ECLI:NL:RBGEL:2023:2444

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
08.179318.18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging doodslag en zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Elburg, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden en een taakstraf van 180 uur. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 juni 2018 in Hulshorst, waar de verdachte het slachtoffer, [Slachtoffer], aanviel na een conflict. De verdachte heeft het slachtoffer met kracht in het gezicht getrapt, wat leidde tot ernstig lichamelijk letsel, waaronder een breuk van de aangezichtsschedelbasis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar sprak hem vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet als verdedigend konden worden aangemerkt, maar als aanvallend. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte sinds het incident. De rechtbank vond de opgelegde straf passend, gezien de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 08.179318.18
Datum uitspraak : 26 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan de [Adres] .
Raadsman: mr. P.T. Pel, advocaat in Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Hulshorst, gemeente Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met zijn -verdachtes handen- die [Slachtoffer] de keel heeft dichtgeknepen/gedrukt
(gehouden) en/of
- die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geschopt/getrapt en/of die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Hulshorst, gemeente Nunspeet aan [Slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de aangezichtsschedelbasis , welke
is losgebroken van de hersenschedel(een zogenaamde Le Fort II breuk) en/of een gebroken neus(rug), heeft toegebracht, immers is/heeft verdachtedie [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/tegen het gezicht, althans het hoofd geschopt/getrapt en/of die [Slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht gestompt/geslagen.

2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een zeer forse termijnoverschrijding. Bij gebreke van enerzijds de mogelijkheid van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en anderzijds het gebrek aan voldoende maatschappelijk belang verzoekt de verdediging het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het tijdsverloop weliswaar groot is, maar dat hier bij de strafmaat rekening mee kan worden gehouden. Het maatschappelijk belang is evident. Het is een heftig feitencomplex waarbij door zowel verdachte als door [Slachtoffer] grove geweldshandelingen zijn verricht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn, maar deze overschrijding is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ernstig dat dit leidt tot een schending van artikel 6 EVRM. Voor zover sprake zou zijn van noodzakelijke onderzoekshandelingen, is het niet onmogelijk om deze alsnog te verrichten. Daarnaast is het maatschappelijk belang nog steeds aanwezig, gelet op de ernst van de verdenking. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Deze beslissing is ter zitting genomen, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ontkent en betwist dat hij het voornemen heeft gehad om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Dat is nimmer de bedoeling geweest en er heeft zich ook niet een begin van uitvoering geopenbaard. Verdachte betwist daarnaast dat hij meermalen heeft geschopt tegen het hoofd van [Slachtoffer] en betwist dat hij [Slachtoffer] heeft gestompt/geslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [Slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een incident dat op 23 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Aangever heeft verklaard dat hij die vrijdag zijn ex [Vriendin van verdachte] tegenkwam op de snelweg. Hij is naast haar auto gaan rijden en heeft door het open raam van de auto gezegd “heb je nog met die sukkel?” waarmee aangever verdachte [Verdachte] bedoelde. De avond van diezelfde vrijdag zat aangever met twee vrienden in het chalet aan [Adres] in Hulshorst. Om 00.30 uur ging de laatste vriend weg. Aangever stond in zijn onderbroek en stond op het punt om naar bed te gaan. Aangever zag een auto de dam opdraaien. Dit moet rond 01:15 a 01:30 uur zijn geweest. Hij zag dat het de auto was van de vader van zijn ex-vriendin en dacht dat klopt niet helemaal. Hij hoorde dat er hard op de deur werd gebeukt. Hij weet niet of dit werd gedaan met de handen, voeten of een voorwerp. Aangever heeft geschreeuwd dat die ander op moest donderen. Er zat een bezem onder de klink, omdat aangever geen slot heeft. Aangever wist niet hoelang de bezem dit vol zou houden, omdat dit ook niet heel stevig was. Aangever kende die ander niet, maar had wel een vermoeden dat het de nieuwe vriend van zijn ex was, omdat hij de auto zag van de ouders van zijn ex. De nieuwe vriend van zijn ex heet [Verdachte] . Aangever heeft geschreeuwd dat die ander weg moest gaan. Aangever raakte in paniek. De ander sloeg nog meer op de deur. Aangever dacht als het lang duurt dan komt hij binnen. Die ander is langer dan aangever en zwaarder. Aangever