ECLI:NL:RBGEL:2023:2368

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
05.199812.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging van politieagenten en verboden wapen- en explosievenbezit

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 8 augustus 2022 in Nijmegen twee medewerkers van IrisZorg heeft bedreigd en geprobeerd heeft hen van het leven te beroven door met een vuurwapen op hen te schieten. De verdachte heeft ook een derde medewerker bedreigd door het vuurwapen op haar te richten en de trekker over te halen, hoewel het wapen niet afging. Daarnaast heeft de verdachte politieagenten bedreigd door hen met een vuurwapen te richten en een explosief naar hen te gooien. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is tbs met dwangverpleging opgelegd, gezien de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en het hoge recidiverisico. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, met een totale schadevergoeding van 16.500 euro, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/199812-22
Datum uitspraak : 25 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [plaatsnaam] ,
wonende aan de [adres] , [plaatsnaam] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle Zuid 1.
Raadsman: mr. R. Zwiers, advocaat in Malden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medewerk(st)er 1] en/of [medewerk(st)er 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een schot heeft gelost in de richting van die [medewerk(st)er 1] en/of [medewerk(st)er 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
[medewerk(st)er 1] en/of [medewerk(st)er 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- ( tijdens een gesprek) een vuurwapen te pakken en deze te laden en/of
- het vuurwapen op tafel te leggen en/of
- het vuurwapen te pakken en hiermee een schot te lossen en/of
- ( vervolgens) een ijzeren voorwerp uit zijn tas te pakken;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medwerkerk(st)er 3]
opzettelijk van het leven te beroven,
- ( meerdere malen) een vuurwapen op (het lichaam van) die [medwerkerk(st)er 3] heeft gericht en/of
- ( meerdere malen) de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
[medwerkerk(st)er 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met een vuurwapen en/of een ijzeren staaf rond te lopen in de wachtkamer van IrisZorg en/of
- ( meerdere malen) een vuurwapen op (het lichaam van) die [medwerkerk(st)er 3] te richten en/of
- de woorden toe te voegen: “duiken”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) (meerdere malen) de trekker van een vuurwapen over te halen;
3.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [politiebeambte 1] en/of [politiebeambte 2] en/of [politiebeambte 3] (werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland) opzettelijk van het leven te beroven,
- met een vuurwapen een of meerdere keren in de richting (van het lichaam en/of de lichamen) van die [politiebeambte 1] en/of die [politiebeambte 2] en/of die [politiebeambte 3] heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
[politiebeambte 1] en/of [politiebeambte 2] en/of [politiebeambte 3] (werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- ( meerdere malen) een vuurwapen op (het lichaam en/of de lichamen van) die [politiebeambte 1] en/of die [politiebeambte 2] en/of die [politiebeambte 3] te richten;
4.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
[politiebeambte 1] en/of [politiebeambte 2] en/of [politiebeambte 3] (werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met een ijzeren staaf gevuld met explosieven dreigende bewegingen te maken in de richting van die [politiebeambte 1] en/of [politiebeambte 2] en/of [politiebeambte 3] en/of
- een ijzeren staaf gevuld met explosieven richting die [politiebeambte 1] en/of die [politiebeambte 2] en/of die [politiebeambte 3] te gooien;
5.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen, van het merk Walther, model PP, kaliber 9 mm P.A.K. en/of
- een vuurwapen, van het merk FN-Herstal (Browning), model 1910/22, kaliber 7.65 mm,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Nijmegen, althans in Nederland,
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

2.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De standpunten
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde omdat – samengevat – meerdere processtukken niet of (te) laat aan de verdediging zijn verstrekt. Hij heeft daarbij meerdere voorbeelden genoemd die (zo begrijpt de rechtbank) onherstelbare vormverzuimen zouden opleveren als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hij heeft zich in dat kader beklaagd over het (te) laat ontvangen van de Pro Justitia-rapportage, de stukken met betrekking tot het aantreffen van een projectiel in de muur in spreekkamer 5 en de stukken met betrekking tot het aantreffen van een kogel(patroon) in spreekkamer 5. Daarnaast heeft de raadsman zich beklaagd over het onthouden van stukken voorafgaand aan het afrondende verhoor. Verder heeft hij aangegeven dat het onderzoek onvolledig is geweest nu er geen (nader) ballistisch onderzoek is gedaan, het onderzoek van de Rijksrecherche niet is afgerond en niet is gevoegd in het dossier van deze zaak, dat de aan hem verstrekte beelden niet bleken te werken en dat een of meer verbalisanten bij de rechter-commissaris onjuist heeft of hebben verklaard over al dan niet schieten door verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen van de voorbeelden zoals door de raadsman genoemd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou kunnen leiden, ook niet in samenhang bezien.
Beoordeling door de rechtbank
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als een in artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg, kan slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaat of bestaan, dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank overweegt als volgt. De door de raadsman aangedragen voorbeelden zijn geen van alle (ernstige) inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, noch zijn de belangen van de verdachte doelbewust of met grove veronachtzaming geschaad. Er zijn meerdere processtukken en camerabeelden kort voor (in de dagen voorafgaand aan) de zitting aan het dossier toegevoegd. Enerzijds is dat laat, anderzijds zijn de camerabeelden beschreven in een proces-verbaal, voorzien van vele stills, en maakten in die vorm reeds deel uit van het dossier. De bewegende beelden bevatten geen nieuwe informatie, zo erkent ook de raadsman. Het proces-verbaal over het aangetroffen projectiel in spreekkamer 5 is nu eenmaal het resultaat van pas recent uitgevoerd onderzoek, dat het gevolg is van voortschrijdend inzicht in het onderzoek bij de officier van justitie en is tot slot (zeer) beperkt van omvang: 2 pagina’s tekst en 3 pagina’s foto’s. De Pro Justitia-rapportage en het rapport van de reclassering zijn ook pas de dagen voor de zitting binnengekomen. Dat is laat en in een dergelijk omvangrijk onderzoek is dat onwenselijk. Tegelijkertijd is de (strakke) planning van die rapportages aangekondigd en besproken op de voorgaande pro forma-zitting. De late levering was kortom bekend, hetgeen niet heeft geleid tot verzoeken aan de zijde van de verdediging. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de late levering van deze stukken niet in strijd met de goede procesorde is. Evenmin is dat het geval bij het niet voegen van stukken uit het (nog lopende) onderzoek door de Rijksrecherche. Onvoldoende concreet is welke stukken uit dat onderzoek dienen te worden toegevoegd aan dit dossier. Het Openbaar Ministerie heeft de bevoegdheid de kennisneming van bepaalde processtukken te onthouden indien het belang van het onderzoek dit vordert. Het onthouden van processtukken voorafgaand aan het afrondende verhoor van verdachte heeft in dit geval tactische redenen gehad, zo lichtte de officier van justitie toe, en is naar het oordeel van de rechtbank geen vormverzuim.
