ECLI:NL:RBGEL:2023:2327

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4381
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de ANW-uitkering in verband met gezamenlijke huishouding en onrechtmatig huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 april 2023 uitspraak gedaan over de intrekking van de ANW-uitkering van eiseres, die in verband werd gebracht met het voeren van een gezamenlijke huishouding. Eiseres ontving sinds januari 2010 een ANW-uitkering, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft deze met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij zou zijn gaan samenwonen met een man. De SVB baseerde zich op onderzoeksresultaten van de gemeente, die een huisbezoek had uitgevoerd in het kader van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor een wasmachine. Eiseres betwistte de bevindingen van de SVB en stelde dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat zij niet correct was geïnformeerd over de gevolgen voor haar uitkering en omdat er geen geldig informed consent was gegeven voor het huisbezoek.

De rechtbank oordeelde dat het huisbezoek inderdaad onrechtmatig was, omdat het niet was uitgevoerd in het kader van een rechtmatigheidscontrole van de ANW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres, die onder druk was afgelegd tijdens het huisbezoek, als een verboden vrucht moest worden uitgesloten van bewijs. De overige bewijsstukken, waaronder getuigenverklaringen en bankafschriften, waren onvoldoende om aan te tonen dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de SVB en herstelde de eerdere besluiten, waardoor eiseres recht had op haar ANW-uitkering en de terugvordering van € 43.376,42 onterecht was.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de SVB de proceskosten van eiseres moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 2.092,50. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte procedures en informatieverstrekking bij het uitvoeren van huisbezoeken door sociale diensten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/4381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2023

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Wellen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Pieterse).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) met ingang van 1 augustus 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 24 februari 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aan eiseres betaalde Anw-uitkering over de maanden augustus 2016 tot en met juli 2019 teruggevorderd tot een bedrag van € 45.867,35.
Bij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard
Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen, de Anw-uitkering ingetrokken met ingang van 1 september 2016 en de betaalde Anw-uitkering over de maanden september 2016 tot en met juni 2019 teruggevorderd tot een bedrag van € 43.376,42. Voor de kosten van de bezwaarprocedure heeft verweerder eiseres een vergoeding toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [C] , de dochter van eiseres. Verweerder heeft zich middels een beeldbelverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 4 april 2022.
Verweerder heeft bij brief van 15 april 2022 gereageerd op de heropeningsbeslissing en een aantal nadere stukken overgelegd.
Op 10 augustus 2022 heeft de rechtbank eiseres de reactie van verweerder toegezonden.
Eiseres heeft bij brief van 25 augustus 2022 gereageerd en een aantal nadere stukken overgelegd, waarop door verweerder op 28 februari 2023 is gereageerd.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht nogmaals ter zitting te worden gehoord, binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van dit recht. De rechtbank heeft vervolgens op 20 april 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Vanaf januari 2010 ontvangt eiseres een Anw-uitkering. Eiseres stond op dat moment ingeschreven in de gemeente [C] op het adres [D] . Uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat eiseres sinds 1 augustus 2017 met haar minderjarige kinderen staat ingeschreven op het [adres E] te [plaats B] . In juli 2019 heeft de sociale recherche van de gemeente [H] een onderzoek ingesteld naar vermeende samenwoning van eiseres met een man in [plaats F] . Na ontvangst van een tussenrapportage van dat onderzoek heeft verweerder bij besluit van 16 oktober 2019 de betaling van de Anw-uitkering vanaf oktober 2019 geschorst.
Naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2019 van deze rechtbank heeft verweerder bij besluit van 21 februari 2020 de betalingen van de Anw-uitkering vanaf oktober 2019 hervat.