ging op zoek naar zijn telefoon en was in paniek. Hij kon zijn telefoon niet vinden. Hij wilde met de telefoon 112 bellen. Aangever heeft toen het mes, een bajonet, gepakt. Aangever had het mes al gepakt voordat hij de deur open deed. Op het moment dat aangever de deur open deed, vloog die ander aangever aan. Aangever schreeuwde om buurtbewoners te waarschuwen. Aangever vreesde voor zijn leven. Die ander heeft aangever naar de grond gewerkt grofweg voor de deur. Die ander lag bovenop aangever en drukte zijn keel dicht tijdens het rollebollen. Die ander pakte de adamsappel van aangever rondom vast en trok eraan. Volgens aangever kreeg hij nog een klap in zijn gezicht. Aangever kreeg geen lucht. Dit was best een lange tijd. Aangever lag half op de grond en die ander lag bovenop aangever. Volgens aangever was die ander op dat moment zijn keel aan het dichtdrukken en mogelijk was de ander ook aan het stompen. Aangever kon een beetje weg strompelen met vallen toen zijn ex die ander van aangever afhaalde. Aangever denkt dat het geweld bestond uit slaan. Toen ze op de grond lagen heeft aangever die ander één keer kunnen prikken met het mes. Aangever weet niet of hij dit helemaal zelf deed of dat die ander er deels zelf op viel. Aangever voelde wel dat het mes er een stukje in ging. [2]
Uit de medische stukken blijkt dat aangever [Slachtoffer] op 23 juni 2018 is gezien op de Spoedeisende hulp, nadat hij betrokken was geweest bij lichamelijk geweld. [3] Er was sprake van een breuk van de aangezichtsschedelbasis, welke is losgebroken van de hersenschedel via een zogenaamde Le Fort II breuk. [4] Op dezelfde dag is hij onder algehele anesthesie op de operatiekamer behandeld. Na submentale intubatie werd de Le Fort II fractuur anatomisch gereponeerd en gefixeerd met een vijftal osteosynthese platen en 8 IMF schroeven. [5] Er is volgens de forensisch arts sprake van zeer ernstig schedelletsel. Geweld op het hoofd dat dit soort letsel veroorzaakt moet geduid worden als potentieel dodelijk geweld. [6] Bij het lichamelijk onderzoek op de Spoedeisende hulp zag de arts in de hals striemen en roodheid, met name in het ventrale deel van de hals. [7] Uit de letselrapportage blijkt dat in de hals circulair verlopende knel/kras/schuurverwondingen zichtbaar zijn. Deze kunnen passen bij poging tot verwurging al dan niet met behulp van kleding. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn vriendin naar Hulshorst is gegaan. Verdachte is in Hulshorst aangekomen en uitgestapt. Het was donker in de chalet. Verdachte heeft geklopt en hoorde wel wat. Hij heeft weer wat harder geklopt op het raam. Toen verdachte weer klopte op het raam, ging de deur ineens open. [Slachtoffer] kwam schreeuwend aanlopen. Verdachte heeft met zijn rechterhand met zijn wijsvinger en middelvinger geduwd onder de adamsappel bij de keel op het botje. Verdachte heeft hem één keer getrapt. Hij denkt dat dit in het gezicht was. Door de trap in het gezicht werd hij wat rustiger. Verdachte is toen met allebei zijn knieën en schenen op hem gaan zitten. Het kan dat verdachte één hand om de keel (de rechtbank begrijpt: van [Slachtoffer] ) had, maar weet dit niet zo goed. [9] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [Slachtoffer] een zeer harde trap in het gezicht heeft gegeven. [10]
Verbalisanten hebben op 23 juni 2018 om omstreeks 03.15 uur getuige [Vriendin van verdachte] gesproken. Zij hoorden haar zeggen dat zij die avond aan [Verdachte] had verteld wat er op de snelweg was gebeurd. Ze zag en hoorde dat [Verdachte] kwaad werd en hoorde hem zeggen dat hij direct naar [Slachtoffer] wilde. [11]
Getuige [Getuige] heeft verklaard dat hij op 9 juli 2018 één dag heeft gewerkt met [Verdachte] . [Verdachte] vertelde die dag dat [Vriendin van verdachte] [Slachtoffer] tegen was gekomen en dat [Slachtoffer] had gevraagd of zij nog met die sukkel [Verdachte] liep. [Verdachte] vertelde dat hij dit niet over zijn kant wilde laten gaan en dat hij die junkie wilde opzoeken. [Verdachte] vertelde dat hij bij aankomst bij de woning van [Slachtoffer] de eerste keer nogal ruig had geklopt en de tweede keer klopte hij rustig op de deur. [Verdachte] vertelde dat [Slachtoffer] de deur opende en dat hij [Slachtoffer] zag staan en vermoedde dat hij een kleine buis in zijn handen hield. Er ontstond een worsteling en hierdoor kwamen zij beiden ten val. [Verdachte] vertelde dat hij als eerste stond nadat beiden waren gevallen en dat hij daarbij [Slachtoffer] in het gezicht had geschopt. Door de schop in het gezicht kon [Slachtoffer] niet snel reageren. [Verdachte] vertelde toen dat hij de kans kreeg bovenop [Slachtoffer] te gaan zitten en hem te slaan totdat [Slachtoffer] om hulp riep. [Verdachte] zei in het verhaal dat hij het wilde afmaken. [12]
De verklaringen van verdachte en aangever staan recht tegenover elkaar en verschillen op belangrijke punten. Omdat verdachte en aangever bij de aanvang van het geweld de enige direct aanwezigen waren, zal de rechtbank voor de bewezenverklaring in deze strafzaak moeten vaststellen wiens verklaring geloofwaardig is.