Afrondend overweegt de rechtbank dat het de verdediging op elk moment in de procedure vrij stond om onderzoekswensen in te dienen, om tegenonderzoek te verzoeken en/of om aanhouding van de inhoudelijke behandeling te verzoeken. Dit alles heeft de verdediging niet gedaan.
Er is kortom geen sprake van een vormverzuim. Op grond van het vorenstaande verwerpt de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vast staat dat verdachte op 8 augustus 2022 naar de locatie van IrisZorg aan de Tarweweg in Nijmegen is gegaan. Hij heeft onder meer twee pistolen en een staafbom meegenomen. [2] Verdachte is bij binnenkomst ontvangen door mevrouw [medwerkerk(st)er 3] , een medewerker van IrisZorg. Zij heeft verdachte laten plaatsnemen in een spreekkamer en heeft [medewerk(st)er 2] en [medewerk(st)er 1] verzocht zich bij verdachte te voegen, hetgeen zij hebben gedaan. [3]
Vervolgens hebben achtereenvolgens tussen verdachte en [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] , tussen verdachte en [medwerkerk(st)er 3] en tussen verdachte en medewerkers van de politie meerdere incidenten plaatsgevonden, waarna verdachte is aangehouden door de politie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op de medewerkers van IrisZorg, zijnde [medewerk(st)er 1] , [medewerk(st)er 2] en [medwerkerk(st)er 3] . Verder heeft hij vrijspraak verzocht voor de onder feit 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op drie politieagenten en gesteld dat de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde bedreiging van die politieagenten wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verder heeft hij gesteld dat de onder feit 4 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden, evenals het verboden wapenbezit zoals ten laste gelegd onder de feiten 5 en 6.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat vrijspraak dient te volgen voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om iemand te raken. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat zijn cliënt bij de balie geen schot heeft gelost of de trekker heeft overgehaald, maar slechts een wapen heeft gericht op [medwerkerk(st)er 3] , waardoor geen sprake kan zijn van poging tot doodslag maar hooguit van een bedreiging zoals subsidiair ten laste gelegd.
Verder heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder feit 3 primair ten laste gelegde omdat zijn cliënt niet op de politieagenten heeft geschoten. De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde geen standpunt ingenomen.
Het gooien van de staaf (de rechtbank begrijpt dat de raadsman het onder feit 4 ten laste gelegde bedoelt) was volgens de raadsman niet daadwerkelijk gevaarlijk, omdat de staaf niet in de buurt van de agenten terecht kwam en niet kon exploderen. Ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[medewerk(st)er 1] heeft verklaard dat verdachte zich bij de receptie heeft gemeld en zij vervolgens met haar collega [medewerk(st)er 2] met verdachte in gesprek ging in spreekkamer 5. [medewerk(st)er 2] en [medewerk(st)er 1] zaten aan de ene kant van de tafel en verdachte aan de andere kant. [medewerk(st)er 1] zat rechts van haar collega. Ze zag dat verdachte een vuurwapen uit zijn zak pakte en dat hij omhoog schoot. [4]
[medewerk(st)er 2] heeft verklaard dat zij plaatsnam in spreekkamer 5 om met verdachte in gesprek te gaan. Haar collega [medewerk(st)er 1] voegde zich bij hen. Tijdens dit gesprek zag ze dat verdachte een pistool uit zijn broekzak pakte en de bovenkant van het wapen pakte en naar zich toe trok. Ze zag dat verdachte vervolgens het wapen naar het plafond richtte en schoot. [5] Nadat [medewerk(st)er 2] terug is geweest in de spreekkamer zag ze dat de kogel vlak boven haar hoofd terecht was gekomen, in de muur achter de plek waar ze had gezeten. [medewerk(st)er 2] heeft verklaard dat zij recht tegenover verdachte zat aan de tafel die in de spreekkamer stond. Zij zat op twee meter afstand, namelijk de lengte van de tafel, van verdachte. Haar collega [medewerk(st)er 1] zat rechts naast haar, een beetje van de tafel af. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij de Walther heeft gepakt toen hij in gesprek was met [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] . [7]
De Forensische Opsporing heeft onderzoek gedaan op de locatie van IrisZorg en heeft onderzoek verricht aan de daar aangetroffen goederen. In de hal bij de receptie werd (onder meer) een vuurwapen aangetroffen met de opdruk ‘Walther’. Dit vuurwapen werd voorzien van SIN AAQB0676NL. [8] In behandelkamer 5 werd op de grond een huls aangetroffen met daarop de tekst ‘9 mm PAK Walther’. Deze huls werd voorzien van SIN AAQB0682NL. [9] Deze huls en dit vuurwapen zijn door het NFI onderzocht. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de huls is verschoten met het vuurwapen (van verdachte) dan wanneer deze is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen. [10]
De Forensische Opsporing heeft verder in behandelkamer 5 een rondvormige beschadiging in de muur geconstateerd. [11] Van deze beschadiging heeft de Forensische Opsporing foto’s gemaakt, die zich in het dossier bevinden. [12] In het gat in de wand, dat inmiddels was gedicht met plamuur, werd op een later moment door de politie een projectiel aangetroffen. Op grond van de uiterlijke kenmerken van het projectiel heeft de politie geconcludeerd dat het niet ging om politiemunitie. [13]
Op grond van de verklaringen van [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] , het onderzoek door de Forensische Opsporing, inclusief beschrijving van de locatie, en de rapportage van het NFI stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Waar de Forensische Opsporing het heeft over behandelkamer 5, is dat dezelfde ruimte als waar de medewerkers van IrisZorg het hebben over spreekkamer 5. Verdachte, [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] zaten in spreekkamer 5 aan een tafel op ongeveer twee meter afstand van elkaar met aan de ene zijde van de tafel verdachte en aan de andere zijde [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] . Gelet op de omstandigheid dat de huls die in behandelkamer 5 is aangetroffen past bij de Walther van verdachte en daarnaast een projectiel, niet zijnde politiemunitie, is aangetroffen in de muur van behandelkamer 5, concludeert de rechtbank dat verdachte in behandelkamer 5 (en niet elders, zoals door verdachte beweerd) een schot heeft gelost. Verder stelt de rechtbank op basis van de posities van [medewerk(st)er 1] , [medewerk(st)er 2] en verdachte en de plek van de beschadiging met daarin het projectiel vast dat verdachte – afgaande op de verklaringen van [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] kennelijk nadat hij het wapen eerst naar het plafond heeft gericht – in de richting van [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] heeft geschoten.
