparagraaf van het Landschappelijke inpassingsplan ‘Zonnepark [locatie] ’ te worden beheerd.”
Proceskosten en griffierecht
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Tot slot bepaalt de rechtbank dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- aan hen vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft voorschrift 2;
  • bepaalt dat het volgende voorschrift aan het bestreden besluit wordt verbonden:
“2. De beschikking geldt voor een termijn van 25 jaar na inwerkingtreding van dit besluit.
Gedurende deze termijn dient het landschappelijke inpassingsplan in stand te worden gehouden.
Gedurende deze termijn dienen de gerealiseerde beplanting en overige maatregelen overeenkomstig de beheerparagraaf van het Landschappelijke inpassingsplan ‘Zonnepark [locatie] ’ te worden beheerd.”
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover vernietigd;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, onder a, Crisis- en herstelwet in samenhang met bijlage I, onder 1.1 bij de Crisis- en herstelwet.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3207).
3.Zie ter vergelijking overweging 4.4 van de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3907).
4.[bedrijf] (2021) Technisch rapport. Reflectie studie van een PV-systeem bij de
6.Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb