ECLI:NL:RBGEL:2023:2261

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
05-249558-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreigingen en diefstal met vrijspraak voor bankpasfraude

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen en diefstal. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, onder bijzondere voorwaarden. De man was beschuldigd van diefstal uit een supermarkt, belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) en het uiten van bedreigingen. De rechtbank sprak de man vrij van bankpasfraude wegens onvoldoende bewijs.

De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 6 april 2023, waar de verdachte zijn verklaring aflegde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juli 2020 in 's-Heerenberg een stuk hardhout naar een slachtoffer heeft gegooid, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast beledigde hij de boa door kwetsende woorden te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zwaar lichamelijk letsel, maar dat de bedreiging en belediging wel bewezen waren.

De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en belediging van een ambtenaar. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank vond een taakstraf van 30 uur passend, gezien de omstandigheden van de zaak. Ook werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan smartengeld aan de benadeelde partij, die geestelijk letsel had opgelopen door de bedreigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.249558.20
Datum uitspraak : 20 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in Doetinchem,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle.
Raadsvrouw: mr. M.G. Bischop, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 april 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij een stuk hardhout, in elk geval een voorwerp, gegooid naar deze [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een stuk hardhout, in elk geval een voorwerp, te gooien naar deze [slachtoffer] ;
Feit 2
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland
opzettelijk een ambtenaar,te weten [slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Montferland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: kankerlijer en/of kankerhonden, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Feit 3
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen ''ik sla je in elkaar'' en/of ''ik stuur de hond op je af'', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 3 en 4;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2023.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft op korte afstand met kracht een zwaar en scherp stuk hout naar aangever gegooid. Als aangever het hout niet had ontweken had hij het op zijn hoofd gekregen. Het hoofd is kwetsbaar. Er is daarom sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte een stuk hardhout in de richting van aangever heeft gegooid. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte hiermee heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe verdachte heeft gegooid, van welke afstand en hoe hard, zwaar en scherp het stuk hardhout was. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte, door een stuk hardhout in de richting van aangever te gooien, aangever heeft bedreigd met het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu verdachte dit ter zitting heeft bekend.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 3 en 4;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2023.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de belediging bewezen.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 3 en 4;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2023.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de bedreiging bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1 subsidiair
hij op
of omstreeks26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door een stuk hardhout
, in elk geval een voorwerp,te gooien naar deze [slachtoffer] ;
Feit 2
hij op
of omstreeks26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland
opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Montferland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: kankerlijer en
/ofkankerhonden
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Feit 3
hij op
of omstreeks26 juli 2020 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen ''ik sla je in elkaar'' en
/of''ik stuur de hond op je af''
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair en 3:
bedreiging met zware mishandeling
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam/een openbaar lichaam/een openbare instelling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is bij het formuleren van de strafeis ervan uitgegaan dat een andere zaak van verdachte, met parketnummer 05.011512.20, waarin vijf feiten ten laste zijn gelegd die op dezelfde terechtzitting zijn besproken, zou worden gevoegd met onderhavige zaak.
De officier van justitie heeft voor alle feiten in beide zaken gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, met een proeftijd van drie jaren. Zij gaat hierbij uit van bewezenverklaring van een poging tot zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van feit 1 en van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de conclusie van het NIFP, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, over te nemen en een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en daarnaast een forse voorwaardelijke straf onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. De raadsvrouw is hierbij, net zoals de officier van justitie, uitgegaan van een gevoegde afdoening met de andere zaak van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Omdat de rechtbank de onderhavige zaak en de zaak van verdachte met parketnummer 05.011512.20 ter terechtzitting per abuis niet heeft gevoegd, zal de rechtbank in beide zaken afzonderlijk vonnis wijzen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar beledigd. Dit getuigt van veel disrespect tegenover de handhaver. Hij heeft hiermee het gezag en de integriteit van de handhaver aangetast. Daarbij heeft verdachte de opsporingsambtenaar twee keer bedreigd, waarmee hij angst bij de handhaver heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in 2017 en 2019 eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit tegen en een belediging van een ambtenaar. Er is dus sprake van recidive. Ook blijkt uit het strafblad dat verdachte op 23 februari 2021 en 5 juli 2022 is veroordeeld. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing.
Met dit alles houdt de rechtbank rekening bij de strafoplegging.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 20 maart 2023. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank beschikt niet over een Pro Justitia psychologisch rapport waaruit blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn. De enkele vermelding van een conclusie uit een NIFP-rapport uit 2022, dat is opgemaakt ten behoeve van een andere strafzaak, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om verdachte in deze zaak als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Te meer nu de feiten in deze strafzaak hebben plaatsgevonden geruime tijd vóórdat het strafbare feit naar aanleiding waarvan het NIFP heeft gerapporteerd plaatsvond. De rechtbank zal verdachte daarom niet verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist niet passend. Een voorwaardelijke straf, zoals tevens door de officier van justitie geëist, is in de zaak met parketnummer 05.011512.20 opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 30 uur, te vervangen door 15 dagen hechtenis, in deze zaak passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 250,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde heeft de benadeelde immers geestelijk letsel opgelopen. Zo was hij een periode angstig en extra oplettend op straat tijdens zijn werkzaamheden en kon hij enkele nachten slecht in slaap komen. Bovendien is benadeelde gekwetst door de scheldwoorden met kanker omdat hij drie zussen heeft verloren door kanker. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Mede gelet op het feit dat de vordering niet is betwist, zal de rechtbank immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 250,00.
Verdachte is vanaf 26 juli 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
30 uur, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 250,00aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 250,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. T.C. Henniphof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2023.
mr. T.J. Schoen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020349254, gesloten op 7 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.