Voor het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag op [medewerk(st)er 1] en/of [medewerk(st)er 2] , is vereist dat verdachte opzet had om hen van het leven te beroven en dat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling. Van een begin van uitvoering is sprake indien de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het doden van een ander. Het met een pistool in een kleine ruimte op korte afstand schieten in de richting van een persoon/personen is een gedraging die er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op is gericht om iemand te doden. Immers, de aanmerkelijke kans bestaat dat iemand dodelijk wordt geraakt door die kogel. Door het schot onder die omstandigheden te lossen, heeft verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medewerk(st)er 1] of [medewerk(st)er 2] , die zich beiden op korte afstand tegenover verdachte maar ook op korte afstand van elkaar bevonden, zou komen te overlijden. De rechtbank leidt uit verdachtes handelen zijn (voorwaardelijk) opzet op de poging tot doodslag af.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Feit 2
[medwerkerk(st)er 3] heeft verklaard dat zij een knal hoorde komen uit spreekkamer 5, waar verdachte zich bevond met haar collega’s [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] . Toen ze door het raam van de spreekkamer keek, zag ze dat verdachte een pistool en een ijzeren staaf in zijn handen had. [14] Ze heeft 112 gebeld en zat achter de receptie. Verder heeft [medwerkerk(st)er 3] het volgende verklaard: “
Hans stond ongeveer 5 meter van mij vandaan toen hij het vuurwapen op mij richtte en hij de trekker overhaalde. Ik hoorde een zachte klik en er gebeurde verder niets. Ik denk dat het wapen toen leeg was. Hij haalde in totaal twee keer de trekker over terwijl hij op mij richtte en hij heeft in totaal 3 of 4 keer het wapen op mij gericht.
lk heb geen idee hoe lang dit allemaal heeft geduurde. Hans zei eigenlijk niets, behalve toen hij voor het eerst het vuurwapen op mij richtte. Toen zei hij: “duiken”. ik kreeg hier niet de kans voor aangezien hij de trekker al overhaalde en ik de klik hoorde.
[15]
De politie heeft het 112-gesprek van [medwerkerk(st)er 3] met de meldkamer van de politie beluisterd en beschreven wat daarop te horen is. In dat gesprek heeft [medwerkerk(st)er 3] live aan de meldkamer doorgegeven wat er in de wachtkamer gebeurde. Zo zei ze onder meer tegen de centralist: “
Hij is agressief, want hij komt net naar buiten en hij zegt tegen mij dat ik moet bukken.” [16]
De rechtbank overweegt als volgt. [medwerkerk(st)er 3] heeft verklaard dat verdachte niet alleen, zoals hij zelf ook erkent, het wapen op haar richtte, maar dat hij daarbij de trekker tweemaal heeft overgehaald. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [medwerkerk(st)er 3] op dit punt te twijfelen. Dat [medwerkerk(st)er 3] achteraf bezien een onjuist beeld heeft gehad over het (latere) incident tussen verdachte en de politiemedewerkers is, gelet op de plek waar zij zat en de heftigheid (ook aan geluiden) waarmee dat incident gepaard ging, niet vreemd en maakt niet dat de verklaring van [medwerkerk(st)er 3] over het richten op haar en het horen overhalen van de trekker (daarom) onjuist zou zijn, zoals bepleit door de verdediging. De verklaring van [medwerkerk(st)er 3] over het tegen haar gerichte incident wordt bovendien ondersteund door de uitwerking van het gesprek met de meldkamer. Immers, zij heeft verklaard dat verdachte, toen hij het vuurwapen op haar richtte, zei dat ze moest duiken, hetgeen wordt bevestigd door hetgeen in het transcript van het 112-gesprek met de meldkamer is opgenomen, namelijk dat verdachte haar zei te bukken. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaring van verdachte – dat hij het pistool wel op [medwerkerk(st)er 3] heeft gericht maar niet de trekker heeft overgehaald – terzijde schuiven. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte meermaals het pistool op [medwerkerk(st)er 3] heeft gericht en daarbij tweemaal de trekker heeft overgehaald.