Aanvankelijk stelde verweerder zich op het standpunt dat eiseres in juli 2016 is gaan samenwonen, zodat eiseres over de periode van augustus 2016 tot en met juli 2019 geen recht had op een Anw-uitkering. Over deze periode vorderde verweerde de betaalde Anw-uitkering van eiseres terug. Bij de bestreden besluitvorming is verweerder hiervan teruggekomen in die zin dat eiseres volgens verweerder niet in juli maar in augustus 2016 is gaan samenwonen, zodat met ingang van 1 september 2016 geen recht meer bestond op een Anw-uitkering. De terugvorderingsperiode en het terug te vorderen bedrag heeft verweerder navenant aangepast. Met ingang van de maand juli 2019 is het recht op Anw herleefd.
Standpunt verweerder
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in augustus 2016 een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met [G] en dat zij als gevolg daarvan vanaf september 2016 geen recht meer heeft op Anw.
2.2.
Verweerder heeft zich gebaseerd op een rapport van de sociale recherche van de gemeente [H] van 8 juli 2019 (het onderzoeksrapport), opgemaakt in het kader van de Participatiewet (Pw), en op een door eiseres naar aanleiding van het verhoor op 1 juli 2019 afgelegde verklaring. Daarnaast hebben verweerders toezichthouders op 10 oktober 2019 een gesprek gehad met eiseres, waarbij tevens [G] aanwezig was. De bevindingen van dit gesprek zijn neergelegd in een verslag van 10 oktober 2019. Tot slot heeft verweerder door eiseres overgelegde bankafschriften over de jaren 2016 tot en met 2019 beoordeeld.
2.3.
Uit het onderzoeksrapport blijkt onder meer het volgende. De sociaal rechercheurs hebben het verbruik van de nutsvoorzieningen beoordeeld, waarnemingen gedaan, buurtonderzoek verricht en eiseres gesproken tijdens een huisbezoek op 1 juli 2019. De woning aan [adres E] in [H] heeft eiseres via woningruil verkregen, per 1 augustus 2017 staat zij met haar dochters op dat adres ingeschreven.
Naar aanleiding van een vraag over het lage waterverbruik op [adres E] te [H] heeft eiseres bevestigd dat zij vanaf 1 augustus 2016 met haar minderjarige dochters in [plaats F] woont bij [G] , aan [het adres I] 1. Ze zijn bij [G] komen wonen toen de oudste dochter naar de middelbare school ging. De woning in [C] ( [D] ) werd een jaar lang alleen in de weekenden weleens gebruikt voordat de woningruil plaatsvond.
Na uitleg over het begrip “hoofdverblijf” heeft eiseres verklaard dat haar hoofdverblijf is gelegen in [het adres I] te [het adres I] of op de camping “ [J] ” in [plaats K] , waar [G] een chalet heeft.
Er zijn getuigenverklaringen opgenomen van een viertal buurtbewoners, waaruit naar voren komt dat eiseres niet dan wel zeer sporadisch op het [adres E] aanwezig was.
2.4.
Tegenover verweerders toezichthouders heeft eiseres op 10 oktober 2019 verklaard dat zij haar verklaring tegenover de sociaal rechercheurs van de gemeente onder druk heeft afgelegd en ondertekend. Meerdere zaken zijn niet juist. Zij kent [G] niet via de kerk, [G] is een tussenpersoon van de verzekering. Dat de buren in [H] haar niet kennen zegt niet veel, een van de buren drinkt te veel en de andere is “bitchy”. Bovendien heeft eiseres altijd de gordijnen dicht. De kinderen gaan inmiddels in [H] naar school, omdat zij in [H] wonen en zij alle schijn dat dit anders is willen voorkomen. Dat de kinderen al in [plaats F] naar school gingen toen eiseres nog in [C] woonde komt omdat een geplande woningruil niet doorging. Het is niet juist dat eiseres alleen de weekenden in [C] verbleef, zij woonde daar. Eiseres bracht haar kinderen met de trein van [C] naar [plaats F] , maar de route naar school toe weet eiseres niet meer.
2.5.
Volgens verweerder wordt de verklaring van eiseres van 1 juli 2019 ondersteund door de getuigenverklaringen, opgemaakt tijdens het buurtonderzoek. Ook de bankafschriften ondersteunen de verklaring van eiseres. Tot 12 augustus 2016 pinde eiseres bijna uitsluitend in de omgeving van [C] , daarna vaker in en rond [plaats F] en in de weekenden in [C] .
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt dat zij tot augustus 2017 in [C] heeft gewoond. In ieder geval heeft zij in [C] niet met een partner gewoond. In augustus 2017 is eiseres verhuisd van [C] naar [H] . In de periode van augustus 2017 tot juli 2019 heeft eiseres veel bij [G] in [plaats F] verbleven maar zij heeft nimmer met hem een gezamenlijke huishouding gevoerd. Ook heeft eiseres nimmer de intentie gehad om met haar kinderen van [H] / [C] naar [plaats F] te verhuizen. Tot 1 augustus 2017 heeft eiseres haar hoofdverblijf gehad in [C] en na augustus 2017 in [H] .
Enkel uit de omstandigheid dat de kinderen vanaf augustus 2016 in [plaats F] naar school gingen kan volgens haar niet de conclusie worden getrokken dat zij ook in [plaats F] heeft gewoond.
Eiseres heeft in bezwaar een kopie overgelegd van een beslissing op bezwaar van de gemeente [C] van 19 juni 2020, waarbij een bezwaar van eiseres gegrond is verklaard, omdat uit de ontvangen verbruiksgegevens de nutsvoorzieningen van eiseres op het adres [D] te [C] onvoldoende kan worden afgeleid dat eiseres in de periode augustus 2016-augustus 2017 niet in [C] woonde.
Omdat verweerder dit gegeven in het geheel niet heeft betrokken in zijn besluitvorming, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste genomen.
Eiseres heeft tevens bijgevoegd de ook al in bezwaar overgelegde getuigenverklaringen, waarin een viertal getuigen heeft verklaard dat eiseres in 2016 (en 2017) in [C] woonde.
Onderzoek ter zitting
4. Tijdens de zitting op 31 januari 2022 heeft eiseres naar voren gebracht dat
zij tegenover de sociale recherche van de gemeente [H] verklaringen heeft afgelegd in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand (wasmachine).
De gemeente [H] heeft met Svb afgesproken dat de gemeente het onderzoek zou doen, maar de informed consent van het huisbezoek is niet juist verlopen. De medewerkers hadden moeten zeggen dat ze namens de Svb kwamen, maar dat is niet gebeurd en er is alleen gezegd dat er gevolgen konden zijn voor de bijstand indien eiseres niet aan het huisbezoek zou meewerken.
De dochter van eiseres, [C] , heeft ter zitting het volgende verklaard:
(“) Ik was bij het onderzoek, mijn moeder is onder druk gezet door de medewerkers van de gemeente [H] . De wasmachine was kapot, we moesten mee naar de gemeente voor verhoor. Daar werden wij voor leugenaars uitgemaakt, werd ons gezegd dat we geen toekomst hadden en dat mijn moeder moest tekenen. Het ging alleen om de wasmachine, ons werd ons niet verteld dat het ook om iets anders ging.
Bij het huisbezoek heb ik de vragen niet gehoord. Ik ben meegegaan naar de gemeente, ik was toen 15 jaar. We kregen geen tolk, daar hebben we wel om gevraagd. Ze werden boos omdat ik stiekem met mijn moeder zat te praten. Uiteindelijk heb ik mijn moeder aangeraden om te ondertekenen om van het gezeur af te zijn.(“)
Het verhandelde ter zitting is voor de rechtbank aanleiding geweest om het onderzoek te heropenen en verweerder in de gelegenheid te stellen om een reactie te geven op de door eiseres gestelde onzorgvuldigheid van het door de medewerkers van de gemeente [H] ingestelde onderzoek.
Reactie verweerder
5.1.
Verweerder heeft een reactie gevraagd aan de bij het gesprek aanwezige sociaal rechercheur, mevrouw [L] . Volgens verweerder kan uit de handhavingsrapportage en de aanvullende reactie van [L] geenszins worden opgemaakt dat er sprake is geweest van ongeoorloofde druk. Het had eiseres duidelijk moeten zijn dat het een onderzoek betrof naar haar woonsituatie.