Alles overziend komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van aangever [Slachtoffer] kan en moet worden aangemerkt als geloofwaardig. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan deze verklaring, nu deze consistent is en voldoende gedetailleerd. De verklaring van aangever wordt bovendien op belangrijke punten ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Uit het verslag van de SEH-arts blijkt dat in de hals van aangever striemen en roodheid is te zien. Volgens de letselrapportage kunnen deze passen bij een poging tot verwurging. Deze bevindingen/conclusies ondersteunen naar oordeel van de rechtbank de verklaring van aangever dat zijn keel is dichtgedrukt waardoor hij geen lucht meer kreeg. Dit terwijl verdachte steeds is blijven volhouden dat hij de keel van aangever niet heeft dichtgedrukt. Ook de verklaring van aangever, dat er hard op de deur werd gebeukt en dat verdachte hem aanvloog op het moment dat hij de deur opendeed, wordt ondersteund. Getuige [Vriendin van verdachte] heeft immers tegen de politie verklaard dat verdachte die nacht kwaad werd toen hij hoorde dat aangever die middag een opmerking over verdachte had gemaakt. [Vriendin van verdachte] is vervolgens direct met verdachte naar aangever toe gereden. Het bonken op de deur en het aanvliegen van aangever past, naar oordeel van de rechtbank veeleer bij de boze stemming waarover aangever en [Vriendin van verdachte] verklaren en niet bij een, zoals verdachte zelf zegt, rustige gemoedstoestand. Dat [Verdachte] kwaad was wordt voorts ondersteund door getuige [Getuige] die [Verdachte] heeft horen zeggen dat hij het af had willen maken. Volgens [Getuige] vertelde [Verdachte] dit nadat hij vertelde dat hij verdachte in zijn gezicht had geschopt en de kans kreeg om bovenop verdachte te gaan zitten en hem te slaan totdat verdachte om hulp riep.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van aangever geloofwaardig. Deze zal daarom als uitgangspunt dienen.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarbij kan het gaan om vol opzet of om voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken niet is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer wilde doden. Van vol opzet op de dood van aangever is daarom geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank stelt vast de verdachte bewust met zijn geschoeide voet met grote kracht een trap heeft gegeven in het gezicht van het slachtoffer. De enorme kracht van de trap blijkt uit de verklaring van verdachte zelf, dat hij een zeer harde trap gaf, en uit het letsel van het slachtoffer in het gezicht. Zo heeft hij zeer ernstig schedelletsel opgelopen, waarbij er sprake is van een breuk van de aangezichtsschedelbasis, welke is losgebroken van de hersenschedel via een zogenaamde Le Fort II breuk. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht/hoofd een (zeer) kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is. De rechtbank is daarom van oordeel dat, bij het op deze wijze geven van een trap en het vervolgens met kracht slaan in het gezicht, de kans op levensgevaarlijk (schedel- en hersen)letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het hiervoor beschreven handelen van verdachte heeft hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is niet gebleken.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte bij zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad en acht feit 1, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende informatie over de wijze waarop en hoelang verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel dan ook vrijspreken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn gedragingen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat er ook daadwerkelijk sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu is vastgesteld dat [Slachtoffer] een breuk heeft opgelopen van de aangezichtsschedelbasis, welke is losgebroken van de hersenschedel via een zogenaamde Le Fort II breuk. Hiervoor is operatief ingrijpen noodzakelijk geweest. Bij dit geweld is ook de neus van [Slachtoffer] gebroken, echter deze breuk kan juridisch niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, nu er onvoldoende informatie is over de ernst van deze breuk, de behandeling en de duur van de genezing.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks23 juni 2018 te Hulshorst, gemeente Nunspeet ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-
met zijn -verdachtes handen- die [Slachtoffer] de keel heeft dichtgeknepen/gedrukt

(gehouden) en/of

- die [Slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal, (met kracht) in
/tegenhet gezicht
, althans het hoofdheeft
geschopt/getrapt en
/ofdie [Slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal (met kracht)
in/op het gezicht heeft
gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op
of omstreeks23 juni 2018 te Hulshorst, gemeente Nunspeet aan [Slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de aangezichtsschedelbasis, welke
is losgebroken van de hersenschedel (een zogenaamde Le Fort II breuk)
en/of een gebroken neus(rug), heeft toegebracht, immers
is/heeft verdachte
- die [Slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal, (met kracht) in
/tegenhet gezicht,
althans het hoofd geschopt/getrapt en
/ofdie [Slachtoffer]
meermalen, althanseenmaal (met kracht)
in/op het gezicht
gestompt/geslagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
feit 1:
poging tot doodslag
en
feit 2:
zware mishandeling

6.De strafbaarheid van de feiten