Het overhalen van de trekker terwijl verdachte het pistool op [medwerkerk(st)er 3] richtte, resulteerde niet in een schot. De rechtbank dient te beoordelen hoe deze handeling te kwalificeren valt en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft verklaard dat hij de baliemedewerker [medwerkerk(st)er 3] onder schot heeft gehouden met de Walther. [17]
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar (de werking van) de Walther (AAQB0676NL). De bevindingen van het NFI met betrekking tot dit vuurwapen zijn als volgt:
“(…) tijdens het proefschieten [zijn] meerdere afvuurstoringen opgetreden. Bij het overhalen van de trekker werd de (reeds gespannen) hamer vrijgegeven maar kwam de (zelf vervaardigde) patroon in de kamer niet tot ontbranding. De slagpin had de patroon wel geraakt maar niet krachtig genoeg om het kruit tot ontbranding te brengen. Oorzaak hiervan ligt aan de manier van ombouwen en de maatvoering van de loop die is vervangen. De patronen vallen net iets te diep in de kamer van de loop waardoor de slagpin de patroon niet goed kan raken. (…) De patroon die is veiliggesteld uit de kamer van het pistool bleek niet lang genoeg. In deze patroon is wel een slagpinindruk zichtbaar, wat wijst op een afvuurstoring.”en:
“Door het naar voren gaan van de trekkerstang wordt de hamer gespannen. Echter is deze hamernok deels afgesleten. Hierdoor kan de trekker worden overgehaald maar wordt de hamer niet gespannen en wordt er dus geen schot gelost. Dit gebeurt alleen als de hamer geheel naar voren staat. Wordt de trekker in deze stand overgehaald is dat "duidelijk" hoorbaar. (…) De storing in het afvuurmechanisme is zichtbaar omdat tijdens het overhalen van de trekker de
hamer niet wordt gespannen. Er zijn wel duidelijk geluiden hoorbaar van het overhalen van de trekker.” [18]
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of bij het richten van het pistool op [medwerkerk(st)er 3] en het daarbij overhalen van de trekker sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, zoals door de verdediging is bepleit, het volgende. Van een straffeloze, absoluut ondeugdelijke poging kan pas worden gesproken als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend en/of zo ongerijmd is dat zij nooit tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs onder voor hem zeer gunstige omstandigheden. Naar de aard van de uitvoeringshandeling was hiervan in het onderhavige geval geen sprake. Verdachte gebruikte immers een geladen pistool waarmee hij kort daarvoor succesvol een projectiel had afgeschoten. De omstandigheid dat kennelijk een ander kaliber dan in de kamer past is geplaatst, leidt er niet toe dat van een
absoluutondeugdelijke poging sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gebruik gemaakt van een
relatiefondeugdelijk middel. Het niet afvuren van de kogel(s) is in dit geval een omstandigheid die onafhankelijk is van de wil van verdachte en een omstandigheid is die verdachte niet heeft voorzien. Het verweer wordt daarom verworpen. Het scenario van verdachte – dat hij het vuurwapen na het afvuren van een schot bij [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] op de veilige stand had gezet voordat hij het op [medwerkerk(st)er 3] richtte – vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen en acht de rechtbank niet aannemelijk. Bij het aantreffen van de Walther kort daarna stond het wapen immers niet op de veilige stand. Daarentegen bevat het dossier wel aanwijzingen dat verdachte de trekker heeft overgehaald zonder dat een projectiel werd afgevuurd, gelet op de bevindingen van het NFI over de slagpinindruk op de patroon in de kamer van de Walther.
De rechtbank stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte op een paar meter afstand meermaals zijn vuurwapen, dat haperde maar niet absoluut ondeugdelijk was, op [medwerkerk(st)er 3] heeft gericht en tweemaal de trekker heeft overgehaald. Uit de aard van deze gedragingen volgt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Feit 3 primair
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen dat verdachte de politie heeft beschoten of met het pistool in hun richting de trekker heeft overgehaald. Het dossier bevat geen aanwijzingen die deze conclusie zouden rechtvaardigen; met name het forensisch bewijs daarvoor ontbreekt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging doodslag op de agenten [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] .
Feit 3 subsidiair en feit 4
Gelet op de nauwe samenhang tussen deze ten laste gelegde feiten zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk behandelen.