5.2.
In een verklaring van 12 april 2022 schrijft [L] onder meer het volgende. Het onderzoek richtte zich op de woonsituatie van eiseres. Eiseres ontving bijzondere bijstand van de gemeente [H] en maakte gebruik van verschillende regelingen. Om hiervan gebruik te kunnen maken dient men het hoofdverblijf te hebben in de gemeente [H] en bij eiseres waren hier twijfels over. Het betrof dan ook geen onderzoek namens de Svb. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de aanschaf van een nieuwe wasmachine. Er is besloten om op huisbezoek te gaan, hierdoor kon de feitelijke woonsituatie vastgesteld worden. Dat was van belang om het recht op de reeds toegekende regelingen vanaf 2018 én de noodzaak voor een nieuwe wasmachine vast te stellen.
Op het informed consent is te lezen dat is uitgelegd dat er een huisbezoek plaats vond om te beoordelen of er recht was op bijzondere bijstand voor de wasmachine maar ook de bijstand die eiseres reeds had ontvangen. Ook zou gecontroleerd worden of eiseres er zou wonen en of de aanschaf van een wasmachine noodzakelijk was.
Na afloop heeft eiseres ingestemd met een gesprek in het gemeentehuis, haar dochter mocht mee. Voor zover [L] zich kan herinneren is er niet expliciet om een tolk gevraagd. De inschatting was dat eiseres de Nederlandse taal voldoende machtig was. Bij twijfel wordt altijd een tolk ingeschakeld. Tijdens het gesprek op het gemeentehuis is eiseres geconfronteerd met tegenstrijdigheden en zij besloot uiteindelijk de waarheid te vertellen. Van ongeoorloofde druk is geen sprake geweest. Eiseres is niet gedwongen om de verklaring te ondertekenen, bovendien is de verklaring naar ambtseed opgemaakt (zie rapportage met BOA aktenummer). De sociaal-rechercheurs houden zich aan de gedragscode als zodanig.
Reactie eiseres:
6. Volgens eiseres was er sprake van een gepland huisbezoek, waarvoor één of twee dagen daarvoor telefonisch een afspraak was gemaakt. Na afloop van de bezichtiging van de wasmachine verzochten de ambtenaren haar een ˝formulier toestemming onaangekondigd huisbezoek˝ te ondertekenen. De ambtenaren hebben dus onjuiste informatie verstrekt over de inhoud van het formulier, omdat het om een gepland huisbezoek ging.
Voor de gemeente was het onderzoek gericht op het hoofdverblijf van eiseres, voor verweerder is het hoofdverblijf echter niet doorslaggevend, maar de vraag of eiseres al dan niet samenwoont met een partner. Het onderzoek van de gemeente is derhalve een ander onderzoek dan een onderzoek door de Svb, maar is wel ten grondslag gelegd aan de bestreden besluitvorming.
De ambtenaren hebben ongeoorloofde druk uitgeoefend. Er werd een zeer agressieve toon aangeslagen, later werd gezegd dat de gemeente eiseres zou helpen als zij het verslag zou tekenen. Eiseres heeft aangegeven dat zij een tolk wenste, maar zij werd niet in de gelegenheid gesteld om een tolk in te schakelen. Er is bovendien in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld door de 15-jarige dochter te betrekken bij een fraudeonderzoek.
Eiseres is niet juist en niet volledig geïnformeerd over de reden van het huisbezoek en over de reden van de uitnodiging voor het gesprek op het stadskantoor. Aan eiseres is op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat het huisbezoek en het gesprek op het standskantoor niet alleen over de wasmachine zou gaan maar ook over haar Anw-uitkering over de afgelopen jaren. De bestreden beschikking is derhalve onrechtmatig.
Reactie verweerder
7. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat er geen sprake is geweest van ongeoorloofde druk. Uit de tweede pagina van het rapport blijkt dat er vragen zijn gesteld over de woonsituatie en dat eiseres desgevraagd antwoordde dat zij het begrepen had. Verweerder mocht vertrouwen op het naar ambtseed opgemaakte rapport.