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake was van noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke aanranding van het lichaam van verdachte. [Slachtoffer] stormde naar buiten en stak direct uit het niets met een lang mes op verdachte in. Die aanranding was wederrechtelijk. De reactie van verdachte was een noodzakelijke zelfverdediging. Het verweer van verdachte was proportioneel en voldeed ook aan de eis van subsidiariteit. Indien achteraf geoordeeld zou moeten worden dat verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden dan is er sprake geweest van noodweerexces. Verdachte moet ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de precieze toedracht niet is vast te stellen, er geen doorslaggevende aanwijzingen zijn om te kunnen spreken van een noodweersituatie voor verdachte. De geweldshandelingen die verdachte heeft verricht merkt de officier van justitie dan ook aan als gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Beoordeling door de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Zoals hiervoor reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever [Slachtoffer] geloofwaardig is. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als verdedigend, maar naar de kern bezien moeten worden aangemerkt als aanvallend. Verdachte is immers midden in de nacht naar het chalet van aangever [Slachtoffer] gegaan, heeft hier hard op de deur gebonkt en heeft aangever direct aangevallen toen deze de deur opende. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Nu niet aannemelijk is dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, kan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden met een proeftijd van één jaar en een taakstraf van 240 uur met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een veroordeling hooguit een taakstraf van beperkte duur moet worden opgelegd. Gelet op het tijdsverloop is een forse matiging aan de orde. Daarnaast ligt een voorwaardelijke straf niet voor de hand, omdat verdachte na dit feit niet meer is veroordeeld
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en zware mishandeling. De aanleiding tot dit agressieve gedrag van verdachte ligt geheel bij verdachte zelf. Verdachte is midden in de nacht naar het chalet van het slachtoffer gegaan omdat hij boos was over een opmerking. Hij heeft het slachtoffer direct aangevallen, waarbij hij het slachtoffer onder andere eenmaal met kracht tegen het gezicht heeft getrapt. Hierdoor heeft het slachtoffer zeer ernstig schedelletsel opgelopen, dat eenvoudig tot ernstig hersenletsel of de dood had kunnen leiden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grof geweld in de richting van het slachtoffer. Hij heeft hiermee een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Uit de justitiële documentatie van 1 maart 2023 blijkt dat verdachte op 12 februari 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld voor het medeplegen van zware mishandeling.
Uit het reclasseringsrapport van 10 november 2021 blijkt dat de reclassering adviseert om geen reclasseringsinterventies in te zetten, omdat verdachte reeds behandeling heeft gehad gericht op zijn middelengebruik, hij zichzelf niet schuldig vindt en zijn probleemoplossende vaardigheden enigszins zijn versterkt. Daarnaast is de verdenking meer dan drie jaar oud en is verdachte in de tussentijd niet meer in beeld gekomen voor een misdrijf bij justitie.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte sinds januari jl. is begonnen met een baan bij de dag- en nachtopvang bij het Leger des Heils in Utrecht. Daarnaast is hij gestart met een opleiding tot ervaringsdeskundige en personenbegeleiding bij het Leger des Heils. Afgelopen december heeft de rechtbank besloten dat de hoofdverblijfplaats van zijn zoon uit een vorige relatie bij verdachte is. Daarnaast heeft hij samen met zijn vriendin nog twee kinderen waarvoor zij de zorg dragen. Hij wordt hierbij ondersteund door verschillende instanties.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met een proeftijd van één jaar passend en geboden. De rechtbank houdt hierbij rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn met ruim 2,5 jaar, de positieve ontwikkelingen die verdachte de afgelopen jaren heeft doorgemaakt en met het feit dat verdachte sinds dit incident niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat naast die voorwaardelijke straf een taakstraf voor de duur van 180 uur passend is.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 287, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
veertien (14) maandenen bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van één jaarschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen en beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. T.C. Henniphof en mr. W. van der Boon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2023.
Mr. Blokhuis en mr. Van der Boon zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [Verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018378789, gesloten op 28 augustus 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer] , p. 79 t/m 84.
3.Brief van kaakchirurgie, d.d. 28 juni 2018, p. 98.
4.Letselrapportage, p. 147.
5.Brief van kaakchirurgie, d.d. 28 juni 2018, p. 98.
6.Letselrapportage, p. 148.
7.Brief drs. [Naam] , AIOS SEG, p. 107.
8.Letselrapportage, p. 147.
9.Aangifte [Verdachte] , p. 300 t/m 305.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2023.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 159.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige] , p. 191.