[politiebeambte 3] , een medewerker van de politie in Nijmegen, heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 aan het werk was. Naar aanleiding van een melding is hij naar de Tarweweg 20 in Nijmegen gereden. Deze melding hield in dat op die locatie geschoten zou zijn. [politiebeambte 3] kwam als eerste agent ter plaatse. Vervolgens is hij bij de deuropening gaan staan waar hij zicht had op de hal. Hierover heeft [politiebeambte 3] onder meer het volgende verklaard: “
Op enig moment daarna zag ik in de hal voor de daar aanwezige balie een man staan. Deze man had een vuurwapen in zijn rechterhand en richtte dit vuurwapen omhoog. Kort daarna richtte deze man het vuurwapen naar buiten en op mij. Ik zag dat de man met het vuurwapen in mijn richting bleef richten. (…) Ik voelde me heel erg bedreigd. Ik dacht dat het een echt vuurwapen was, omdat er in de melding gezegd werd dat er geschoten was. (…) Ik zag tevens dat hij in zijn linkerhand een ijzeren staaf had. Ik zag dat de man met deze ijzeren staaf tegen de tussendeur van het halletje bij de ingang/uitgang sloeg. Ik hoorde later dat dit een pijpbom betrof. Ik denk echt dat, als deze af was gegaan, mijn collega's en ik zwaar gewond of dood waren geweest. (…) Ik zag vervolgens dat de man met de ijzeren staaf ergens tegen aan sloeg en de ijzeren staaf vervolgens weggooide. (…) Hij bleef doorgaan met dreigen met het vuurwapen en met het schieten op ons, althans schietende bewegingen maken.” [19]
[politiebeambte 1] , een medewerker van de politie in Nijmegen, heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 aan het werk was met zijn collega [politiebeambte 2] . Zij zijn naar aanleiding van de melding ter plaatse gegaan. Over wat zich daar heeft afgespeeld heeft [politiebeambte 1] onder meer het volgende verklaard: “
Ik zag de man in de hal van het gebouw lopen. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen had. (…) Ik zag dat de man met het vuurwapen naar Arno(de rechtbank begrijpt: [politiebeambte 3] )
richtte. (…) Ik voelde me door het handelen van de man ernstig bedreigd. (…) Ik zag dat de man weer in de richting van de deuropening liep en had weer goed zicht op hem. Ik zag dat hij weer met de loop van het vuurwapen in de richting van ons wees. (…) Op enig moment zag ik dat de man een staaf, die hij volgens mij in zijn linkerhand vasthield, in onze richting gooide. Dit maakte een hard geluid waaruit ik afleidde dat de staaf van metaal was gemaakt. Ik hoorde later dat deze staaf een gevaarlijk explosief c.q. een pijpbom was. Ik vrees serieus dat, als deze af was gegaan, mijn collega's en ik zwaargewond of zelfs dood waren geweest. (…) Vervolgens zag ik dat de man weer in de richting van de uitgang liep. Ik zag dat hij de loop van het vuurwapen in de richting van mij gericht hield.” [20]
[politiebeambte 2] , een medewerker van de politie in Nijmegen, heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2022 aan het werk was met zijn collega [politiebeambte 1] . Naar aanleiding van de melding zijn zij ter plaatse gegaan. [politiebeambte 2] heeft onder meer het volgende verklaard: “
Ik zag dat hij in zijn rechterhand een zilverkleurig vuurwapen had. (…) Ik zag vervolgens dat de verdachte zijn vuurwapen op mij en mijn collega’s richtte. Dij mij ontstond hierdoor het gevoel en de overtuiging dat hij zijn vuurwapen tegen ons wilde gebruiken om letsel of erger toe te brengen. Hierdoor voelde ik mij enorm bedreigd: er ging een enorme dreiging uit van de verdachte. Ik zag dat de verdachte zijn vuurwapen op ons bleef richten.
(…) Op een gegeven moment liep de verdachte weer richting de deur en zag ik dat de verdachte een stalen pijp in onze richting gooide en dat deze tegen de buitenpui aan kwam. Op dat moment wist ik niet wat het voorwerp exact was. Het gooien van de stalen pijp gaf mij wel het gevoel dat hij absoluut niet op wilde geven. Ik hoorde enkele dagen later dat deze stalen pijp een zogenoemde pijpbom was.” [21]
De politie heeft de camerabeelden van de wachtruimte en de balie van het pand van IrisZorg bekeken en heeft beschreven wat daarop is te zien. Om 11:09 uur is te zien dat de man (verdachte) uit een deur aan de rechterzijde komt en een zilverkleurig pistool in zijn ene hand heeft en in zijn andere hand een staaf. [22] Om 11:14 uur is te zien dat verdachte zijn beide armen omhoog doet en vervolgens het vuurwapen richt. [23] Even later is te zien dat hij in zijn linkerhand de staaf nog vast heeft en vervolgens een wegwerp-beweging maakt en naar voren stapt. Als hij vervolgens weer in beeld komt, is te zien dat hij in zijn linkerhand niets meer vast heeft. [24] Later richt verdachte opnieuw het vuurwapen. [25]
In de hal, achter de centrale toegangsdeur, is een metalen buis aangetroffen. [26]
Het NFI heeft onderzoek verricht aan de staaf die verdachte vasthad en wegwierp en heeft geconcludeerd dat de pijpconstructie kan worden getypeerd als een ‘geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie’ met daarin een pyrotechnisch mengsel (een explosieve stof). [27]
Verdachte heeft verklaard dat hij de staafbom op scherp heeft gezet voordat de politie kwam. Toen de politie er was, heeft hij hem richting de politie gegooid. [28]
Conclusies
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Feit 3 subsidiair
Op grond van de verklaringen van de politieagenten en de beschrijving van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen een vuurwapen heeft gericht op [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] , die zich voor de toegangsdeur van het pand bevonden. Zij waren ervan op de hoogte dat verdachte kort ervoor een schot had gelost. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte naar hun aard en in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de politieambtenaren [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] opleveren.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 4
Op grond van de verklaringen van de politieagenten, de NFI-rapportage, de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte de ijzeren staaf, die gevuld was met een pyrotechnisch (explosief) mengsel, eerst omhoog heeft gehouden, vervolgens tegen de tussendeur heeft geslagen en ten slotte in de richting van de politieagenten heeft gegooid. Verdachte had toen hij de staafbom gooide in zijn andere hand zijn vuurwapen, dat hij meermalen zichtbaar op de verbalisanten richtte. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte naar hun aard en in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de politieambtenaren [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] opleveren. Dat de agenten pas na het incident vernamen dat het voorwerp dat zij hadden gezien als een buis, over explosief vermogen beschikte, staat hieraan niet in de weg. De verklaring van verdachte dat hij de bom eerder had getest en die toen niet was afgegaan, maakt dat niet anders. Het gaat erom of bij de agenten, al dan niet achteraf, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door een bom het leven konden verliezen. Uit de verklaringen van verdachte dat het een bom was die hij zelf aan de hand van een instructie had gemaakt, dat hij hem op scherp had gezet en dat hij de politie ermee wilde dreigen, volgt rechtstreeks dat dat de bedoeling was en die bedoeling is geslaagd.
Feit 5
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-13;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. FO-181;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. FO-191;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2023.