Beoordeling door de rechtbank
8.1.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van een nabestaandenuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor beëindiging en intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
8.2.
In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw, voor zover hier van belang, is bepaald dat het recht op nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Ingevolge het tweede lid van artikel 16 van de Anw eindigt het recht met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de nabestaande een gezamenlijke huishouding is gaan voeren.
8.3.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Anw is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
8.4.
De rechtbank van oordeel dat de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoeksgegevens onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres en [G] tijdens de periode van 1 september 2016 tot en met 30 juni 2019 een gezamenlijke huishouding voerden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
9.1.
Verweerder heeft voor de conclusie dat eiseres een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd groot gewicht toegekend aan het onderzoeksrapport van de gemeente [H] .
Volgens vaste rechtspraak is het overnemen van bevindingen van een andere instantie toegestaan. De vraag dient te worden beantwoord of het onderzoeksrapport, tezamen met verweerders eigen bevindingen, voldoende bewijs oplevert voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding tijdens de periode in geding.
9.2.
Uit de brief van handhaver [L] van 12 april 2022 blijkt dat het door de gemeente [H] ongestelde onderzoek geen onderzoek betrof namens de Svb ter controle van het recht op een Anw-uitkering. Omdat dit ook uit het onderzoeksrapport zelf kan worden opgemaakt (zie pagina 6 van het onderzoeksrapport, er is telefonisch contact geweest tussen de handhavers van de gemeente [H] en verweerder, waarbij de afspraak is gemaakt dat verweerder de bevindingen van het onderzoek zal krijgen na afronding) zal de rechtbank hier bij de beoordeling van uitgaan. Eiseres stelt dat zij door de handhavers van de gemeente [H] niet is gewezen op de mogelijke gevolgen voor haar recht op Anw-uitkering. Aangezien dit niet expliciet is weersproken door verweerder en het geen onderzoek betrof namens de Svb zal de rechtbank hiervan uitgaan.
9.3.
In de hiervoor genoemde brief van 12 april 2022 bevestigt [L] dat het onderzoek zich uitsluitend richtte op de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor een wasmachine. Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand is het van belang of eiseres hoofdverblijf heeft in de gemeente [H] . Hieruit volgt dat het huisbezoek aldus niet gericht was op het vaststellen van het mogelijk voeren van een gezamenlijke huishouding tijdens de periode in geding in het kader van de Anw.
Eiseres stelt dat zij het toestemmingsformulier pas na afloop van de bezichtiging van de wasmachine heeft ondertekend. Door verweerder is dit niet bestreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat de toestemming door eiseres niet berust op een juist informed consent. Het huisbezoek heeft immers niet plaatsgevonden in het kader van een rechtmatigheidscontrole van de Anw-uitkering. Verder is niet komen vast te staan dat het toestemmingsformulier (informed consent) door eiseres is ondertekend voorafgaand aan het binnentreden. De rechtbank zal beoordelen wat de gevolgen hiervan zijn voor de bestreden besluitvorming.
9.4.
De rechtbank acht het aannemelijk dat er een onlosmakelijk verband is tussen het onrechtmatige huisbezoek en de op het gemeentekantoor afgelegde verklaring. Dit heeft tot gevolg dat deze verklaring in haar geheel als verboden vrucht van het onrechtmatige huisbezoek buiten beschouwing moet worden gelaten. [1] Daarnaast ging het gesprek niet over het mogelijk voeren van een gezamenlijke huishouding, maar was het enkel terug te voeren op het huisbezoek.
9.5.
Verweerder heeft zelf geen eigen onderzoek verricht, maar wel op 10 oktober 2019 een gesprek gehad met eiseres.
Nu de door eiseres op het gemeentekantoor afgelegde verklaring buiten beschouwing moet worden gelaten, rest de vraag of verweerders gesprek met eiseres, de getuigenverklaringen en de door eiseres overgelegde bankafschriften voldoende zijn om het bestreden besluit te kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
9.6.