Feit 6
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-13;
- de rapportage van het NFI van 23 december 2022, p. FO-212;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2023.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medewerk(st)er 1]
en/of [medewerk(st)er 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een schot heeft gelost in de richting van die [medewerk(st)er 1] en
/of[medewerk(st)er 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medwerkerk(st)er 3]
opzettelijk van het leven te beroven,
-
(meerdere malen
)een vuurwapen op
(het lichaam van)die [medwerkerk(st)er 3] heeft gericht en
/of
-
(meerdere malen
)de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,
[politiebeambte 1] en
/of[politiebeambte 2] en
/of[politiebeambte 3] (werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
-
(meerdere malen
)een vuurwapen op
(het lichaam en/of de lichamen van)die [politiebeambte 1] en
/ofdie [politiebeambte 2] en
/ofdie [politiebeambte 3] te richten;
4.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,
[politiebeambte 1] en
/of[politiebeambte 2] en
/of[politiebeambte 3] (werkzaam bij de politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,door
- met een ijzeren staaf gevuld met explosieven dreigende bewegingen te maken in de richting van die [politiebeambte 1] en
/of[politiebeambte 2] en
/of[politiebeambte 3] en
/of
- een ijzeren staaf gevuld met explosieven richting die [politiebeambte 1] en
/ofdie [politiebeambte 2] en
/ofdie [politiebeambte 3] te gooien;
5.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen, van het merk Walther, model PP, kaliber 9 mm P.A.K. en
/of
- een vuurwapen, van het merk FN-Herstal (Browning), model 1910/22, kaliber 7.65 mm,
zijnde
(een)vuurwapen
(s
)in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
6.
hij op
of omstreeks8 augustus 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde (zelfgemaakte) explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1;
poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair en feit 4, telkens:
bedreiging, meermalen gepleegd, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
Ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) te worden opgelegd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, behandeling nodig heeft alvorens te kunnen terugkeren in de maatschappij en verdachte te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan tbs met voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak voor de poging doodslag onder feit 1, 2 en 3 primair – verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, overstijgt. Mocht de rechtbank komen tot een gevangenisstraf die de duur van de voorlopige hechtenis overstijgt, dan heeft de raadsman verzocht deze voorwaardelijk op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Verder heeft de raadsman verzocht geen tbs-maatregel op te leggen en bij de strafmaat rekening te houden met het forse letsel dat verdachte heeft opgelopen bij zijn aanhouding.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte is op 8 augustus 2022 naar de locatie van IrisZorg in Nijmegen gegaan, waar hij onder behandeling stond. Hij heeft onder meer twee vuurwapens en een zelfgemaakt explosief meegenomen. Hij heeft daar eerst twee van zijn behandelaren, [medewerk(st)er 1] en [medewerk(st)er 2] , beschoten. Dit heeft voor hen zowel een zeer gevaarlijke als een zeer bedreigende en beangstigende situatie gecreëerd.
Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [medwerkerk(st)er 3] , de baliemedewerker van IrisZorg. Verdachte richtte het pistool, waarmee hij kort daarvoor een kogel had afgeschoten, op haar en haalde tot twee keer toe de trekker over. Uit de slachtofferverklaring van [medwerkerk(st)er 3] blijkt dat zij zich na het incident pas is gaan realiseren dat zij dodelijk getroffen had kunnen worden door verdachte. Dit heeft bij haar veel angst en verdriet veroorzaakt en heeft tot op de dag van vandaag veel impact op haar. Ook [medewerk(st)er 2] heeft in haar slachtofferverklaring benadrukt dat zij verdachte vanuit haar rol ondersteund en geholpen heeft in zijn traject, en dat door zijn handelen de onbevangenheid waarmee zij cliënten met een doodswens tegemoet treedt, is verdwenen. De impact van het incident op haar dagelijks leven en haar werk is nog altijd groot.
Dat deze drie medewerkers van IrisZorg dit incident konden navertellen, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken. Verdachte was ontevreden en boos over de behandeling en begeleiding die hij van IrisZorg ontving. Hij wilde die dag een einde aan zijn leven (laten) maken en tegelijkertijd zijn gram halen. Dat hij vervolgens op deze buitengewoon disproportionele en gewelddadige wijze medewerkers van IrisZorg, zijn hulpverleners, tot slachtoffer heeft gemaakt, is uiterst kwalijk en dat rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Vervolgens heeft verdachte, nadat hem meerdere keren te verstaan was gegeven dat hij zich over moest geven en zijn wapen moest laten vallen, de politieagenten [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] ernstig bedreigd door zijn vuurwapen meermalen op hen te richten en een staafbom naar hen te gooien. Verdachte heeft een situatie gecreëerd waarin de politieagenten werden geconfronteerd met iemand die kort daarvoor een vuurwapen had gebruikt en dit vuurwapen vervolgens meerdere keren op hen richtte. Daarnaast heeft verdachte zijn zelfgemaakte explosief in de richting van de politieagenten gegooid. Zij hebben zich onder deze omstandigheden genoodzaakt gezien het vuur te openen op verdachte. Verdachte heeft bij zijn kennelijke wens om doodgeschoten te worden door de politie voor de betrokken agenten en omstanders een uiterst gevaarlijke en bedreigende situatie gecreëerd. Treffend is dat zodra verdachte uitgeschakeld op de grond lag, de agenten zich direct over hem hebben ontfermd en hem de benodigde medische hulp hebben geboden. Het is tijdens de zitting duidelijk geworden dat het incident een heftige ervaring is geweest en dat de impact op de betrokken politieagenten en hun naasten nog altijd groot is. Ook deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Het geweld en de dreiging met geweld richtte zich telkens tot hulpverleners die vanuit hun professie betrokken waren of raakten bij verdachte. De hulpverleners van IrisZorg zouden in die hoedanigheid niet geconfronteerd moeten worden met dergelijk heftig geweld, de agenten zouden niet op die manier genoodzaakt moeten worden tot het gebruiken van hun vuurwapens. Dergelijke feiten leiden bovendien tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid, niet alleen bij de direct betrokkenen en hun naasten, maar bij de gehele samenleving.
De persoon van de verdachteRapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van psychiater C.J.F. Kemperman en psycholoog C.M. Hopman-van Emmerik van respectievelijk 7 maart en 4 april 2023, vervat in een Pro Justitia-rapportage, en de reclasseringsadviezen van Fivoor van 8 november 2022 en 7 april 2023.
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
De psychiater heeft gerapporteerd dat bij verdachte een stoornis in het gebruik van opiaten en oxazepam bestaat, gefundeerd op een dieper gelegen persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische, borderline en afhankelijke trekken. De psychiater overweegt dat verdachte enerzijds een bewuste intentie had ten aanzien van de feiten, maar dat anderzijds ook een fundament in zijn kwetsbaarheid en stoornissen lijkt te hebben gelegen. De psychiater adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft gerapporteerd dat verdachte voldoet aan verschillende diagnosen, namelijk een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met kenmerken van borderline en antisociale en afhankelijke kenmerken, een lichte verstandelijke beperking, een stoornis in het gebruik van een opioïde onder behandeling met agonist, een stoornis in het gebruik van cannabis (matig), een stoornis in het gebruik van een amfetamine-achtig middel (matig in langdurige remissie), een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis in remissie. De psycholoog adviseert verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen omdat hij vanwege zijn problematiek, de cognitieve beperkingen, de afgenomen impulscontrole, de ervaren woede en wraakzucht die hij niet op andere wijze wist te kanaliseren en minder dan de gemiddelde mens in staat was zijn emoties en gedrag te reguleren, de effecten van zijn handelen te overzien of tijdig bij te sturen.
Voornoemde stoornissen waren volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen op dat moment. De deskundigen hebben geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
Recidiverisico
De psychiater acht het recidiverisico zonder verbetering van de psychische gesteldheid matig tot hoog. Hij voert hiertoe aan dat de kans groot is dat verdachte zonder behandeling weer vastloopt, met een mogelijke toename van suïcide- en doodsgedachtes, versterkt door de op de persoonlijkheidsstoornis gebaseerde (agressieve) acting-out. De psycholoog stelt op basis van de gestructureerde risicotaxatie vast dat er sprake is van een hoog risico op herhaling van gewelddadig delictgedrag. Er is nauwelijks sprake van probleembesef en probleeminzicht. Er is sprake van psychotische episoden, antisociaal gedrag, verslaving en vijandigheid. Er zijn tekortkomingen op het gebied sociale vaardigheden en zelfredzaamheid. Er is geen sprake van intrinsieke behandelmotivatie. Verdachte wil geen hulp bij zijn problemen en toont nauwelijks spijt ten aanzien van agressief gedrag en heeft nog altijd een sterke doodswens. Verdachte
erkent het door hem gepleegde delict, maar hij wijt de agressie aan anderen en omstandigheden. Verdachte is volgens de psycholoog niet in staat om zonder deskundige behandeling en toezicht recidive te voorkomen.
Behandelkader
De deskundigen hebben in het rapport afgewogen wat het meest geschikte behandelingskader is voor verdachte. De psycholoog heeft daarbij verschillende mogelijkheden vermeld in het rapport die een kader bieden voor het behandeltraject. Daarbij is een voorwaardelijk strafdeel aan bod gekomen. Verdachte heeft bij de deskundigen echter aangegeven niet mee te willen werken aan voorwaarden (en heeft deze stelling ter zitting herhaald). Bij een voorwaardelijk strafdeel bestaat het risico dat verdachte de straf zal uitzitten en zonder behandeling weer op vrije voeten komt. Het gebrek aan medewerking raakt ook de variant van tbs met voorwaarden. Voor maatschappijbescherming is volgens de deskundigen een last tot verpleging noodzakelijk. De psychiater heeft aangegeven dat het van belang is dat verdachte na detentie klinisch wordt opgenomen in bijvoorbeeld een FPA, waarbij wordt toegewerkt naar een begeleiding woonvorm. In het kader van maatschappijbeveiliging resteert in de visie van de deskundigen de optie tbs met dwangverpleging, omdat verdachte aan tbs met voorwaarden niet wil meewerken. Zowel de psychiater als de psycholoog noemt tot slot nog de mogelijkheid van het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
De reclassering heeft in haar rapportage van 8 november 2022 negatief geadviseerd over het opleggen van tbs met voorwaarden en daartoe het volgende overwogen:

(…)
Blijkens de OXREC, het risicotaxatie-instrument dat door de reclassering wordt gebruikt om het
recidiverisico in te schatten, blijkt dat betrokkene tot de normgroep behoort waarvan 46 tot 57
procent binnen één tot twee jaar recidiveert. Dit percentage duidt op een gemiddeld-hoog
recidiverisico. Het professioneel oordeel van de reclassering is echter niet gelijkluidend. Er is namelijk sprake van een veelheid aan criminogene factoren en een afwezigheid van (duurzame) protectieve factoren. Het psychische toestandsbeeld is fragiel waarbij betrokkene bereid is om vanuit suïcidale ideaties gevaar voor anderen te doen laten ontstaan. Tezamen met de tekortschietende zelfregulatie veronderstelt de reclassering een verontrustend risicoprofiel van betrokkene. Alles overziend duidt GGZ Reclassering Fivoor het recidiverisico derhalve als hoog, hetgeen behandelinterventie bepleit waartoe een stringent juridisch kader noodzakelijk wordt geacht. Het is van essentieel belang dat er binnen het juridische kader sluitend risicomanagement kan worden opgetuigd waarin, naast een klinische behandeling, ook een gedegen nazorgtraject kan worden geborgd om maatschappelijke inbedding te bestendigen. Een voorwaardelijke veroordeling kent voor zowel het noodzakelijk geachte klinische- als ambulante (nazorg)traject te weinig borging. Gelet op het hoge recidiverisico acht de reclassering het onverantwoord om de mogelijkheid te aanvaarden dat betrokkene een strafrestant kan uitzitten waarna hij zonder behandeling of resocialisatietraject terugkeert in de maatschappij.