Eiseres heeft in het gesprek met verweerder op 18 oktober 2019 de door haar op 1 juli 2019 afgelegde verklaring ingetrokken omdat haar door de handhavers van de gemeente woorden in de mond zijn gelegd en zij die verklaring onder druk heeft afgelegd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om hieraan te twijfelen, omdat de mededeling “Ik kan u wel vertellen waar u woont” [2] dit niet lijkt uit te sluiten. Daarnaast heeft de dochter van eiseres tijdens de zitting uitgebreid toegelicht dat zij tijdens het verhoor grote druk heeft ervaren. In dit geval acht de rechtbank dit niet zonder betekenis, aangezien een eigen onderzoek door verweerder naar het voeren van een gezamenlijke huishouding van eiseres met [G] tijdens de in het geding zijnde periode ontbreekt. De rechtbank heeft hierbij mede betrokken dat [G] blijkens het gespreksverslag weliswaar aanwezig was bij het gesprek op 10 oktober 2019, maar dat uit het gespreksverslag niet blijkt dat verweerder [G] vragen heeft gesteld, wat bij een gesprek over het mogelijk voeren van een gezamenlijke huishouding wel voor de hand had gelegen. Het in overweging 9.5 overwogene in aanmerking genomen kent de rechtbank in dit geval betekenis toe aan het intrekken van de door eiseres eerder afgelegde verklaring met dien verstande dat die verklaring als ingetrokken moet worden beschouwd.
9.7.
De getuigenverklaringen en de bankafschriften bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding tijdens de periode van 1 september 2016 tot en met 30 juni 2019. De getuigenverklaringen zijn opgenomen bij de buren van de woning in [H] en zouden aanwijzingen kunnen geven over het verblijf van eiseres in [H] , maar deze verklaringen zeggen niets over een mogelijke gezamenlijke huishouding van eiseres met [G] in [plaats F] . De bankafschriften zouden eventueel als steunbewijs kunnen worden gebruikt, maar zijn onvoldoende om als zelfstandig bewijs te dienen.
Ten overvloede merkt de rechtbank ten aanzien van de periode van 1 september 2016 tot
1 augustus 2017 het volgende op. In bezwaar heeft eiseres een beslissing op bezwaar overgelegd van de gemeente [C] van 19 juni 2020. Uit deze beslissing blijkt dat de gemeente [C] onderzoek heeft gedaan naar het hoofdverblijf van eiseres in [C] en in dat verband verbruiksgegevens van gas, water en elektriciteit heeft opgevraagd en bestudeerd. Volgens de gemeente [C] ondersteunen de verbruiksgegevens de stelling dat eiseres en haar kinderen niet in [C] woonden in de periode augustus 2016-augustus 2017, onvoldoende. Verweerder heeft ter zitting verklaard wel kennis te hebben genomen van deze beslissing op bezwaar, het een wonderlijke beslissing te vinden, maar na intern overleg geen aanleiding te hebben gezien om met de gemeente [C] contact op te nemen. De rechtbank is van oordeel dat, nu twee bestuursorganen over hetzelfde begrip, namelijk hoofdverblijf, een ander standpunt hebben, het op de weg van verweerder had gelegen om navraag te doen bij de gemeente [C] .
Conclusie
10. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat verweerder over de gehele periode van
1 september 2016 tot en met 30 juni 2019 ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met [G] en als gevolg daarvan over deze periode geen recht heeft op Anw-uitkering en eveneens ten onrechte een bedrag van € 43.376,42 van eiseres heeft teruggevorderd. Omdat de rechtbank niet verwacht dat een onderzoek door verweerder tot een andersluidend resultaat zal leiden ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen en het primaire besluit te herroepen.
Proceskosten
11. Er bestaat aanleiding om te bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- dient te vergoeden en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de heropeningsbeslissing, met een waarde van € 837,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit geen betrekking heeft op de vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure;
  • herroept de primaire besluiten 1 en 2;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 april 2023
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak CRvB van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2448.
2.Pagina 4 van de verklaring van eiseres van 1 juli 2019.