Tevens wordt de GVM als niet realistisch gewogen om te kunnen komen tot een aanvaardbaar laag recidiverisico. Gelet op het grillige beloop van de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, de cognitieve beperkingen en de in ernst sterk fluctuerende doodswens is een gedegen en gedurig behandeltraject van evident belang. De als zeer aannemelijk geachte overtredingen van voorwaarden, behorend bij een GVM, zullen binnen dit kader resulteren in een discontinu en loshangend behandeltraject door een veelheid aan behandelonderbrekingen middels tijdelijke detentieplaatsingen. De maatregel tbs met voorwaarden wordt eveneens onhaalbaar geacht. Er is sprake van onvoldoende responsiviteit om een behandeltraject binnen deze modaliteit opportuun te achten. Tevens heeft betrokkene te kennen gegeven aan geen enkele behandeling te zullen meewerken, ongeacht het kader hiertoe. (…)”
De reclassering heeft in de aanvullende rapportage van 7 april 2023 voornoemd advies herhaald, waarbij een tbs met voorwaarden onhaalbaar wordt geacht.
Conclusie
De rechtbank komt, gelet op de bevindingen van de psycholoog en psychiater in samenhang met de rapportage van de reclassering, tot het volgende. De stoornissen van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte heeft daarnaast meermalen te kennen gegeven aan voorwaarden of enige vorm van gedwongen behandeling geen medewerking te zullen verlenen, hetgeen het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel dan wel een tbs met voorwaarden alleen al om die reden onhaalbaar maakt. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging (ex artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van de feiten en de complexe problematiek van verdachte in aanmerking genomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten, aangezien de bewezenverklaarde feiten (onder feit 1, 2, 3 subsidiair en 4) misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1, Sr, bij de verdachte tijdens het begaan van voornoemde bewezenverklaarde feiten sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel eist.
De duur van de maatregel
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaren.
GevangenisstrafDe keuzes die verdachte op 8 augustus 2022 op meerdere momenten heeft gemaakt zijn weliswaar beïnvloed door de stoornissen die hij heeft, tegelijkertijd zijn die hem ook deels toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ernst van de feiten, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Zij komt daarbij tot een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, met inachtneming van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht. Bij deze duur is ook rekening gehouden met het hiervoor overwogene over de maatregel.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

[medwerkerk(st)er 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[politiebeambte 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[politiebeambte 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[politiebeambte 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [medwerkerk(st)er 3] dient te worden gematigd. Ten aanzien van de vorderingen van [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Vordering [medwerkerk(st)er 3]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en de onderbouwing daarvan, en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [medwerkerk(st)er 3] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de poging doodslag heeft zij immers geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen, waarvoor zij tot op heden behandeling ondergaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 7.500,00vaststellen. Voor het overige zal zij de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Hiervoor kan benadeelde zich tot de burgerlijke rechter wenden.
Vordering [politiebeambte 1]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [politiebeambte 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bedreiging is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen van de bewezenverklaarde heftige bedreigingen liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 3.000,00vaststellen.
Vordering [politiebeambte 2]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [politiebeambte 2] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bedreiging is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen van de bewezenverklaarde heftige bedreigingen liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 3.000,00vaststellen.
Vordering [politiebeambte 3]
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen, de toelichting op de vordering en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [politiebeambte 3] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bedreiging is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Er is weliswaar geen geestelijk letsel vastgesteld, maar de rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen van de bewezenverklaarde heftige bedreigingen liggen zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing daarvan aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 3.000,00vaststellen.
Ten aanzien van alle vorderingen
Verdachte is vanaf 8 augustus 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 60a, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [medwerkerk(st)er 3] en in verband met de feiten onder 3 subsidiair en 4 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [politiebeambte 1] , [politiebeambte 2] en [politiebeambte 3] van de volgende bedragen aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [medwerkerk(st)er 3] € 7.500,00augustus 2022
2. [politiebeambte 1] € 3.000,00augustus 2022
3. [politiebeambte 2] € 3.000,00augustus 2022
4. [politiebeambte 3] € 3.000,00augustus 2022
 verklaart de benadeelde partij [medwerkerk(st)er 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering(en) tot smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling

1. [medwerkerk(st)er 3] € 7.500,00 72 dagen;

2. [politiebeambte 1] € 3.000,00 40 dagen;

3. [politiebeambte 2] € 3.000,00 40 dagen;

4. [politiebeambte 3] € 3.000,00 40 dagen.

 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. J.M. Graat en
mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2023.
Mr. Van Bergen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, nummer 67, gesloten op 24 februari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 april 2023.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [medwerkerk(st)er 3] , p. 18-19.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerk(st)er 1] , p. 29.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerk(st)er 2] , p. 34.
6.Proces-verbaal aangifte [medewerk(st)er 2] , p. 97.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 april 2023.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-13.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-13.
10.NFI-rapport d.d. 31 januari 2023, p. FO-65.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-13.
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-70.
13.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20) d.d. 5 april 2023, ongenummerd.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [medwerkerk(st)er 3] , p. 19.
15.Proces-verbaal aangifte [medwerkerk(st)er 3] , p. 94.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 136.
17.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 april 2023.
18.NFI-rapport d.d. 31 januari 2023, p. FO-162-163.
19.Proces-verbaal aangifte [politiebeambte 3] , p. 110-111.
20.Proces-verbaal aangifte [politiebeambte 1] , p. 123-124.
21.Proces-verbaal aangifte [politiebeambte 2] , p. 131-132.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 152.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 154.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 155.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 156.
26.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Tarweweg 20), p. FO-13.
27.NFI-rapport d.d. 23 december 2022, p. FO-210-211.
28.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 april 2023.